Iets over het Surinaamsch lied. Een bijdrage tot de kennis van de folklore van de kolonie Suriname
(1922)–Th.A.C. Comvalius– Auteursrecht onbekendVIII. De lobbiesiengi.Een eigenaardige plaats neemt de lobbiesiengi in. Zij is ontstaan uit het drama van de Doe. Zij bloeide van plm. 1870 - 1900. De beoefenaars waren uitsluitend vrouwen en wel in de eerste jaren kleurlingen. De instrumenten van de Doe werden vervangen door Europeesche muziekinstrumenten als klarinet, trom, triangel. De dans werd de Europeesche. De zang werd niet begeleid, maar nu en dan onderbroken door een refrein, vergezeld van klarinet en trom. Dit was de zoogenaamde kottiesingie. Baas Koepoe en baas Adolfoe, volksmuziekanten, hebben zich voor de lobbiesingie zeer verdienstelijk gemaakt. De lobbiesiengi bewoog zich in onze dameswereld. Men onderscheidde de langa siengie en de kottie siengie. Maar laten we even samen gaan, dan kunt ge er meer van weten. | |
[pagina 35]
| |
Een lobbie siengi partij. 't Is Zondagnamiddag vier uur en wij haasten ons naar de Saramaccastr. E. 32. dicht bij de tegenwoordige gasfabriek. Dit erf behoort aan zekeren Abraham de Vries en is zeer ruim. Aan den straatkant staat een zeer groot gebouw en midden op het erf een boengoe boengoe carousel. De Vries is een opkooper van allerlei. In zijn ruim huis vindt de meeste voorwerpen van de laatste vendu's, vanaf oude ledikanten tot halfbedorven Leidsche kazen, alles door elkaar. Ja meer nog. Het erf grenst aan de rivier en als ge u de moeite daartoe geven wilt, zult ze daar nog zien, de overblijfsels van wrakken van Amerikaansche en Engelsche koopvaardijschepen, die hij opkocht om af te sloopen. Het erf van Masra Abram kottie nekkie is dus een bekende plaats. Maar als wij er zijn, dan zien wij vele andere belangstellenden; jongedames uit de stad, volksmeisjes en jongens, in 't kort, een bont gezelschap Daar komen de zangeressen aan. Maar het spel kan nog niet aanvangen, omdat baas Koepoe er nog niet is. Eindelijk zien we een neger van rijzige gestalte het erf binnen loopen met zijn klarinet onder den arm. Dat is baas Koepoe. Hij is een man van plicht en komt dus op tijd en zal spelen van 4½ tot 6½ uur. Hij loopt regelrecht naar de vrouw toe, die het feest heeft georganiseerd en ontvangt vooreerst de helft van zijn honorarium, het voorschot. Het spel zal nu beginnen. | |
[pagina 36]
| |
De toeschouwers vormen een grooten kring en daarbinnen staan de zangeressen, keurig gekleed, met een fraaien doek in iedere hand. Zij wandelen nu langzaam achter elkaar den kring rond en een hunner begint een lied verhaal voor te dragen. Het typisch kenmerk, nl, dat ieder vers slechts drie regels telt, blijft ook nog hier voor een deel bestaan. Het geen zij zingt, wordt telkens door de overigen herhaald en bevat een gebeurtenis tusschen haar en hare intieme vriendin, die zij trouw zweert of met wie zij niet langer in vriendschap wenscht te zijn. In het laatste geval begint het lied vaak met het volgende couplet. ‘Efoe wan lobbie ben lobbie mi, a no lobbie mi moro,
Efoe wan lobbie ben lobbie mi a no lobbie mi moro,
Mi no kan kirie mi srefie vo datie hede,’
De melodie is statig en schoon, in tegenstelling met de reeds beschreven soorten. Gelijk reeds gezegd, wordt ieder vers door het gezelschap herhaald onder muziek begeleiding. Na een half uur wordt er een pauze gegeven. Gedurende dezen tijd laat baas Koepoe een kottie siengi hooren, tenzij aan de voordracht een eigen kottie siengie verbonden is. Een van koepoe's beroemde kottie singie is: Wan dee wan dee cupido,
Wan dee wan dee wan cupido,
| |
[pagina 37]
| |
Wan dee wan dee cupido,
Mi eê go lassie mie liebie a joe hanoe!’
Op een zeker moment komt de Liefde ter sprake en wordt ze bezongen. Aller oogen zijn gevestigd op de Aflauw, die hierbij meer uitsluitend de Liefde personifisceert. Bij de Doe valt de Aflauw op den grond, bij de lobbie siengie wordt ze ondersteund, wanneer ze in onmacht raakt. Het geselschap zingt gejaagd onder de tonen van de muziek: ‘Kar wan datra kom gi mi,
Kar wan datra kom gi mi,
Kar wan datra kom gi mi,
Aflauw ee dédé a mi hanoe!’
Nu verschijnt de leelijkste vrouw uit de groep, met een hoogen hoed op en blauwen of groenen bril voor, om haar rol als doktor te vervullen. Zij voelt de pols, bekijkt de oogen terwijl zij toegezongen wordt: ‘Mijn dokter geef haar 't leven weer, wij zullen u goed beloonen!’ Zij schrijft een recept voor en het middel wordt toegediend. Eindelijk niest de Aflauw, haar gezicht wordt met een geurigen doek geveegd en het gezelschap jubelt al zingende: | |
[pagina 38]
| |
‘Pai mi datra boen monie
Pai mi datra boen monie,
Atlauw ee djompo a dee waka!’
Het is te begrijpen, dat de lobbiesingie uitsluitend een vrouwen vermaak was De mannen vonden in dien tijd hun vermaak in het hanengevecht. Wie dus zijn Zondagmiddag in de volksbuurten wilde zoekmaken, ging òf naar de Saramaccastraat òf naar het erf, hoek Groote Dwarsstraat en Drambrandersgracht, alwaar baas Liengé groote hanengevechten organiseerde. | |
De Loloba cyclus.De belangstelling der mannen voor de lobbiesiengi werd gewekt door zekere Christiana van W., in de wandeling bekend als Christiana Loloba. Zij gaf om haar persoonlijk belang te dienen door haar invloed (zij was zeer verdienstelijke zangeres) een geheel andere richting aan de lobbiesingie en voerde nieuwe molodieën van eigen compositie in, die door hare welluidendheid spoedig de aandacht van heel Paramaribo gedurende ongeveer 6 jaar 1890-96 tot zich hebben getrokken. Het einde van de geschiedenis was, dat de overheid tusschenbeide moest treden en hoewel de lobbiesingie niet verboden is, draagt ze het algemeen karakter van vroeger niet meer en wordt mede door andere oorzaken niet meer beoefend. | |
[pagina 39]
| |
De Loloba cyclus (als ik ze zoo mag noemen) bevat een bundel zangen die hun oorsprong aan het volgende danken. Sander M., een welvarende visschersbaas was de huisgenoot van Christiana, die hem twee kinderen schonk. Hij begon in 1890 betrekkingen aan te knoopen met een zekere Adjoeba, hetgeen de jaloezie zijner vrouw gaande maakte. Kort daarna verstiet hij de eerste vrouw om de tweede. Nadat de beide vrouwen herhaalde malen elkaar bloedige slagen geleverd hadden, nam Christiana haar toevlucht tot de lobbiesingie, om de ontrouw van haar man te bezingen en de wreedheid harer medeminnares, die de oorzaak was, dat hare twee kinderen door Sander onverzorgd waren verlaten. Maar vooral was het haar te doen, te bewijzen, dat zij in zedelijk gedrag niet voor Adjoeba behoefde onder te doen. De man, die door deze zangen, die overal werden gehoord tot inkeer scheen te zijn gekomen trachtte na eenigen tijd het met haar goed te maken en deed stappen tot verzoening. Deze poging was aanleiding voor haar om het volgende, zeer opgewekte lied te dichten: ‘Wan lage karakter dee meki onderzoekoe, o pee mi dee, o pee mi tan;
Nanga mi dottie kotto en mi broko jakkie, so mi dee, so mi tan!’Ga naar voetnoot*)
| |
[pagina 40]
| |
Maar toen het later bleek, dat de ruil van Sander niet in zijn voordeel was, zong Christiana, o.m: Masra Sandar kom tron bigie toddo,
A no man takie watra foero hem moffo!
Weldra namen de liederen een beleedigenden vorm aan. Ze werden daarom verboden. |
|