Liederen. Deel 3(1919)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendOpstandige liederen Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] Een nieuw lied; een voorbarig lied? Ontwaak, o volk, de wereld staat in licht, De zoon der Revolutie is geboren, Hij scheurt den nacht, hij heeft zich opgericht, Hij vaart te zien, gij kunt zijn stemme hooren; Hij roept u aan, begeef U tot hem heen, Een nieuwe mensch zal trillen door U heen. Gij die aanbidden wilt, hier is de stem, Die door het Evangelie heeft gezongen, Zij gaat weer rond, tot U, tot mij, tot hem, Tot allen in de maatschappij verwrongen; Verheft u, bergen luid en overal, Een nieuwe mensch komt uit in het heelal. Hij lag gehoond, gedompeld en gedekt, Hij lag in een kleedij van leed gestoken, Het bloed van duizenden heeft hem gewekt, Hij is zijn ouden kerker uitgebroken; Hij is ontstegen aan de hellekom, Hij is op aard te zien, hij staat alom. [pagina 84] [p. 84] Vaar hij U aan, stijg hij binnen U in, Hij zal een hooge vlam in U aansteken, In asch verbranden uwen slaafschen zin, Tot gij deez' oude maatschappij gaat breken; En haar vermorzelen van lid tot lid, En spoelen weg den stank dien zij bezit. Haar tempels naar de lucht, waarbinnen ligt, Tot stapels goud de vruchtigheid der gronden; Gestadig werden nieuwe opgericht, Omdat op aarde goudstof was gevonden; Alle haar bogen en haar vensters voos, Zij kijken blind, het goud wordt waardeloos. Bezit vloeit weg, aarde aan elkeen, Een nieuwe hooge menschheid is verschenen, Een nieuwe mensch die is van zich alleen, En zich vrij wendt tot vrije broeders henen; Gesproken wordt door hem het trotsche woord Des vrijen menschen, die slechts zich behoort. Ziet hem nu aan, dit edele metaal, Dat nergens op de wereld wordt gewonnen, Het is ontstaan uit bloed en uit den straal Van de onmetelijke gouden zonne; Zijn aangezicht is glinsterend van licht, Voor zijn gelaat de gouden zon gaat dicht. [pagina 85] [p. 85] Ziet aan den mensch, den werker van weleer, Hij is gezalfd, gekroond en uitgeroepen, Door alle volkeren, door alle groepen, Nu zijn geen slaven en geen meesters meer; In kleur vergaat de nevel, dien men zag, Over de aarde vlamt een nieuwe dag. Vorige Volgende