Liederen. Deel 3(1919)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendOpstandige liederen Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] De Schilderij Uit uren van aandacht was het beeld ontstaan, Het had hem aangegrepen en hij was gegaan Door haar oogen henen naar beneden, Langs het toevallige was hij vergleden, Hij zag de ziel die in haar levend stond, Het bevende waaruit die vrouw bestond, Het cellenweefsel, waaruit liepen draden En van dit vreemd gelaat maakten de naden, En weefden dezen mond, dien zij bewoog Tot een vreemd lachend masker, waarop woog Een verre schaduw, een verdriet, een last Van kleine schilfertjes, een saamgetast Van vele droeve heimlikheden, Die scheefden haren mondhoek naar beneden, Haar mond lag stil te lachen in den kreet Van een die 't weggaan van de vreugde weet, En op haar oogen néér de leden hingen Als vleugellamme vogels, en ontvingen De weifelende glans van somberend metaal; Haar loome oogen waren het verhaal [pagina 52] [p. 52] Van voetstappen over haar heen geschreden, Van mannenhanden door haar lijf beleden, Haar oogen droegen schijnsels van een lamp Uit avondkamer, waar opstijgt een damp Uit fijne sigaret, een zoete geur Die op den smaak neerslaat gelijk likeur, En maakt het denken van zijn weeheid ziek, Een geur die drijft de luchten balsemiek, En 't lichaam willig en tot overgave Naar de begeerige handen die aandraven; Haar oogen waren weters van dit leed Als men vergeten wordt; - en zij vermeed Ze op te heffen naar het open licht, Ze hield ze in halve tinten, bijna dicht, En verfde haar gelaat met vermiljoen Een weinig, om behaaglijk aan te doen, En te verkleinen haar nádagen; Zij hield ze met een veinsje opgeslagen Alsof zij schalkte met haar vrouwe-zijn, Zij wilde wel voor ieder uwer zijn De liefste, d' allerliefste, de bekoorde, Die tot de driften van uw lijf behoorde, - Zij stond dan voor u uit en was gereed, En gaf zich uit de cirkels van haar kleed, Aan uwe oogen, om snel op te rijzen, Wanneer gij wenschen zoudt. - Zij wist de wijzen Die Liefde speelt en ook het dansgebaar Waarmee de hartstocht maakt zich openbaar, Zij wachtte - [pagina 53] [p. 53] Uit haar oogen viel een straal Een bevende, belegd met blauwig staal, Haar mond lag in vermoeidheid neergezonken, Twee dunne streepjes nauwlijks geblonken, Haar vaal gelaat verbeeldde het palet, Waarop een schilder verven had gezet, - Onwezenlijk een menschenaangezicht, Dat dood geleek te zijn en toch verlicht Door het geheime binnenwaarts gebeuren Dat van haar ziel uitging de oogen kleuren, En trok het droeve weefsel van haar mond Tot bevende sylaben - en zij stond Gegoten in haar kleed van mauve zijde Een smarte-mensch, een voorgewende blijde, Die niet wist, dat zij was de schilderij Der priesteresse onzer maatschappij. Vorige Volgende