Liederen. Deel 4(1920)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendNieuwe liederen der gemeenschap Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] XXXI. Wij hebben dorst naar de wateren der schoonheid, Wij hebben verlangen naar het onuitsprekelijke, Onze oogen willen de schoonheid bereiken, Ons hart wil het geluid der schoonheid hooren, Oneindig in ons gaat open, naar schoonheid Het wiegend verlangen, het wiegende Al; Het wiegende Al is in ons het verlangen oneindig Naar schoonheid, voor alle de menschen op aarde, Uit hen moge komen het nieuwe geluid van de schoonheid, Het zuivere weggaan der klanken in schoonheid, Het groeten der klanken elkander in schoonheid, Het zijn van de menschen op aarde in klanken van schoonheid Het zijn van de menschen op aarde als weggaande boomen, Het zijn van de menschen op aarde als groetende sterren, Het sterven der menschen als 't sterven van slepende zonnen, Het spreken der menschen op aarde als 't spreken van Herfsten en Zomers en Lenten en Winters te zamen, De adem der menschen als adem van over de bergen Het denken der menschen als 't gaan van de bijen naar bloemen Het leven der menschheid op aarde, het reiken naar licht. Vorige Volgende