XIII.
De groote Communist van het heelal,
Zijt gij o wind, die met uw hoogen klank,
In onze arme hoofden hebt geblazen,
En ziet, wij staan doorwaaid van zaligheid,
Gij zijt tot onze hoofden ingegaan,
Uwe scherpe kreet, uw machtig geel geluid,
Uw steigerende schuimend sterke stoot,
De volle rythmen van uw wijd orkest,
En ziet, het zingen werd in ons geboren,
De wind, de scheppende, de zwevende,
De maker van het Al, de alchimist,
Die alle ding draagt tot elkander over,
Hij danst in onze ziel en maakt ons licht,
Nu zien wij wat we zijn, we zijn een stip,
Een kruidje, een fijn grasje, een gezoem,
Wij zijn een vlokje schuim, een wolk, een boom,
Een rinkeling, een spoedig zaadje, een
Zich snel onzichtbaar makend stukje klank,
Een bevinkje, een sprietje, een klein blad,
Een zon, een ster, een zee, een diep ravijn,
Wij zijn de dansertjes door het heelal,
Gij zijt de groote Danser die danst voor,
Wij zijn uw kinderen, Onrustige,
Het communisme hebt gij ons verteld,
Gij hebt ons doffe hoofd geopend en
Een klank geblazen in ons oude hart,
| |
Wij zien elkander aan, en O gij zwevende,
Wij zijn elkaars gelijken duizendmaal,
En duizendmaal verschillend, en in ons,
In allen onzer, is uw stem, o wind
Zooals in ieder ding van het heelal.
|
|