Liederen. Deel 4(1920)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendNieuwe liederen der gemeenschap Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] IX. Mijn vriend, al wat gij koopen kunt voor geld, Deugt niet, veracht dit wat men u verkoopt, Het moet geschonken worden. Van een vrouw De zoete liefde, van een man het woord, Zooals geschonken wordt de sterrenlach Uit moeder's beide diepe starende oogen, Het moet geschonken worden aan u weg, En u aanraken met een fijnen zucht Alsof de wind opwoei, hij schenkt zich weg, Hij tilt de slippen van zijn ver gewaad, En in volschoone naaktheid geeft hij zich, Zichzelve schenkt hij en blijft onbesmet De hooge wind, zijn lichaam is de ziel, Zijn lichaam is de geest van het heelal, Zijn lichaam is de drager van de stof, Hij neemt de stof op met een wijd gebaar En brengt haar, weg te schenken over allen, Niets houdt hij voor zich terug, de sterke wind Want hij wil niets zijn, dan het algemeene, Het ieder, dat zich meedeelt aan elkeen; - Mijn vriend, wees als de wind en neem u op En schenk u levend weg aan het heelal. Vorige Volgende