Liederen. Deel 4(1920)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendNieuwe liederen der gemeenschap Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] VIII. Er zullen zijn, misschien, die een gerucht Van wijdheid kunnen brengen in hun woorden, Dat is, omdat het wijde eeuwig Ruim Was in hun hart en dwaalde door hun denken Begeerig deze wijdheid te ontvangen. Er zullen zijn, misschien, die in hun oogen Dragen het licht van d'avond en den morgen Zooals dit op het diepe land neervloeit. Dat is omdat in hunne oogen blinkt De vreugde van het zich vergetend licht. Er zullen zijn, misschien, van wie uitgaat Zonder dat zij iets zullen zeggen, klank; - Dat is omdat in hunne harten zingt Het eindelooze luiden van de zee, Wanneer de wind haar wateren ontroert. Er zullen zijn, aan wie een sfeer ontstroomt, Waarin het is zeer goed zich te bewegen, Of neer te zitten tot een mijmering, - Dat is, omdat zij stil zijn en in hen Geopend staan de oogen van den nacht. [pagina 23] [p. 23] Er zullen zijn, van wie een lach meer zegt Dan duizend schoone uitgesproken woorden, Dat is, omdat er is iets dieps in hen, Dat klank versmaadt en het te weidsch gebaar Er zich weggeeft zooals de milde aarde. Er zullen zijn ontastbaren, om wie Gestadig wijdontvouwen vogel kringt, Dat is, omdat zij leven in het ruim Der onzelfzuchtigheid, en zich bewust Vergeten willen in het wijd Heelal. Vorige Volgende