Liederen. Deel 1(1917)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendLiederen van huisvlijt Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] De nieuwe menschen. Die aan d'aanvang van het leven staan, De kinderen, de nog onmondigen, Hun oogen zien de luchten zuiver aan, Hun gangen de schoonheid verkondigen. Die nog niet weten het gejaagde woord, Hun binnenwegen liggen blinkend open; Zij lachen tot het water, dat verstoord Op fellen windgang is te klank geloopen. Zij lachen tot de zee, die als een groet Van de oneindigheid komt aan te klinken; Zij lachen tot de aarde, als hun voet Zich heft, omdat de verte wilde blinken. Zij lachen tot het woud, dat een gekleur Van malsche tinten wemelend gaat heffen; Zij lachen tot het zalige gebeur Der vogels die lichtstralen vliegend treffen. [pagina 77] [p. 77] Zij lachen, daar de diepte vreedzaam ligt; En angstig steigeren de looden bergen; Zij lachen tot het zingende gewicht Van kleine bloemen, die gevleugel bergen. Zij lachen tot het spinsel van den nacht, Het overscheemrende dat gaas uitspreidde; Daarachter loopt de maan in wapendracht, En stoet van goud-gespoorde sterren rijden. Zij lachen, daar de zon beklimt de bank Der oosterverte aan de stad der wolken En veegt de wereld met zijn ruiters blank, Die werpen gouden speren uit licht-kolken. Zij lachen, daar de schemering verschikt Het kleur-gewieg der waaierende boomen; Zij lachen, als de wind de waters schrikt, Die haasten zich luidkeels om weg te stroomen. Zij lachen, als de donder gooit geluid En bliksem geeft het felle witte teeken; - De slag valt op den verren einder uit, De bergen en de wateren verbleeken. - Zij niet, - zij gaan den aarzelloozen gang Van de bewusten die zich veilig weten; Ze zijn geboren in den samenhang Dier eindelooze verten, ongemeten; - [pagina 78] [p. 78] Ze zijn geboren uit het zingend woud, Uit vreemde schittering der vreemde nachten, Uit blanke maan en blinkend sterre-goud, Uit wilde ruiters die den ochtend brachten. Ze zijn uit diepten en uit dichtebij, Uit alle werelden die liggen open, Ze zijn uit vogel, bloem en blad en bij, Ze zijn uit bergen die de lucht aanloopen, Ze zijn geboren uit het overal, Uit vlugge wolken en het hemelteeken; Ze zijn uit stilten en den klankenval Des donders die zijn luid bevel gaat spreken. Ze zijn de kinderen van Oost en West En Noord en Zuid en alle landen samen; Ze zijn de kinderen die uit het nest Van het Heelal tot lichtend leven kwamen. - Die aan d'aanvang van het leven staan, De kinderen, de nog onmondigen, Hun oogen zien elkander zuiver aan, Hun gangen de schoonheid verkondigen. Vorige Volgende