ken. Nu echter zijn de menschen obscuur geworden, en gaat men de dieren vermelden.
Aan het eind der eeuw komen jaren die wat meer de aandacht trekken, bij tijdgenoot en nakomeling; maar die vermeerderde belangrijkheid is er eene die niet komt op onze creditzijde. Het belang dat Frankrijk en Engeland in ons stellen in 1787, is het belang van aandeelhouders in een failleerende zaak. En bij het nageslacht is dat jaar het meest in aandenken gebleven om de potsierlijkheid van wat het hier gebeuren zag. Een volksbeweging die culmineert in het omkeeren van een rijtuig ergens op een dijkje; snoevende gewapenden die de Pruisen verslaan zouden maar zich er mee tevreden stellen, wraak te oefenen aan zonnebloemen en gele peen; een Oranje die zich eerst aan het hoofd durft stellen van een volk dat hem roept, als een pruisische prinses en een engelsche gezant er hem toe gedwongen hebben, en die voor niets anders in zijne residentie schijnt teruggekeerd dan om er na zeven jaar te smadelijker opnieuw uit te moeten vluchten; - dat alles is zoo geschikt om beurtelings onzen lachlust en onze ergernis te wekken, dat voor de gemoedsgesteldheid tot koel en omvangrijk onderzoek der feiten vereischt, geen ruimte blijft. Liever houden wij maar al weer den standaard van onze zeventiende eeuw omhoog.
Alsof wij ons er zóó maar aan oprichten konden! en men straffeloos, in boetpredikatiën tot volken zoo goed als tot personen, de waarde der continuiteit miskennen zou. Het succes der natiën is afhankelijk van eigen deugdelijkheid en van de schikgodinnen beide. Elke goede kans die zij bieden, moet ons bereid vinden er ons voordeel mee te doen, maar een ander uitgangspunt dan het heden hebben wij niet, en heden komt voort uit gisteren, en kan niet zonder de waarheid geweld aan te doen, met verwaarloozing van het onmiddellijk voorafgegane uit het verder verwijderde in eens worden afgeleid. Er is een eenzijdig zich vermeien in den glans van vervlogen tijd, dat een bedreiging in zich draagt voor de toekomst. Eene geschiedschrijving die alleen naar het verleden terug zou voeren, zonder de lijn weer tot het heden door te trekken, verspeelt den invloed die haar toekomt op het denken van haar eigen tijd.
Het uiteinde van de Republiek en de geboorte van ons tegenwoordig koninkrijk - ook niet reeds zijne leerjaren? - tot gebied van die geschiedvorsching te verklaren welke zich gerechtigd acht van alles kennis te nemen, daartoe schijnt de