| |
| |
| |
Zweedstalige jeugdliteratuur
door Jan de Zanger
Na de tweede wereldoorlog heeft het kinder- en jeugdboek zich in Zweden in snel tempo de plaats veroverd van een volwaardig literair genre. Met de erkenning dat kinderen en jongeren niet meer beschouwd mogen worden als onschuldige wezentjes die beschermd moeten worden tegen al te vroege confrontaties met de harde kanten van het leven, bloeide een jeugdliteratuur op die zich speciaal tot dat lezerspubliek richtte. De Zweedse schrijvers beseften, dat een jeugd die voor vol aangezien wordt, ook recht heeft op een eigen literatuur, niet alleen wat de wijze van aanbieden betreft (taalgebruik, structuur van het verhaal), maar ook en vooral wat de inhoud van het jeugdboek aangaat. Dat heeft geleid tot een bloeiende literatuur voor kinderen en jongeren, die met veel taboes gebroken heeft en ernaar streeft de jonge lezer op te voeden tot zelfstandigheid, solidariteit en begrip voor de ander, maar die hem ook kritisch wil maken ten opzichte van maatschappelijke problemen in de wereld van de volwassenen. Door snel te reageren op maatschappelijke verschijnselen en een fijnzinnig aanvoelen van voor jongeren relevante thema's hebben Zweedse schrijvers gestalte gegeven aan een kinder- en jeugdliteratuur waarin weinig plaats over is gebleven voor de idylle en die gekenmerkt wordt door een realistische uitbeelding van het dagelijks leven van kinderen en jongeren.
Deze opbloei van de jeugdliteratuur moest wel tot gevolg hebben dat er ook een brede wetenschappelijke belangstelling voor ontstond. In 1964 promoveerde Göte Klingberg als eerste Zweed op het onderwerp kinderliteratuur met zijn sindsdien tot standaardwerk geworden Svensk barn- och ungdomslitteratur 1591-1839 (Zweedse kinder- en jeugdliteratuur 1591-1839). Zijn studie is gevolgd door talloze andere, waarvan er zich de laatste jaren steeds meer bezighouden met een kritische analyse van de jeugdliteratuur.
Aan de Zweedse universiteiten en opleidingsinstituten voor onderwijsgevenden wordt veel aandacht aan jeugdliteratuur besteed. De docenten aan deze instellingen ondervinden veel steun van Svenska Barnboksinstitutet, dat in Stockholm gevestigd is (Tjärhovsgatan 39, S-116 21 Stockholm) en dat over een indrukwekkende verzameling van 30 000 kinder- en jeugdboeken en meer dan 4 000 secundaire titels beschikt.
De bloei van de Zweedse jeugdliteratuur is in het buitenland niet onopgemerkt gebleven. Het aantal jeugd- | |
| |
boeken dat uit het Zweeds vertaald wordt, overtreft het aantal vertaalde literaire werken voor volwassenen vele malen. Ook in Nederland is het aandeel van het Zweedse kinder- en jeugdboek in het totaal van de hier verschijnende jeugdliteratuur aanzienlijk.
| |
Geschiedenis
De geschiedenis van de Zweedse jeugdliteratuur, die Göte Klingberg in 1591 laat beginnen met het verschijnen van Een sköön och härligh jungfrwspeghel (Een mooie en heerlijke maagdenspiegel) van de Duitse schrijver Conrad Porta, verschilt niet wezenlijk van de geschiedenis van de Nederlandstalige jeugdliteratuur. We komen er dezelfde sprookjes van Grimm en Andersen en dezelfde Robinson Crusoë tegen, we ontmoeten er ook een Brave Hendrik, een Dik Trom en een Pietje Bell, al zien ze er wat anders uit, zijn hun levensomstandigheden wat anders en dragen ze andere namen. Zweedse opvoeders uit de vorige en het begin van deze eeuw dachten niet anders dan hun Nederlandse collega's en ook daar werden boeken voor kinderen veelal geschreven door onderwijzers.
Gedurende de gehele negentiende eeuw probeerden Zweedse opvoeders en schrijvers een jeugdliteratuur te stimuleren, die werkelijk voor het Zweedse kind geschreven was. Vooral aanvankelijk kon men zich daarbij niet losmaken van Anglo-Amerikaanse, Duitse en Deense voorbeelden. In de discussies werd - onder andere door Arthur Hazelius - openlijk gezegd, dat schrijven, ook voor de jeugd, een taak was voor schrijvers en niet voor onderwijzers.
Toch waren het vooral onderwijzeressen die in de jaren '90 van de vorige eeuw probeerden de Zweedse jeugdliteratuur te verbeteren. De beste schrijfster uit deze periode was Laura Fitinghoff, die gebeurtenissen in de levens van kinderen in het noorden van Zweden beschreef. Haar laatste boek, Barnen ifrån Frostmofjället (De kinderen van de Frostmoberg), een op eigen ervaringen gebaseerd verslag van de jaren van schaarste omstreeks 1860, verscheen in 1907 en wordt nog steeds gelezen.
Omstreeks de eeuwwisseling kregen bekende schrijvers opdrachten tot het schrijven van leesboeken voor het lager onderwijs. Selma Lagerlöf schreef naar aanleiding daarvan een boek over de geografie van Zweden: Nils Holgerssons underbara resa gennom Sverige.
Ook voor jongere kinderen ontstond geleidelijk een eigen literatuur, die van het prentenboek. De grootste bloei van het oorspronkelijk Zweedse prentenboek valt tussen 1900 en 1920. De belangrijkste auteur in dit genre was Elsa Beskow met onder andere Pelles nya kläder (Pelle's nieuwe kleren) en Putte i blåbärsskogen (Putte in het Zwartebessenbos).
Omstreeks de eerste wereldoorlog waren er ook in Zweden jongensboe- | |
| |
ken en meisjesboeken. De meisjes behoorden boeken te lezen over meisjes die zich als jonge dames gedroegen en daar mocht dan voorzichtig wat romantiek aan te pas komen; de jongens werden geestelijk gevoed met allerlei avonturenverhalen en moesten maar liefst zo gauw mogelijk overstappen naar de voor hen geschikte werken uit de wereldliteratuur. In de periode tussen de twee wereldoorlogen groeide, gedeeltelijk onder invloed van het buitenland, vooral van Erich Kästner en Lisa Tetzner, de ambitie een jeugdliteratuur te scheppen die door meisjes én jongens gelezen zou worden. Dat lukte wel snel voor jongere kinderen, de ouderen moesten nog een poosje wachten.
Pas met de snelle maatschappelijke veranderingen na de tweede wereldoorlog kwam de harde eis dat de jeugdliteratuur eigentijds diende te zijn: jongens en meisjes groeiden samen op, waarom zouden ze dan ook niet samen in boeken voorkomen. Dat gebeurde het eerst in de ‘echte’ meisjesboeken, in jongensboeken bleven meisjes randfiguren. De werkelijke doorbraak kwam pas in de jaren zestig. Niet of nauwelijks in het Nederlands vertaalde auteurs als Harry Kullman, Birgitta Järvstad (de eerste geslachtsgemeenschap in een Zweeds jeugdboek), Sven Wernström en Allan Rune Pettersson waren wegbereiders voor een groot aantal auteurs die zowel nationaal als in vertaling veel succes hadden en hebben door de manier waarop zij het leven van de jonge mens beschrijven.
Vooral Astrid Lindgren heeft er veel toe bijgedragen, dat de Zweedse jeugdliteratuur tot ver buiten de grenzen van dit kleine taalgebied bekend werd. Haar fantastische verhalen over niet-autoritair opgevoede kinderen die de wonderlijkste avonturen beleven, zoals Pippi Langkous en de vliegende Karlsson, maken deel uit van de ‘nonsensboeken’ of de fantasie van de jonge lezer prikkelende verhalen, die in de loop van de tweede wereldoorlog in Zweden begonnen te verschijnen. Lindgren is van de vele auteurs in dit genre niet ten onrechte degene die internationale vermaardheid verworven heeft: zij steekt in vindingrijkheid en literair vormgevingsvermogen ver boven haar collega's uit.
| |
Jeugdromans
Maar bij Lindgren vinden we ook al de tendens die in de Zweedse jeugdliteratuur steeds duidelijker wordt: nu jongens en meisjes elkaar in het boek ontmoeten, komt er minder ruimte voor de volwassene, zeker voor de eigen ouders van de hoofdpersonen, die langzaam maar zeker naar de periferie verdreven worden.
Zweedse ouders werken over het algemeen beiden buitenshuis, zodat hun kinderen zich na schooltijd alleen of met hun vrienden of vriendinnen moeten vermaken. Dat werkt door, ook in boeken voor de jongsten, zoals in Gunilla Bergström, Eens gestolen al-
| |
| |
tijd een dief, Maud Reuterswärd, Avonturen met Knubbe, Maria Gripes verhalen over Maria en over Elvis Karlsson en Hans Peterson, Pelle Jansson, een geluksvogel. In jeugdromans zien we in de jaren zestig nog, dat de jongere niet alleen geconfronteerd wordt met zijn eigen jongerenmilieu, maar dat hij ook problemen ondervindt doordat hij ouders heeft. Ouders gaan scheiden of zijn gescheiden en vinden een nieuwe partner met wie de hoofdpersoon het niet kan vinden; één van de ouders is gestorven of de moeder is nooit met de vader getrouwd; één van de ouders is aan de drank, of de vader is werkloos - het zijn stuk voor stuk problemen waar de jongere mee worstelt en die hem hinderen bij zijn ontplooiing tot volwassen mens. Dergelijke belemmerende ouders komen we bijvoorbeeld tegen bij Gunnel Beckman, Mij overkomt dat niet, Anna-Greta Winberg, Als je vader ineens zijn koffers pakt, Iedereen zegt altijd Ninna, Lennart Frick, Noodsprong en Inger Brattström, Unn en de grotten.
Naarmate de auteurs van jeugdromans zich in de jaren zeventig meer concentreren op het teenagermilieu, schuiven de ouders verder uit het beeld. De verhalen spelen zich af in kringen van jongeren die zich ophouden in discotheken en jeugdsociëteiten, of in de lange Zweedse zomervakantie, waarin de jeugdige hoofdpersoon alleen thuis blijft of samen met een vriend of vriendin op vakantie gaat of ergens een zomerbaantje aanneemt. Nu is de blik uitsluitend gericht op de jonge mens met zijn levensangsten en zijn overmoed, met zijn kleine en grote vreugden en evenzovele kleine en grote problemen: het geluk om het vinden van een vriend of vriendin die je werkelijk kunt vertrouwen, het geluk van de (ook lichamelijke) liefde, de bezorgdheid om de leeftijdgenoot die zich dreigt te vergooien aan verdovende middelen, drank of een onwaardige partner, de angst voor zwangerschap na een al of niet vrijwillige geslachtsgemeenschap, zoals we dat allemaal zo duidelijk tegenkomen in Anna-Greta Winberg, Een kwestie van durven en Verslag van een zomer en in Gunnel Linde, Als je leven je lief is.
De laatste jaren lijkt er heel voorzichtig een kentering te komen in de verhouding tussen jongeren en volwassenen in Zweedse jeugdromans. De ouders blijven weliswaar schimmige figuren die voor het merendeel lastig zijn, maar er komt een nieuw type volwassene, de raadsman of wijze vrouw, zoals de grootmoeder van Ninna in de boeken van Anna-Greta Winberg, of de opa van Ake in Windstilte van Yngve Berger.
Tegelijk met dit zelfstandig worden van de jeugdroman wat de inhoud betreft, zien we ook dat de auteurs zich meer en meer van een taal bedienen zoals die door jongeren gebruikt wordt. Veruit de meeste jeugdromans zijn personaal verteld; de auteur moet zich dus ook buiten de dialogen houden aan de taal van de jeugdige
| |
| |
hoofdpersoon, een taal die meestal niet uitblinkt door originaliteit in zinsbouw en woordkeus. De taal van de jongere wordt de taal van de jeugdroman en daarmee is dit genre pas werkelijk het ‘eigen boek’ van een generatie geworden.
| |
Kritiek
Niet iedereen in Zweden is even gelukkig met deze ontwikkeling van het jeugdboek. Pedagogen wijzen erop dat jeugdliteratuur meer functies heeft: ze moet het kind/de jongere niet alleen leren zijn plaats te bepalen in de samenleving van vandaag, de jeugdliteratuur moet er ook toe bijdragen dat de jonge lezer zich bewust wordt van ontwikkelingen die tot de samenleving van nu geleid hebben. Zweden is niet de hele wereld, ook buiten de landsgrenzen gebeurt veel waarvan de jonge Zweed op de hoogte behoort te zijn. En tenslotte: literatuur heeft ook tot taak de fantasie te prikkelen.
Als schrijfster van fantastische verhalen neemt Astrid Lindgren nog steeds de eerste plaats in, maar evenals Britt G. Hallqvist en Åke Holmberg schrijft zij voor jongere kinderen. Voor ouderen schrijven de Zweedstalige Finse schrijfsters Tove Jansson en Irmelin Sandman Lilius (Sprookjes uit Tulavall), die echter meer door volwassenen gelezen worden dan door tieners.
Heel wat auteurs hebben geprobeerd de wereld buiten Zweden als achtergrond van een jeugdroman te gebruiken, bijvoorbeeld Gunnar Helander, Den vite mannens stövel (De laars van de blanke), dat in Zuid-Afrika speelt, en Sven Ingvar, Brevfrån kriget (Brief uit de oorlog), dat de Turkse invasie op Cyprus behandelt zoals die ervaren wordt door een Zweedse jongen die op dat eiland met vakantie is. Het zijn pogingen om de buitenwereld dichter bij de Zweedse jongere te brengen, maar ze blijven ver in de minderheid bij de verhalen over het eigen milieu.
Een andere discussie is door Zweedse sociologen op gang gebracht. Zij wijzen erop dat de mens in de moderne Zweedse samenleving gemakkelijk vereenzaamt; dat geldt voor jongeren even sterk als voor ouderen. Jongeren hebben daarom de neiging aansluiting bij elkaar te zoeken en bescherming te vinden in hun eigen subcultuur. Bedrijven maken van dat verschijnsel gebruik om hun produkten juist aan jongeren te slijten, waarbij zij de kloof tussen jongeren en hun ouders onbewust vergroten: wie niet jong is, hoort er niet meer bij.
Auteurs voor jongeren mogen zich volgens deze sociologen niet door de commercie laten misbruiken door ouders alleen maar te beschrijven als zeurende, half dronken lastposten die erover klagen dat ze dit kind ooit ter wereld gebracht hebben. Evenmin mag de auteur een samenleving beschrijven waarin helemaal geen ouders voorkomen. Ouders hoeven geen
| |
| |
heiligen te zijn, dat zijn hun kinderen ook niet, maar naast hun fouten hebben ze ook hun goede eigenschappen; als de auteurs zo graag realistisch schrijven, mogen ze die kant van de realiteit niet vergeten.
| |
Bibliografie
Göte Klingberg, Svensk barn- och ungdomslitteratur. Uppsala, 1964. |
Greta Bolin, Eva von Zweigbergk en Mary Ørvig, Barn och böcker. Zesde druk: Uddevalla, 1966. |
Lorentz Larson en Mary Ørvig, Barnböcker i Sverige 1945-1965. Örebro, 1966. |
Mary Ørvig, Children's Books in Sweden 1945-1979. Wenen, 1973. |
Gunila Ambjörnsson en Margareta Strömstedt (ed.), Läsning för barn. Tweede druk: Stockholm, 1977. |
Ulla Lundqvist en Sonja Svensson (ed.), Kring den svenska ungdomsboken. Lund, 1977. |
S. Mählqvist, Böcker för svenska barn 1870-1950. Stockholm, 1977. |
Corly Verlooghen, Het kinderboek in Zweden. In Bzzlletin, jaargang 6 (1977), nr. 49, blz. 50-52. |
Udo Birckholz, Kinderliteratur in Schweden. In: Beiträge zur Kinder- und Jugendliteratur, nr. 51 (1979), blz. 35-51. |
Eva von Zweigbergk, Jeugdboeken in Zweden 1750-1950. Vertaald door Ineke Haykens. In: Project Jeugdliteratuur, aflevering 5.0.0.5. (1980). |
Lars Furuland, Örjan Lindberger en Mary Ørvig, Ord och bildar för barn. Tweede druk: Stockholm, 1981. |
Mary Ørvig, Culture for Swedish Children. Stockholm, 1982. |
3 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 1983
|
|