| |
| |
| |
Marie C. van Zeggelen
door Jacques Vos
Maria Christina van Zeggelen werd op 8 juli 1870 in Den Haag geboren. Zij groeide op in een artistieke omgeving: haar vader was de destijds bekende humoristische dichter W.J. van Zeggelen en haar moeder, Constance Mastenbroek, schilderde niet onverdienstelijk.
Marie van Zeggelen volgde al op veertienjarige leeftijd lessen aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Zij heeft ook lessen gevolgd bij de bekende schilder-etser Philip Zilcken.
Op 18 april 1890 trouwde ze met de officier H.A. Kooij. In juni van dat zelfde jaar vertrok het echtpaar met de mailboot naar Indië. Kooij werd veelvuldig overgeplaatst; het schijnt dat Marie van Zeggelen in de periode dat ze in Indië verbleef, wel 23 keer is verhuisd. Belangrijk voor haar schrijverschap was het verblijf op Zuid-Celebes. Dit deel van de Indische archipel was in 1906 mede onder leiding van haar echtgenoot ‘gepacificeerd’. Marie van Zeggelen beschouwde haar overigens niet zo lange verblijf aldaar als de mooiste tijd uit haar Indische periode. Het leven tussen de inlandse bevolking beviel haar beter dan dat in de Europese gemeenschap op Java.
Nadat ze in 1897 haar pasgeboren kind had verloren, begon Marie van Zeggelen uit verdriet en verveling verhaaltjes te schrijven voor kinderen. Via haar halfbroer kreeg de bekende propagandiste van het goede jeugdboek, Nellie van Kol, deze verhalen onder ogen. Eén ervan, ‘Rama’, nam ze in 1901 op in Ons Blaadje, een weekblad voor kinderen. Nellie van Kol schreef ook het voorwoord van de in 1904 verschenen verhalenbundel voor kinde- | |
| |
ren Jong Java's lief en leed. Deze bundel bevat verhalen over eenvoudige, arme dessabewoners op Java.
Haar ervaringen met het leven op Celebes verwoordde ze in haar eerste voor volwassenen geschreven boek Onderworpenen (1908), een verzameling verhalen en schetsen, in De Hollandsche vrouw in Indië (1910) en in een aantal jeugdboeken.
Marie van Zeggelen heeft zich ook ingezet voor de emancipatie van de inlandse vrouwen in Indië. Zo was ze bijvoorbeeld secretaresse van de stichting Studiefonds tot Opleiding van Vrouwelijke Inlandsche Artsen.
In 1916 repatrieerden Marie van Zeggelen en haar man naar Nederland. Na hun scheiding in 1921 woonde zij in Amsterdam. Zij stierf op 14 juli 1957.
| |
Werk
Marie van Zeggelen is vooral bekend geworden door haar romans voor volwassenen, met name door historische romans als De plaetse aan de Vegt (1929) en Een liefde in Kennemerland (1936). Haar ‘Indische periode’, dat wil zeggen de periode waarin zij zich voor haar boeken vooral liet inspireren door het leven in Indië, loopt tot ongeveer 1928. Indisch zijn ook nog Oude glorie (1935), een verhaal over de opstanden in Atjeh in de zestiende en zeventiende eeuw, en Kartini (1946), een biografie over de gelijknamige dochter van een tamelijk geëmancipeerde inlandse vorst.
Het Indische landschap vormde voor Marie van Zeggelen aanvankelijk een belangrijke inspiratiebron. Haar vroege boeken bevatten veel, vaak bladzijden lange gedetailleerde, impressionistische beschrijvingen. Gaandeweg wordt zowel in haar boeken voor volwassenen als in haar jeugdboeken de invloed van de ‘ethische richting’ merkbaar. Aanhangers van deze richting streefden naar veranderingen in de koloniale samenleving op economisch, sociaal en politiek gebied. Hun ideaal was een associatie van de West-Europese met de inlandse bevolking. Bekende vertegenwoordigers waren: Nellie van Kol, Augusta de Wit, C.Th. van Deventer en C. van Vollenhoven (een geleerde op het gebied van het adatrecht). In de literatuur blijkt deze stroming onder andere uit het feit dat er verteld wordt vanuit het perspectief van de inlandse bevolking.
Het vertellen vanuit het perspectief van de inlandse bevolking is een belangrijk kenmerk van de kinder- en jeugdboeken die Marie van Zeggelen geschreven heeft. Het gaat dan met name om de verhalen over de Boeginese bevolking op Celebes. La Bello uit De gouden kris (1908) behoort tot een oud vorstelijk Boeginees geslacht. Hij wordt opgevoed door zijn oom Aroe Lipa, die zich heeft onderworpen aan het Nederlandse bestuur.
In De schat van den armen jongen (1913) is de hoofdpersoon, Din, niet van adel. Integendeel, hij is het slaafje van het niet al te slimme prinsje, Aroe
| |
| |
Illustratie van T. van der Zee uit Het zeeroversjongetje
La Tanroewa. Din moet uit het dorp vluchten omdat hij een paar bekkens heeft gestolen. Op zijn vlucht komt hij terecht bij de Pagorra, het boomvolk. De vader van Aroe moet dit volk op last van het Nederlands gezag gaan onderwerpen. Als de Pagorra de groep van Aroe en zijn vader onverhoeds willen overvallen, slaat Din alarm. Het boomvolk krijgt vijftien jaar dwangarbeid opgelegd. Din mag weer de dienstknecht van Aroe zijn. Bovendien krijgt hij een grote beloning: hij mag met Aroe een reis naar Java maken.
In het (pas) in 1922 verschenen vervolg, Din en Aroe naar het land van beschaving, vertelt Marie van Zeggelen over deze reis. Door de vele, uitgebreide beschrijvingen van wat de twee jongens zien en meemaken, en door de opgenomen foto's, is eerder sprake van een reisverhaal dan van een roman.
Het zeeroversjongetje uit 1920 is zonder twijfel Van Zeggelens bekendste ‘Indische’ jeugdboek. Het kende een groot aantal drukken en werd tamelijk recent (1989) herdrukt in de reeks Indische Letteren. Het jongetje Bo wordt samen met een groot aantal dorpsgenoten ontvoerd door Alfoerse zeerovers. Op voorspraak van een zendeling komt hij vrij.
In deze boeken heeft Marie van Zeggelen wel oog voor de eigen aard van de Boeginese bevolking, maar dat impliceert niet dat ze de verhouding tussen deze bevolking en het Nederlands gezag ter discussie stelt. Bij het feit dat dit gezag hard optreedt tegen
| |
| |
dat deel van de bevolking dat zich niet wenst te onderwerpen - ze worden voorgesteld als rovers - plaatst Van Zeggelen nauwelijks kanttekeningen.
Niet alle verhalen van Marie van Zeggelen zijn verteld vanuit het perspectief van de inlandse bevolking. In twee van haar boeken - Averij (1928) en Dona Alve (1928) - is sprake van een bekend thema uit de Indische jeugdliteratuur: Hollandse kinderen moeten voor hun opleiding naar Nederland (Holland) en verblijven daar bij familie of in een internaat.
In het merendeel van de boeken van Marie van Zeggelen spelen jongens de hoofdrol. Een uitzondering vormt Dona Alve (1928). In dit verhaal is sprake van een meisje, Dona, dat zich staande moet zien te houden tussen twee culturen: haar overleden vader is blank, haar moeder, Embok Ajoe, is Javaans. De broer van haar vader neemt haar mee naar de blanke familie in Batavia. Hier is ze een vreemde eend in de bijt. Omdat ze over een uitzonderlijk zangtalent blijkt te beschikken gaat ze een zangopleiding in Europa volgen. Heimwee naar de bergen van Java en de angst om op te treden maken dat ze teruggaat naar Indië.
| |
De gouden kris
De vader van La Ballo, Deng Pabéle, wil zich niet aan de Nederlanders onderwerpen en is de bergen in gevlucht. La Ballo wordt door zijn oom Aroe Lipa opgevoed die zich wel onder het Nederlands gezag heeft geplaatst. Hij krijgt de opdracht zijn broer Deng Pabéle gevangen te gaan nemen en komt daardoor in een gewetensconflict: zijn eed aan de blanda's gestand doen of kiezen voor de familietraditie. Hij kiest voor het eerste en laat zijn gouden kris als onderpand bij de Nederlandse gezaghebber achter. La Ballo wordt door een medestander van Deng Pabéle, La Tjoebo, ontvoerd. Daar Aroe Lipa er niet in slaagt de opstandelingen te vinden en te verslaan, ondernemen de Nederlanders zelf een strafexpeditie. Er vallen veel slachtoffers onder de opstandelingen en Deng Pabéle stort in een ravijn. De gouden kris komt weer in het bezit van Aroe Lipa.
De eerste druk van dit boek bevat een inleidend woord van Nellie van Kol (het is door Marie van Zeggelen ook aan haar opgedragen). In de tweede druk schreef C. van Vollenhoven een inleidend woord. Hij vertelt dat het verhaal ‘ons in een ommezien weet te verplaatsen in de inlandse wereld van Zuid-Celebes’. Hij voegt eraan toe dat het boek ‘door dezen trek’, namelijk Indië vanuit de inlander bekijken, past binnen de ‘jongste inlanderspolitiek’.
Ook Marie van Zeggelen heeft in dit boek een kort voorwoord geschreven. Volgens haar is de inhoud van het verhaal gebaseerd op gebeurtenissen die ze heeft opgetekend uit de mond van oude vrouwtjes en uit ‘de boeken der oude Boeginezen’. Om de lezers een helder beeld te geven van het leven
| |
| |
van de Boeginezen, zijn in het boek foto's opgenomen en tekeningen van Marie van Zeggelen.
| |
Het zeeroversjongetje
Dit boek begint met een overval op het eiland Bangai (ten oosten van Celebes). De mannen zijn weggetrokken om sagopalmen te kappen; hierdoor zijn de vrouwen en kinderen een gemakkelijke prooi voor de kimalaha, zeerover en dorpshoofd van een dorp op Halmahera. Veel van de dorpsgenoten van de hoofdpersoon, Bo, worden als slaven verkocht aan de sultan van Ternate.
Bo en nog een aantal andere slaven worden door de kimalaha meegenomen. In diens dorp heeft zich inmiddels een zendeling gevestigd die door de dorpelingen Vader wordt genoemd. De charismatische Vader en de opvliegende (en bijgelovige) kimalaha gaan een confrontatie aan die door de eerste wordt gewonnen: hij weet te bewerkstelligen dat de dorpelingen naar hun eiland mogen terugkeren. Bo staat voor de keuze: ook teruggaan of als ziekenverzorger bij de zendeling in dienst treden. Afgesproken wordt dat hij eerst voor twee maanden naar Bangai terug zal gaan en daarna zal bekijken of hij ziekenverzorger wil worden.
Het historisch kader van dit verhaal wordt gevormd door de zeeroverij die in de gehele Indische archipel voorkwam. Met name de vele eilanden en eilandjes in oostelijk Indië waren voor zeeroverij zeer geschikt. Een zeeroverhoofdman (radja laut) stond meestal onder de bescherming van een sultan, als wederdienst leverde hij deze goederen en slaven.
| |
Averij
In 1928 schreef uitgeverij Van Holkema & Warendorf een prijsvraag uit voor het beste Jongensboek en het beste Meisjesboek. De bekroonde boeken zouden worden gepubliceerd in de serie Bekroonde Boeken. Marie van Zeggelen won de prijs voor het beste Jongensboek (dat een schrijfster een goed boek over jongens kon schrijven, werd destijds heel bijzonder gevonden) met Averij, een avonturenverhaal.
De broers Ru en Kees wonen bij familie in Nederland om te kunnen studeren. Als Ru geslaagd is voor zijn gymnasiumdiploma mag hij een half jaar naar Indië. Kees moet in Nederland blijven en is daarover zeer verontwaardigd. Hij gaat als verstekeling aan boord van het schip dat Ru naar Indië moet brengen, maar wordt ontdekt. Een aanvaring met een ander schip is zijn redding: Kees gedraagt zich heldhaftig en voorkomt dat Ru en een klein jongetje verdrinken.
De passagiers moeten terug naar Engeland om daar op een andere boot te wachten. Na een verblijf in een ziekenhuis mag Kees nog een reis door Engeland maken. Ru vervolgt zijn reis naar Indië.
Er is op gewezen dat Marie van Zeggelen in dit verhaal waarschijnlijk eigen ervaringen heeft verwerkt. Toen zij in 1890 met haar man op weg was naar Indië, kwam hun boot in dichte
| |
| |
mist in aanvaring met een andere boot. De boot van Marie van Zeggelen verdween binnen een paar minuten in de golven. En net als Ru en Kees moest het echtpaar Kooij-van Zeggelen in Southampton op een andere boot wachten.
| |
Waardering
De boeken die Marie van Zeggelen voor volwassenen schreef, waren destijds bij een groot publiek zeer populair. Deze populariteit is niet gebleven.
Rob Nieuwenhuys vertelt dat de jeugdboeken van Marie van Zeggelen in Indië door ‘elk kind gelezen werden’. (Het betreft dan over het algemeen wel kinderen van Nederlandse afkomst.) Hij vindt dat haar verhalen ‘gestadig doorlopen’ en de aandacht blijven vasthouden. Opvallend is dat hij haar boeken voor volwassenen aanduidt met ‘haar serieuzer werk’.
Daalder is bijkans lyrisch over De gouden kris; hij noemt het boek een van de hoogtepunten uit de Nederlandse kinderliteratuur. Over haar gehele oeuvre merkt hij op dat het een duurzame belangstelling verdient. Deze duurzame belangstelling is niet zo duurzaam gebleken. Voor de Tweede Wereldoorlog werd een aantal van haar boeken meermalen herdrukt, maar na de oorlog verdween het werk van Marie van Zeggelen in de vergetelheid.
De hernieuwde belangstelling voor de ‘Indische Letteren’ die een aantal jaren geleden ontstond, droeg bij tot de negende herdruk van Het zeeroversjongetje. Het boek verdween echter al snel na verschijnen in de ramsj.
| |
Bibliografie
Keuze uit het werk voor volwassenen
|
Onderworpenen (1908), De Hollandsche vrouw in Indië (1910), Koloniaaltje (1920), Vrede van het Maesland (1924), Bij het hart van Indië (1925), De plaetse aan de Vecht (1929), Indische levens (1932), Oude Glorie (1935), Een liefde in Kennemerland (1936), Kartini (1946), Machteld ter Crone (1950). |
Kinder- en jeugdboeken
|
Jong Java's lief en leed. Drie verhalen voor kinderen van 10-15 jaar. Rotterdam, Masereeuw & Bouten, 1904. |
Feestavonden. Drie verhalen voor kinderen van 8 tot 10 jaar. Rotterdam, Masereeuw & Bouten, 1908. |
De gouden kris. Een verhaal uit de nieuw veroverde streken van Zuid Celebes. Met illustraties van Marie van Zeggelen. Rotterdam, Masereeuw & Bouten, 1908. |
De schat van den armen jongen. Amsterdam, Scheltema & Holkema, 1913. |
Het zeeroversjongetje. Met illustraties van Henriëtte Hubregtse-Lansing. Gouda, Van Goor, 1920. |
Din en Aroe naar het land van beschaving. Met 20 platen. Amsterdam, Scheltema & Holkema, 1922. |
Het kippendagboek. Met illustraties van Alexander de Haas Jr. Rotterdam, Masereeuw & Bouten, 1924. |
Averij. Met illustraties van Tjeerd Bottema. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1928. |
Dona Alve. Met illustraties van J. Gabriëlse. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1928. |
De fabel van het dwerghert. Met illustraties van E. van Rees. Amsterdam, E. Dunlop & Co., 1928. |
Pim's verjaardag. Met illustraties van Ella Riemersma. Amsterdam, 1928. |
| |
| |
Het zwarte zand van Palé. Hoe een klein meisje vrede stichtte. Met illustraties van Anneke Polderman. Assen, Van Gorcum, 1943. |
Over Marie van Zeggelen
|
D.L. Daalder, Wormcruyt met syucker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1950. |
Willem van der Velden, Bij het overlijden van Marie van Zeggelen. In: De Stem, 20-7-1957. |
Annie Salomons, Herinneringen uit de oude tijd. Den Haag, Bert Bakker, 1960. (Deel 2) |
Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische Spiegel. Amsterdam, Querido, 1972. |
Jean Gelman Taylor, Smeltkroes Batavia. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1988. |
Rob Nieuwenhuys, Voorwoord bij de herdruk van Indrukken van een Zwervelinge. Schoorl, Conserve, 1989. |
Hans Visser, Een Hollandse Zwervelinge in Indië. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 2-11-1989. |
Marco Zanen, Een roeping in Indië. Het echtpaar Kooij-van Zeggelen in Zuid-Celebes. Museon, 1989. |
Gervaise Frings, Merck op al wat schoon en goed is en wel luidt. Marie van Zeggelen, een schrijfster over Indië. In: Indische Letteren, 5e jaargang (1990), nr. 1. |
Kees van Kempen, Van Zeggelen. ‘Luimig dichter uit de vorige eeuw’. In: Tubantia, 27-4-1990. |
Toin Duijx en Joke Linders, De Goede Kameraad. Honderd jaar kinderboeken. Houten, Van Holkema & Warendorf, 1991. |
Erica van Boven, Een hoofdstuk apart. ‘Vrouwenromans’ in de literaire kritiek 1898-1930. Amsterdam, Sara/Van Gennep, 1992. |
Dorothée Buur, Indische Jeugdliteratuur. Leiden, KITLV - uitgeverij, 1992. |
Joop van den Berg, Het Indische antiquariaat; het land van herinneringen als verzamelobject. In: Boekenpost, 6e jaargang (1998), nov/dec, 1998. |
49 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1999
|
|