De gedichten in Sterrekers (1984) komen wat vorm en thematiek betreft nog meer in de richting van poëzie voor volwassenen: rijmloze, vrije verzen en weemoedige observaties van de natuur. Witvliet gebruikt echter eenvoudige, kinderlijke beelden:
zoals een reus die gaat liggen
een deken over zich trekt
het donker van oost naar west.
De sfeertekening is erg belangrijk. Er is geen sprake van een strenge versvorm en er is ook geen metrum.
Zijn gedichten hebben op het oog soms weinig pretentie. Hun grootste ambitie schuilt in de poging melancholie als een nuance van het geluk te zien, zegt Wiel Kusters als hij Misschien heet ze niet Suzan (1989) bespreekt.
Er kwamen paarden tot vlak bij de ramen
en het was ook al de achtste dag
en er was een trommelaar vanmorgen
en een man had zo gestaard
en het was een jaar met dertien maanden
drieënvijftig weken, alles
werd te veel, die late avond
toen er zware lasten uit de bomen vielen
en paarden voor de ramen kwamen.
Kusters noemt de gedichten ‘mooi van geheimzinnigheid’. ‘Hier spreekt een volwassen dichter, die de druk van het volwassen leven liever niet kent.’
Momme-la-me-los (1996) is voor jongere kinderen bedoeld; dat blijkt uit de kinderlijke fantasieën over monsters,
Illustratie van Gerda Dendooven uit Momme-la-me-los
dag en nacht, de weg van huis naar school, het zich verplaatsen in huisdieren, aandacht voor Sinterklaas, het zoeken van vader. Het blijkt ook uit de vorm: de gedichten hebben behalve eindrijm veel speelse alliteraties en assonanties. Het ritme sluit zich hier goed bij aan. Een voorbeeld uit een gedicht over pinguïns: ‘Dag, goed geklede/ dames en meneren,/ gaat u soms dineren/ bij de koningin van Zweden?’
De zwart-wittekeningen van Gerda Dendooven met griezelige ogen, bange gezichten en wijd opengesperde monden hebben iets angstaanjagends.
De bundel Apen kijken (1998) is bestemd voor oudere kinderen. De gedichten gaan over de tijd die voorbij gaat en ook steeds weer opnieuw be-