| |
| |
| |
Annie Winkler-Vonk
door Janneke van der Veer
Annie Winkler-Vonk werd op 8 januari 1909 in Amsterdam geboren. Ze groeide op in een arbeiderswijk in Amsterdam-Oost. Na een handelsopleiding werkte ze als stenotypiste bij verschillende bedrijven, onder meer bij uitgeverij De Arbeiderspers, waar ze later secretaresse werd. Vanaf 1937 was ze redactrice van Het Volk, waarvoor ze onder meer de rubrieken ‘vrouwen’ en ‘kinderen’ verzorgde. Ze publiceerde in dit socialistische dagblad ook haar eerste verhalen voor kinderen.
Op 25 mei 1939 trouwde ze met de journalist en schrijver Johan Winkler (1898-1986), toen chef van de redactie bij De Arbeiderspers. In 1943 moest het echtpaar onderduiken na een overval van de Duitse bezetter op uitgeverij Amsterdamse Boek- en Courantenmaatschappij, waar Johan Winkler werkzaam was. Na de oorlog verhuisden ze naar Wilp bij Deventer. Winkler werd redacteur van de Deventer Courant.
Annie Winkler-Vonk combineerde het schrijven van kinderboeken met werkzaamheden voor verschillende dag- en weekbladen waaronder Het Parool, Utrechts Nieuwsblad en Vrij Nederland. Vanaf de oprichting in 1954 werkte ze als auteur mee aan het jeugdtijdschrift Kris Kras en aan Taptoe. Ze overleed op 29 augustus 1993 in Holten.
| |
Werk
Annie Winkler-Vonk beoefende verschillende genres. Ze schreef onder meer jeugdromans, familieverhalen, avonturenverhalen, jongens- en meisjesboeken, kleuterverhalen en sprookjesachtige verhalen. Uit de meer realistische vertellingen spreekt een duidelijke tijdgeest. In Vijftien dagen (1951) brengt Riet met haar zus Babs en haar Engelse zwager John een vakantie in Sussex door. Het verhaal speelt vlak na de oorlog toen in Engeland veel producten ‘op de bon’ waren.
| |
| |
De schaarste aan sigaretten en benzine komt regelmatig naar voren. Hoewel het verhaal deels over een mislukte liefde gaat, wil de schrijfster vooral het zorgeloze van een vakantie tonen. In een vraaggesprek met De Hervormde Kerk vertelde ze: ‘Een meisjesboek moet toch ook zó zijn, dat meisjes er graag naar grijpen, niet ál te realistisch-somber, omdat zij het leven nu eenmaal tóch nog niet zo zien. Een beetje idealisme is toch iets anders dan oppervlakkigheid’.
Serieuzer maar ook positief van sfeer is Een baantje bij de krant (1963), dat de ervaringen beschrijft van de ‘doodgewone’ Martje Schipper, die op de redactie van een krant gaat werken en daardoor in een min of meer artistiek milieu terechtkomt. Belangrijk voor haar is het contact met Jos Jacobs, een redacteur van joodse afkomst. Jos wordt ‘het weeskind’ genoemd omdat hij tijdens de oorlog zijn hele familie is kwijtgeraakt. Door dit contact krijgt Martje oog voor de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en staat ze meer open voor de oorlogsverhalen van haar ouders.
Tot de sprookjesachtige boeken behoort Pim en zijn Grootje (1957), dat door de schrijfster ‘m'n gekste’ boek is genoemd. Pim maakt, enigszins tegen z'n zin, kennis met zijn peettante Willemijntje. Zijn aversie verdwijnt echter snel wanneer blijkt dat tante Willemijntje, die Grootje genoemd wil worden, kan toveren. Van een vergelijkbare fantasiewereld is sprake in Een vreemde reis (1945), waarin Barbara en Bolletje door de wolf uit Roodkapje worden meegenomen naar Sprookjesland.
In veel verhalen komen sprekende en denkende dieren voor, zoals in Dagboek van Droppie (1964-1966), dat eerst als vervolgverhaal in Kris Kras verscheen. Het is een dagboek geschreven vanuit het gezichtspunt van Droppie, de poes van de schrijfster. Een ander antropomorfistisch verhaal is Avonturen van Adrianus Aap (1947), dat oorspronkelijk als strip in het Handelsblad verscheen.
Annie Winkler-Vonk schreef een aantal boeken in samenwerking met Loes Snellebrand, de masseuse die haar na de oorlog behandelde voor rugklachten. Een van deze boeken is Jelle (1955), een familieverhaal waarin de nadruk ligt op de warmte en betrokkenheid in het gezinsleven. Bij een verkeersongeluk verliest Jelle van Dijk een been. Aanvankelijk heeft hij het daar moeilijk mee, maar na verloop van tijd ziet hij in ‘dat het zó heeft moeten zijn’ en dat er uit het ongeluk ook veel goeds is voortgekomen. Door de kennismaking met mevrouw Van der Hoeven, de vrouw van de automobilist die bij het ongeluk betrokken was, gebeuren er namelijk veel positieve dingen in het gezin Van Dijk, zoals de verhuizing naar een groter huis.
Naast boeken schreef Annie Winkler-Vonk een groot aantal korte verhalen. Ze verschenen in kranten en tijdschriften en in verhalenbundels,
| |
| |
zoals de kerstbundel En nu... de kaarsjes aan (1947) en Van de hak op de tak (1970).
Een bijzondere plaats in het oeuvre van Annie Winkler-Vonk wordt ingenomen door Omnibus voor de jeugd (1949). Zij stelde deze bundel naar eigen inzicht samen. Het idee voor de omnibus, opgedragen aan de vier Nederlandse prinsessen, ontstond tijdens de oorlog. In het voorwoord licht de samenstelster dit toe: ‘Het was midden in de bezetting dat het denkbeeld tot stand kwam, om de kinderen van Nederland, zodra dat zou kunnen, een boek te geven dat anders en beter zou zijn dan wat zo over het algemeen op de kinderboekenmarkt verschijnt.’ Het ‘andere’ betrof het feit dat Nederlandse schrijvers die gewoonlijk voor volwassenen schreven, waren verzocht nu speciaal iets te schrijven voor kinderen. Het ‘betere’ betrof de gedachte dat de op die manier tot stand gekomen bijdragen in literair en in psychologisch opzicht volkomen verantwoord zouden zijn. Het boek bevat verhalen en gedichten van onder anderen Anton Coolen, Annie M.G. Schmidt, Henri Knap, Johan Daisne, Ed. Hoornik, Hella Haasse, Johan Fabricius en Marianne Philips. Naast vele auteurs werkte ook een groot aantal illustratoren mee zoals Fiep Westendorp, Charles Boost, Jennie Dalenoord en Wim Bijmoer. Uit haar Omnibus voor de jeugd blijkt dat Annie Winkler-Vonk hoge eisen stelde aan kinderboeken. In Van Wormcruyt met Suycker tot Jeugdliteratuur (1971) noemde ze die expliciet: [De eisen] ‘zijn dezelfde die ik aan lektuur voor volwassenen stel, namelijk: dat de schrijver vakman moet zijn èn kunstenaar. Idem wat illustraties en boekverzorging betreft; ook hier dezelfde eisen als die voor “volwassen boeken”.’
De schrijfstijl van Annie Winkler-Vonk is fris en levendig. Haar verhalen zijn met vaart geschreven. Humor is een belangrijk element. ‘Zonder humor en een bevrijdende lach is volgens mij het leven, ook voor kinderen, onleefbaar, vertelde ze in de IDIL-gids. ‘Moeilijke’ onderwerpen als de jodenvervolging, armoede en handicaps beschreef ze met veel gevoel zonder sentimenteel te worden.
Annie Winkler-Vonk vertaalde veel jeugdboeken uit het Duits, Engels en Frans. Daaronder zijn ‘klassiekers’ als Levende bezems van Lisa Tetzner, Emiel en zijn detectives van Erich Kästner en Heidi van Johanna Spyri. Ook vertaalde zij enkele romans voor volwassenen, zoals Radetzkymars van Joseph Roth.
| |
Jansje Kippekop
Het gedeeltelijk autobiografische familieverhaal Jansje Kippekop verscheen in 1952. De schrijfster noemde het ‘mijn liefste boek’ en droeg het op aan haar overleden ouders. Het verhaal speelt in 1919. Jansje, de hoofdpersoon, wordt door haar vader ‘kippekop’ genoemd ‘omdat ze zo'n klein hoofdje had op een dun halsje’. Ze heeft twee oudere zusters, Sien en Hermien. Samen vormen ze
| |
| |
Illustratie van C.B. Teeuwisse uit Jansje Kippekop
een eenvoudig maar warm gezin. Jansje heeft een rijke fantasie. Ze verzint bijvoorbeeld een leeuw die over haar waakt als ze alleen in de huiskamer moet slapen en bang is in het donker. Jansje Kippekop gaat over het dagelijkse gezinsleven, met voorvallen thuis, op school, met vriendinnetjes, enzovoort. Er zijn ook ingrijpende ervaringen zoals Jansjes verblijf in een koloniehuis in Zandvoort. Daar wordt het haar duidelijk dat het niet in alle gezinnen zo toe gaat als bij hen thuis. Jansje gaat ‘brandschoon’, dat wil zeggen zonder luizen, naar het koloniehuis, maar dat geldt niet voor alle kinderen. Jansje ziet in dat in veel gezinnen de moeder niet zo veel aandacht aan de kinderen kan besteden doordat ze buitenshuis moet werken om bij te verdienen. In dit deel van het verhaal toont de schrijfster haar maatschappijkritische houding en sociale bewogenheid. Overigens maakt ook Jansje in het koloniehuis de ‘schande’ mee van luizen.
Ingrijpend is ook de miskraam van Jansjes moeder, die gevolgd wordt door een lange periode van ziekte. Moeder ligt geruime tijd in het ziekenhuis, maar als ze thuiskomt is het feest. Vader heeft een financiële meevaller gehad, zodat ze samen de hele kamer hebben kunnen opknappen. Er is zelfs een piano gekocht.
Jansje Kippekop bevat veel verwijzingen naar de sociale werkelijkheid. Nadrukkelijk wordt gesteld dat het leven na de Eerste Wereldoorlog voor veel gezinnen zwaar was. Een realistisch aspect is eveneens de luchtvaarttentoon- | |
| |
stelling, die Jansje met haar ouders en zusjes bezoekt. Ze ontmoet er bekende piloten als Albert Plesman en mag zelfs een vliegtocht maken.
| |
Waardering
Het werk van Annie Winkler-Vonk is veelvuldig besproken in de jeugdboekengids De Kleine Vuurtoren. Deze beoordelingen zijn overwegend positief. Dat geldt niet alleen voor haar oorspronkelijk werk, maar ook voor de door haar samengestelde bundel Omnibus voor de jeugd, die in De Kleine Vuurtoren (1951) omschreven wordt als een ‘rijke verzameling verhalen en gedichten, voor het gezin en als voorleesstof voor clubleiders een heerlijk bezit’. Over Jansje Kippekop meldt De Kleine Vuurtoren (1954): ‘Het aantrekkelijke in dit aardige, uit jeugdherinneringen opgebouwde verhaal over een pittig, fantasierijk meisje uit het Amsterdam-Oost van 1919, is vooral de warmte van het gezinsleven en de vreugde in de kleine dingen, in een tijd toen vliegen nog als een wonder werd beschouwd.’
Ook de opvolger van De Kleine Vuurtoren, de gids Boek en Jeugd, besteedde aandacht aan het werk van Annie Winkler-Vonk. In de editie uit 1965 krijgt Dagboek van Droppie de volgende typering: ‘Aardige schetsen, die van een goede observatie getuigen en vanwege vrij kleine druk en soms op volwassenen afgestemde humor het meest als voorleesstof geschikt zijn.’ In dezelfde gids wordt over Een baantje bij de krant gemeld: ‘Op pretentieloze wijze wordt een aardige kijk gegeven op de maatschappij, waarin de hoofdpersoon naar volwassenheid groeit, terwijl het probleem van de rassendiscriminatie ook goed belicht wordt.’
Ook in kranten en tijdschriften is het werk van Annie Winkler-Vonk regelmatig besproken. Deze beoordelingen zijn overwegend gunstig. De reacties op Jelle (1955) waren nogal kritisch. In het blad Onze Kinderen schrijft een recensent dat het thema van de beenamputatie ‘aanleiding zou kunnen geven tot een psychologische “roman” die óók door kinderen kon worden begrepen en gewaardeerd. Ièts van dit genre is wel in dit boek te ontdekken, maar de compositie wordt geschaad door toevoeging van conventionele onderbrekingen; een spookhistorie, een verborgen schat, een vechtpartij e.d., waardoor het evenwicht van het verhaal en de aandacht van de lezers verloren raken.’ Het Lectuur-Repertorium (1970) daarentegen is enthousiast over Jelle en karakteriseert het boek als ‘een mooi verhaal met waardeerbare karaktertekening’.
Zeer positief werd in kranten en tijdschriften geoordeeld over Een baantje bij de krant. De recensent van de Provinciale Zeeuwsche Courant schrijft: ‘Met vaardige pen heeft de schrijfster het krantenleven beschreven en met een uiterst gevoelige pen de ervaringen van Martje.’ Het Schoolblad noemt het boek ‘een uitschieter’. Dat wordt als volgt beargumenteerd: ‘geen happy-end, hoewel het slot een belofte voor
| |
| |
de toekomst inhoudt. Geen rozegeur en maneschijn, maar realiteit.’
Het succes van Dagboek van Droppie (1964-1966) blijkt onder meer uit interviews met de poes, die naar aanleiding van haar twintigste verjaardag verschenen in diverse kranten en tijdschriften. Toch zijn er ook kritische geluiden. Een recensent van de NRC noemt de tekst minder geslaagd en stelt dat de schetsen uit het leven van een klein zwart katje op goede observaties berusten, ‘maar niet altijd is de schrijfster vrij te pleiten van een neiging tot toffe jonge-meisjesjoligheid, die resulteert in een vorm van overdaad, die èn in woordkeus èn in zinsbouw schade veroorzaakt.’
| |
Bibliografie
Keuze uit de jeugdboeken
|
Speel je mee?: een serie raadsels, knutselwerkjes en spelletjes. Amsterdam, J.J. Kuurstra, 1945. |
Luister je mee? Amsterdam, J.J. Kuurstra, 1945. |
Een vreemde reis. Amsterdam, J.J. Kuurstra, 1945. |
Avonturen van Adrianus Aap. Met illustraties van Jos Ruting. Amsterdam, Jacob van Campen, [1947]. |
Daantje Branie. Met illustraties van Wim Bijmoer. Amsterdam, Meulenhoff, [1948]. |
Vijftien dagen: een vacantie in Engeland. Met illustraties van Rein van Looy. Meppel, A. Roelofs van Goor, [1951]. (Ook verschenen als: September in Sussex: roman voor meisjes. Met illustraties van Ursula den Tex. Amsterdam, Ploegsma, tweede herziene druk, 1959.) |
Jansje Kippekop. Met illustraties van C.B. Teeuwisse. Meppel, Roelofs van Goor, [1952]. |
Pim en zijn Grootje. Met illustraties van Wim Bijmoer. Amsterdam, Ploegsma, 1957. |
Een baantje bij de krant. Met illustraties van Peter van Straaten. Amsterdam, Ploegsma, 1963. |
Dagboek van Droppie. Ik ben nog klein. Met illustraties van Laura Gerding. Amsterdam, Kris Kras, 1964. |
Dagboek van Droppie. Ik groei op. Met illustraties van Laura Gerding. Amsterdam, Kris Kras, 1964. |
Dagboek van Droppie. Ik ben groot. Met illustraties van Laura Gerding. Amsterdam, Kris Kras, 1966. |
Van de hak op de tak. Met illustraties van Fiep Westendorp. De Bilt, Uitgeverij De Fontein n.v., 1970. |
Piggelmee bij de Eskimo's: een nieuw spannend avontuur. Rotterdam, De Erven de Wed. J. van Nelle, [1985]. |
Samen met Loes Snellebrand
|
Ineke. Amsterdam, J.J. Kuurstra, 1947. |
En nu... de kaarsjes aan. Met illustraties van Ria Exel. Amsterdam, J.J. Kuurstra, 1947. |
Jelle. Met illustraties van Carol W. Voges. Meppel, A. Roelofs van Goor, [1955]. |
Over Annie Winkler-Vonk
|
H.J. Kluit, e.a., De Kleine vuurtoren. Jeugdboekengids 1951. Rotterdam/Den Haag, Voorhoeve & Dietrich/N.V. Boekh. M. Dijkhoffz, 1951. |
M. Bruijn e.a., De Kleine vuurtoren. Jeugdboekengids 1954. Amsterdam, Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, 1954. |
Joris Baers en Paul Hardy (red.) Lectuur-Repertorium. Deel III, Antwerpen/Tilburg, Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen/Vlaamsche Boekcentrale/Nederland's Boekhuis 1954, blz. 3154. |
M. Bruijn e.a., De Kleine vuurtoren. Supplement 1957. Amsterdam, Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, 1954. |
[Anoniem], [over Jelle]. In: Onze Kinderen, november 1955. |
[Annie Winkler-Vonk], Annie Winkler-Vonk. In: Kris Kras, jaargang 4 (1958), nr. 24, blz. 477. |
Gertie Evenhuis, Uitbundig, bewogen, kinderlijk, charmant: Annie Winkler-Vonk. In: De Hervormde Kerk, 10-12-1960. |
Marijke van Raephorst, Boeken voor de jeugd. In: Elsevier's Weekblad, 18-4-1964. |
[Anoniem], [over Een baantje bij de krant]. In: Provinciale Zeeuwsche Courant, 6-6-1964. |
| |
| |
[Anoniem], [over Een baantje bij de krant]. In: NRC, 15-8-1964. |
[Anoniem], [over Een baantje bij de krant]. In: Het Schoolblad, 19-11-1964. |
[Anoniem], [Over Dagboek met Droppie]. In: NRC, 2-12-1964. |
[Anoniem], Interview met poes Droppie. In: De Gelderlander, 25-5-1965. |
[Anoniem], Mogen wij u voorstellen: Annie Winkler-Vonk. In: IDIL-gids, 1966. |
Paul Hardy en Xaveer de Win, Lectuur-Repertorium 1952-1966. Deel III, Antwerpen/Tilburg, Secretariaat voor Katholieke Boekerijen/Nederland's Boekhuis, 1970, blz. 1707 en 2200. |
F. Daalder en I. Daalder-Schripsema, Van Wormcruyt met Suycker tot Jeugdliteratuur. Purmerend, J. Muusses NV, 1971, blz. 42, 201. |
Lectuur-Repertorium. Deel III, Den Haag/Antwerpen, Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum/Katholiek Centrum voor Lectuurinformatie en Bibliotheekvoorziening, 1981, blz.. 2798. |
Wieke Goeman-van Randen, Vier jeugdboeken voor niet al te jonge lezertjes. In: Leeuwarder Courant, 20-9-1982. |
Internet
|
http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn4/winkler - geraadpleegd op 17 december 2002. |
64 Lexicon jeugdliteratuur
februari 2004
|
|