| |
| |
| |
Riet Wille
door Jan van Coillie
Riet Wille is op 9 april 1954 in Gent geboren. Ze werkt als logopediste in een revalidatiecentrum en een kinderdagverblijf voor baby's en peuters met communicatiestoornissen. In haar praktijk werkt ze veel met versjes en boeken. Vanuit die ervaring is ze kinderpoëzie gaan schrijven. Ze debuteerde in 1984 met de bundel Zuurtjes en zoetjes. Een jaar later verscheen Raadsels te koop, dat in 1986 een Boekenleeuw kreeg. Meteen was haar naam gevestigd en bleven de bundels elkaar opvolgen.
In 1988 publiceerde ze haar eerste boek voor beginnende lezers, Kaatje Kauwgom. Het boek kreeg in 1990 een eervolle vermelding van de Kinder- en Jeugdjury Limburg. Hierna richtte ze zich op kinderen die moeite hebben met lezen. Naast versjes en leesboekjes schrijft ze voorleesverhalen.
| |
Versjes
Zuurtjes en zoetjes (1984), het debuut van Riet Wille, verraadt duidelijk de invloed van haar ervaringen als logopediste. Basis voor de versjes vormen de klankrijke en speelse mogelijkheden van de taal. Met kinderlijke logica maakt ze nieuwe woorden. Kauwgom wordt ‘blaasgom’ en mama die wil vermageren eet ‘wiphammen’ uit de broodrooster en kaas van een magere koe.
In latere bundels voor iets oudere kinderen komen dergelijke nieuwvormingen niet voor. Af en toe speelt ze met de letterlijke en figuurlijke betekenis van woorden, zoals in ‘Het weer’: ‘Ik krijg op mijn donder/ omdat ik warm loop/ voor Noor./ Daarom wil ik er nu/ als de bliksem/ vandoor.’ Talrijker zijn de personificaties. Zowel de brievenbus, de deur als de staande klok zijn moe, groenten maken ruzie en de zon en de maan zitten samen op de wip, ‘als de zon moet onder gaan,/ zit de maan bovenaan.’
| |
| |
Typerend aan de bundels van Riet Wille is het plezier in klanken. Net als kinderen proeft ze de taal. Ze lardeert haar gedichten met klinker- en medeklinkerrijmen, binnen- en eindrijmen en klanknabootsingen. In Zuurtjes en zoetjes doet ze dat het uitbundigst. De hele afdeling ‘Vier, vaar, voor, veer, vuur’ is erop gebaseerd. Ze zet woorden op z'n kop (‘kat wordt tak’), speelt met homoniemen (‘maar kinderijs/ dat hoef ik niet/ ik eis/ volwassen ijs’) en met woorddelen (‘van lollies likken krijg je lol’). In latere bundels maakt ze soms klankrijtjes zoals kinderen dat ook doen: ‘zuur vuur puur tureluur’, of ‘zing klang zong/ kling zang klong’. Door de herhalingen, opsommingen en parallellismen sluiten veel van haar gedichten nauw aan bij de oude bakerrijmen.
De inhoud van de gedichten is gevarieerd, van brievenbussen tot onderbroekjes. Sommige motieven duiken vaak op: snoep, bloemen, feesten, seizoenen, huizen, tellen, het weer, oma (en de dood), kunst en boeken. Gevoelens zijn belangrijk, maar ze worden zelden expliciet geuit. Vrolijkheid klinkt uit de heldere klanken van het gedicht of uit speelse opsommingen en gekke combinaties (‘hoofden met hoedjes/ handen vol toetjes/ fluiten en bellen/ veel dankjewellen’). Verdriet gaat schuil onder doffe woorden en vragen als ‘Hoe moet dat nou/ met haar?’
Ze besteedt veel aandacht aan de verhouding tussen ouders en kinderen. Enerzijds bieden haar versjes warmte en koestering: ouders en kinderen spelen samen of knuffelen; anderzijds laat ze geregeld kinderen aan het woord die het gezag ondermijnen: mama doet aan de lijn maar ze snoept wel de hele tijd. ‘Maar als ik eens/ om iets lekkers vraag/ voor die ene keer, mag het niet.’ Deze twee kanten vormen een constante in haar werk. Nergens dringt ze iets op; bij haar geen ‘zachte moraal’ zoals bij de dichters van het Schrijverscollectief.
Humor is belangrijk. Veel gedichten eindigen met een grappige noot: ‘rot wordt tor/ tom wordt mot./ Maar een non blijft een non./ Ook al draai je haar nog tien keer om.’
Vanaf haar debuut nemen de illustraties een onmisbare plaats in. De tekeningen vertellen vaak een verhaal op zich, soms vormen ze samen met de tekst een soort strip. Tussen tekst en tekeningen bestaat een wisselwerking. Om de afloop te snappen, moet je ze allebei ‘lezen’
| |
Verhalen
De leesboekjes van Riet Wille bevatten realistische verhalen. Ze spelen in een gewone omgeving zonder spectaculaire gebeurtenissen. Het bijzondere steekt in de details waarmee ze haar personages typeert. Kaatje Kauwgom (1988) is erg knap in bellen blazen. ‘Als ze veel blaast, hoeft ze minder te praten. In praten is Kaatje helemaal niet knap.’ Opvallend is hoe de ouders van de hoofdfiguren maar ook meester Koen de kinderen behande- | |
| |
len als gelijken. Ze overleggen met de kinderen en nemen samen belangrijke beslissingen. Ze kunnen goed meegaan in de fantasie en het spel van de kinderen.
Sociale vaardigheden zijn in deze boekjes van wezenlijk belang: zich goed voelen in de groep, problemen uitpraten, ruzies bijleggen, tegenslag verwerken en zorg dragen voor dieren en voor de natuur. Opmerkelijk is de vanzelfsprekende integratie van gehandicapten. Marthes nieuwe buurmeisje blijkt tot haar verbazing invalide (Het springtouw, 1995) en de hele klas is verrast als blijkt dat de toekomstige vrouw van meester Koen in een rolstoel zit (Een zoen van meester Koen, 1999).
Net als in haar versjes verwerkt Riet Wille in haar verhalen veel klankrijke en speelse woorden. Het springtouw is doorspekt met doordenkertjes en taalspelletjes. De titels van haar boeken zitten vol klank en rijm: Een dag zonder lach (1998), Een kaart met een taart (2000), Een oom van room (2001). In Een dag zonder lach vormt een woordspeling de motor van het verhaal. Na meester Koens uitspraak ‘deze dag kan echt niet stuk’ loopt alles fout.
Voor moeilijke lezers maakt Riet Wille haar verhalen aantrekkelijk door een eenvoudige opbouw, door humor en spanning. Elk verhaal verloopt chronologisch en leidt naar een (verrassende) oplossing van een probleem. In Een nacht op wacht (1999) moeten de
Illustratie van Hugo Van Look uit Een zoen van meester Koen
kinderen een dief ontmaskeren die groenten steelt.
Net als de boekjes voor beginnende lezers bevatten haar voorleesboeken voor kleuters realistische verhalen met fantasierijke kinderen in de hoofdrol. In Toverling (1998) wordt het gewone door de fantasie van het jongetje heel bijzonder: ‘Kom ik 's morgens uit bed/ Dan heeft mijn papa/ de dieren klaargezet:/ een muisjesboterham/ een lepelkonijn/ een poezenbeker/ een koekan/ en een berenkoek/ voor op school in de knabbelhoek.’ De verhalen wisselt ze af met versjes, spelletjes, raadsels en kijkplaten. In al haar voor- | |
| |
leesbundels is het gezin een ‘warm nest’ met de ouders als ‘grote vriendjes’.
| |
Waardering
Riet Willes debuut Zuurtjes en zoetjes kreeg meteen lovende kritieken. Jeugddichter Daniel Billiet had het in Knack over ‘hoogst originele versjes’. Andere critici uitten waardering voor de speelsheid en pittigheid van de gedichten. Ook haar latere bundels werden positief onthaald, al was er kritiek op de soms gezochte rijmen.
In haar boekjes voor beginnende en moeilijke lezers waardeerden de recensenten vooral de humor, de verrassende afloop en de integratie van tekst en tekeningen. Volgens Anita Wuestenberg krijgen de lezers met de serie Daan Dries Duif ‘ruim kansen om te ervaren dat ze herkennen wat ze lezen én dat ze moeten lachen om wat er in het verhaal gebeurt.’ De voorleesverhaaltjes voor kleuters werden positief beoordeeld vanwege de verrassende pointes en de eenvoudige maar speelse taal, al viel ook de opmerking dat de verhalen niet vernieuwend waren.
| |
Bibliografie
Kinderboeken
|
Zuurtjes en zoetjes. Met illustraties van Tine Vercruysse. Tielt, Lannoo, 1984. |
Raadsels te koop. Met illustraties van Tine Vercruysse. Tielt, Lannoo, 1985. |
Krantekriebels. Met illustraties van Tine Vercruysse. Tielt, Lannoo, 1986. |
Kermiskijkjes. Met illustraties van Tine Vercruysse. Leuven, Infodok, 1986. |
Kaatje Kauwgom. Met illustraties van Tine Vercruysse. Averbode, Altiora, 1988. |
Ziekjes op wielen. Met illustraties van Tine Vercruysse. Gent, U.Z., 1988. |
En de koek? Met illustraties van Annette Boisnard. Tilburg, Zwijsen, 1991. (maan roos vis) |
Een huis met een naam. Met illustraties van Paul de Becker. Tilburg, Zwijsen, 1991. (maan roos vis) |
Speelvogel. 60 taalspelletjes. Met illustraties van Paul de Becker. Averbode, Altiora, 1991. |
Hanne Panne Ponika. Met illustraties van Ingrid Godon. Averbode, Altiora, 1992. |
Leyla en Emma. Met illustraties van Ingrid Godon. Antwerpen, NCJ, 1993. |
Als de koeien bloeien. Met illustraties van Kristien Aertssen. Averbode, Altiora, 1994. |
Het springtouw. Met illustraties van Klaas Verplancke. Averbode, Altiora, 1995. |
Een mondje vol. Met illustraties van Kristien Aertssen. Tilburg, Zwijsen, 1995. (versjes voor beginnende lezers) |
Een lekker cadeau. Met illustraties van Ingrid Godon. Averbode, Altiora, 1996. (Dopido) |
Een eend in badpak. Met illustraties van Ingrid Godon. Averbode, Altiora, 1996. (Dopido) |
De dag is op. Met illustraties van Ingrid Godon. Averbode, Altiora, 1996. (Dopido) |
Flore Flodder. Met illustraties van Klaas Verplancke. Averbode, Altiora, 1996. |
Kaarsjes met taart. Met illustraties van Ingrid Godon. Averbode, Altiora, 1996. (Dopido) |
Trapjes naar de wolken. Met illustraties van Ingrid Godon. Averbode, Altiora, 1996. (Dopido) |
Sara en Simon. Met illustraties van Ingrid Godon. Averbode, Altiora, 1996. (Dopido-voorleesdoos) |
De deur is moe. Met illustraties van Kristien Aertssen. Averbode, Altiora, 1997. |
Aapje doet mee. Met illustraties van Lieve Baeten. Hasselt, Clavis, 1997. (Tom en Tina) |
Bibberbang. Met illustraties van Lieve Baeten. Hasselt, Clavis, 1997. (Tom en Tina) |
Blauwe handjes. Met illustraties van Lieve Baeten. Hasselt, Clavis, 1997. (Tom en Tina) |
Een dag zonder lach. Met illustraties van Hugo van Look. Averbode, Averbode, 1998. (Lukas en Lore) |
| |
| |
Een grap in een pak. Met illustraties van Hugo van Look. Averbode, Averbode, 1998. (Lukas en Lore) |
Meester Koen is groen. Met illustraties van Hugo van Look. Averbode, Averbode, 1998. (Lukas en Lore) |
Snoep op stokje. Met illustraties van Lieve Baeten. Hasselt, Clavis, 1998. (Tom en Tina) |
Toverling. Met illustraties van Lieve Baeten. Antwerpen, NCJ, 1998. |
Wilde wingerd. Met illustraties van Tine Vercruysse. Averbode, Averbode, 1998. (Zonneboek) |
Een nacht op wacht. Met illustraties van Hugo van Look. Averbode, Averbode, 1999. (Lukas en Lore) |
Een zoen van meester Koen. Met illustraties van Hugo van Look. Averbode, Averbode, 1999. (Lukas en Lore) |
Mijn handen dansen. Met illustraties van Ingrid Godon. Wielsbeke, De Eenhoorn, 1999. |
Mijn mondje is een rondje. Met illustraties van Ingrid Godon. Wielsbeke, De Eenhoorn, 1999. |
Nellie en Cezar. dik en dun en... Met illustraties van Ingrid Godon. Averbode, Averbode, 1999. (begrippen in beeld) |
Zing mee met de cd. Met illustraties van Hugo van Look. Averbode, Averbode, 1999. (Lukas en Lore) |
Een droom van een boom. Met illustraties van Tine Vercruysse. Averbode, Averbode, 2000. (Daan dries en duif) |
Een kaart met een taart. Met illustraties van Tine Vercruysse. Averbode, Averbode, 2000. (Daan dries en duif) |
Een boek vol poep. Met illustraties van Tine Vercruysse. Averbode, Averbode, 2000. (Daan dries en duif) |
Een oom van room. Met illustraties van Tine Vercruysse. Averbode, Averbode, 2001. (Daan dries en duif) |
Wij zijn twee keer drie. Met illustraties van Tine Vercruysse. Averbode, Averbode, 2001. (Daan dries en duif) |
Een duif in een kooi is niet mooi. Met illustraties van Tine Vercruysse. Averbode, Averbode, 2001. (Daan dries en duif) |
Sara en Simon. Met illustraties van Ingrid Godon. Averbode, Averbode, 2001. |
Aa. Met illustraties van Tine Vercruysse. Oostmalle, De Sikkel, 2001. (Dobbel) |
Over Riet Wille
|
Daniel Billiet, Wie zoet is krijgt versjes. In: Knack, december 1984. |
Jan van Coillie, Spelen met woorden en fantasie. In: Jeugdboekengids, januari-februari 1985. |
Jan van Coillie, Raadsels te koop. In: Poëziekrant, oktober 1985. |
Jan van Coillie, Speelse klanken en verrassende beelden. In: Jeugdboekengids, juli 1994. |
Etienne Claeys, Aangenaam Riet Wille. Documentatiemappen van Vlaamse jeugdauteurs, jaargang 15, nr. 3. Schelle, Vlaamse Bibliotheekcentrale, 1997. |
Anita Wuestenberg, Eerste leesboekje: enkel een didactische waarde? In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 7 (2001), nr. 6. |
59 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2002
|
|