| |
| |
| |
Jan Wiegman
door Margreet van Wijk-Sluyterman
Johannes Petrus Antonius Wiegman, geboren in Zwolle op 11 februari 1884, kwam uit een rooms-katholiek gezin. Zijn vader was op verschillende scholen hoofdonderwijzer. Omdat er geen geld was voor het volgen van een opleiding na de lagere school, moest Jan op dertienjarige leeftijd een baan zoeken. Hij werkte eerst bij een boekhandel/uitgeverij en later bij een kunsthandelaar in Amsterdam.
Jan Wiegman was autodidact; hij had alleen korte tijd les van Tjeerd Bottema. Jan Sluijters bracht hem in contact met uitgeverij Meulenhoff, waar Wiegman Sluijters opvolgde als illustrator van kinder- en schoolboeken. Hij illustreerde onder meer de schooluitgaven in de vreemde talen (die hij zich door zelfstudie eigen gemaakt had).
Toen Wiegman 27 jaar oud was, kon hij leven van het illustreren. Met zijn grote gezin woonde hij op verschillende adressen in Heemstede. Daar organiseerde hij onder andere schimmenspelen. Hij was ook actief lid van ‘Kunst zij ons Doel’ in Haarlem. Wiegman overleed in 1963 in zijn woonplaats.
| |
Werk
Vooral tussen de twee wereldoorlogen kreeg Wiegman zoveel opdrachten voor het illustreren van kinder- en schoolboeken, dat hij het werk soms niet aankon.
Hij illustreerde niet alleen boeken, hij werkte ook voor kranten en tijdschriften, onder andere voor de Telegraaf, het Haarlems Dagblad en de Katholieke Illustratie. Ook verzorgde hij reclamedrukwerk. Bekend waren de plaatjes bij de verhalen over Haas, van de gelijknamige azijnfabriek.
Voor de boeken die hij illustreerde ontwierp Wiegman vaak zelf de band, waarbij hij tussen de versieringen of binnen het vaste kader van een serie, een klein plaatje uit het boek plaatste.
Aanvankelijk zien we nog enkele tekeningen met fijne lijntjes en arceringen die doen denken aan de plaatjes van Tjeerd Bottema, in bijvoorbeeld Het leven Onzes Heeren Jezus Christus (F.J.P.G. van Etten, 1916). Maar deze manier van tekenen is een uitzondering in het werk van Wiegman. Latere rooms-katholieke uitgaven, zoals Hoe onze Lieve Heer leefde (door ‘Bethanië’ Bloemendaal, 1928) illustreerde hij met lijntekeningen en silhouetten, zoals we die tegenkomen in de meeste door hem geïllustreerde boeken. In Hoe onze Lieve Heer leefde heeft hij gebruik gemaakt van filmraster en een rode steunkleur.
De pentekeningen van Wiegman
| |
| |
Uit Vertellingen
| |
| |
zijn helder en open. Hij werkte in het algemeen weinig met grijze tinten en arceringen. De achtergrond van de figuren blijft beperkt tot het meest essentiële of ontbreekt bijna helemaal. Van gewone, alledaagse gebeurtenissen uit het kinderleven, beschreven in boekjes als Vertellingen (Ida Heyermans, 1920) maakte Wiegman grappige tafereeltjes.
De techniek van de gewassen tekening, zoals Wiegman die toepaste voor volpaginaplaten in bijvoorbeeld De club op reis (C. Joh. Kieviet, 1930), bood meer mogelijkheden om te werken in grijze tinten.
| |
Silhouetten
Een meester in het tekenen van silhouetten wordt Wiegman genoemd. De bekende zwartwitjes wisselde hij af en combineerde hij met gewone lijntekeningen. Doordat een silhouet niet ‘ingevuld’ wordt, kan het karakteristieke van de personen uitsluitend spreken uit de omtrekken. De contouren van het gezicht, kleine details in kleding en haardracht, enkele kenmerkende accessoires moeten een persoon kunnen typeren. Wiegman slaagde daar goed in. Hij tekende niet alleen zwarte silhouetten, maar ook witte figuren tegen een donkere achtergrond en soms combineert hij zwartwitjes en witzwartjes in én plaatje, bijvoorbeeld in Moeder vertelt weer (E. Kuipers-Van der Koogh, 1923).
Doordat Wiegman altijd op zoek was naar het humoristische detail en
Uit Avonturen van de Baron van Münchhausen
de eigenaardige en meest typerende kenmerken van de personen, gaf hij zijn plaatjes bij bekende klassieke verhalen een heel eigen karakter. In de Avonturen van de Baron van Münchhausen (1917) heeft hij de baron met een grote snor en een driekante steek precies het pedante karakter gegeven dat uit de verhalen spreekt. De meest onwaarschijnlijke gebeurtenissen weet hij geloofwaardig uit te beelden. De silhouetten zijn gracieus, zoals past in de hoofse cultuur, waarin de baron zich wil bewegen. In De avonturen van Don Quichot (1920) accentueerde Wiegman het contrast tussen de wonderlijke en meelijwekkende persoon van de magere ridder en zijn dikke goedlachse knecht. Sommige land- | |
| |
schappen in dit boek zijn opmerkelijk tonig getekend.
Verschillende uitgaven van bakerrijmpjes en oude kinderversjes heeft Wiegman geîllustreerd met silhouetten en lijntekeningen, onder andere van S. Abramsz, ABC, Wie van de kindertjes doet er mee? (1920). Rond het rijmpje bij elk van de letters van het alfabet tekent hij een plaatje en daaromheen decoraties van ranken en slingers, waarin kabouters, elfjes en kleine dieren zijn opgenomen.
Waar Wiegman zijn fantasie de vrije loop kan laten en kan tekenen in de sfeer van kabouters en elfjes, is hij in zijn element, schrijft Hans Krol (1984). In Moeder vertelt over Goudhaartje en Zwartkopje (E. Kuipers-Van der Koogh, 1921) tekende hij hele ranke elfjes.
Minutieuze silhouetjes maakte hij bij De avonturen van Tom Duim, bewerkt door Nienke van Hichtum (1923). Vindingrijk was hij waar hij in dit boekje speelde met de mogelijkheden van de verhouding tussen tekst en illustraties op de pagina.
Voor De gelaarsde kat (ca. 1926) werkte Jan Wiegman samen met zijn broer Matthieu. De silhouetten van Jan zijn opgenomen in de fraaie decoraties van Matthieu, sierlijk gecomponeerd rond de tekst.
| |
Waardering
In verhouding tot zijn broers, de schilders Piet en Matthieu (beiden behorend tot de Bergense school) werd Jan Wiegman ondergewaardeerd, constateert Hans Krol. Tijdens zijn leven zijn er maar een beperkt aantal tentoonstellingen van zijn werk gehouden. In 1984 is de honderdste geboortedag van Jan Wiegman herdacht met een herdenkingsuitgave en een tentoonstelling in de bibliotheek van Heemstede.
| |
Bibliografie
Keuze uit het door Wiegman geïllustreerde werk
|
H.C. Andersen, Sprookjes: Bewerkt door C. Dopheide-Witte. Amsterdam, Meulenhoff, 1915. |
Joh. H. Been, Een reiskameraad uit de 17de eeuw. Alkmaar, Kluitman, 1916. |
F.J.P.G. van Etten, Het leven onzes Heeren Jezus volgens de evangelieën, Amsterdam, F.H.J. Bekker, 1916 (5e druk). |
Avonturen van de Baron van Münchhausen. Bewerkt door A. Haes. Amsterdam, H. Meulenhoff, 1917. |
Cervantes, De avonturen van Don Quichot. Bewerkt door G.W. Elberts. Amsterdam, H. Meulenhoff, 1920. |
S. Abramsz, ABC, Wie van de kindertjes leest er mee?; rijmpjes voor de kleintjes. Zutphen, van Belkum, 1920. (Herdruk Amsterdam, Rap, 1972). |
Ida Heyermans, Vertellingen. Amsterdam, Meulenhoff, 1920 (3e druk). |
E. Kuipers-Van der Koogh, Moeder vertelt van Goudhaartje en Zwartkopje. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1921. |
Nienke van Hichtum, De wonderbare avonturen van Tom Duim; een grappige geschiedenis, opnieuw verteld. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1923 (2e druk). |
E. Kuypers-Van der Koogh, Moeder vertelt weer! Nog meer nieuwe verhalen voor klei- |
| |
| |
ne kleuters. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1923 (2e druk). |
Zwei märchen von Hauff. Met Erläuterungen von D. Kruyder. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1925 (Zweite Auflage). |
Paul d'Ivoi, Les cinqsous le Lavarède. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1925. |
Charles Perrault, Sprookjes van Moeder de Gans. (Ook met platen van Freddy Langeler.) Amsterdam, Meulenhoff, 1926. |
Charles Perrault, De gelaarsde kat. Naverteld door Abramsz. Amsterdam, Van Looy (ca. 1926). |
Theo van der Bijl, Jubilate. Verzameling oude en nieuwe geestelijke liederen, 's-Hertogenbosch, Malmberg, 1927. |
Waldemar Bonsels, Himmelsvolk. Herausgegeben von Dr. Gras. Amsterdam, Meulenhoff, 1927. |
C. Joh. Kieviet, Nog niet te laat. Alkmaar, Kluitman, 1927 (4e druk) |
Jac. van der Klei, Veendorper jongens. Alkmaar, Kluitman, 1928. |
‘Bethanië’ Bloemendaal, Hoe onze Lieve Heer leefde. Amsterdam, Van Munster, 1928. |
Pierre Maël, Le forban noir. Édition abrégé et annoté par F.C. Dominicus. Amsterdam, Meulenhoff, 1928. |
H. te Merwe, Zwervers. Nijkerk, Callenbach, 1928. |
Versjes die wij nooit vergeten. Verzameld en verlucht door Jan Wiegman. 's-Gravenhage, Van Goor, 1929. |
C. Joh. Kieviet, De club op reis. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, 1930 (5e druk). |
Mark Twain, De lotgevallen van Tom Sawyer. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, 1930 (10e druk). |
Joh. H. Been, 'n Boefje uit den patriottentijd. Zwolle, La Rivière en Voorhoeve, 1931. |
G.J. Lely, Pet Poems of fact and fancy. Selected by G.J. Lely. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1934. |
Jean de la Fontaine, Fabelen. Naverteld en verlucht door Jan Wiegman. Den Haag, Van Goor en Zonen, 1941. |
A. Kooreman, De grote avonturen van Hans in kabouterland. 's-Gravenhage, Van Goor, 1948. |
S. Abramsz, Rijmpjes en versjes uit de oude doos. (Ook met illustraties van Jan Sluijters en Jan Sluijters jr.). Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1951. |
Over Jan Wiegman
|
J.H. Dubois. Over de kunst van het silhouet. In: Haarlems Dagblad, 10-10-1935. |
Otto B. de Kadt, Jan Wiegman. In: Maasbode, 10-2-1954. |
Matthieu Wiegman, Jan Wiegman. In: Haarlems Jaarboek, 1963. (Deze artikelen zijn, met andere kleinere artikelen te vinden in de documentatiemap in de Openbare Bibiotheek Heemstede, waar zich een grote collectie boeken en tekeningen van Wiegman bevindt.) |
Adriaan Venema, De Bergense School. Baarn, 1976. (Over Piet en Matthieu Wiegman.) |
Hans Krol. Jan Wiegman. Herdenkingsuitgave van de gemeentelijke openbare bibliotheek Heemstede, bij gelegenheid van zijn honderdste geboortedag (met een catalogus van geïllustreerde boeken in de gemeentelijke openbare bibiotheek Heemstede), 1984. |
12 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 1986
|
|