| |
| |
| |
Vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur
door Richard van Schoonderwoerd
Hoewel vrijzinnigheid in velerlei vormen altijd in meer of mindere mate binnen de maatschappij en de theologie aanwezig is geweest, ontstond in Nederland het vrijzinnig protestantisme als godsdienstige stroming pas in de jaren veertig van de negentiende eeuw. De nieuwe theologische richting, modernisme genoemd, waaide over uit Duitsland. Ze kreeg invloed bij hervormden, doopsgezinden en luthersen en sloot aan bij de al vrijzinnige zienswijze van de remonstranten.
| |
Eerste ontwikkelingen
Grondleggers van het modernisme in Nederland waren de Leidse theoloog J.H. Scholten en de Utrechtse jurist en wijsgeer C.W. Opzoomer. Zij en velen met hen betwistten het gezag van de bijbel en de kerkleer. De moderne theologen begonnen de bijbel te toetsen aan de wetenschap en stelden de absoluutheid van de bijbel ter discussie. Dogma's als de schepping uit het niets, de zondeval en de mogelijkheid van gebedsverhoring werden afgewezen. Tegen deze nieuwe gedachten ontstond grote tegenwerking van de gevestigde theologische orde, jaren van strijd volgden. Hoewel het vrijzinnig protestantisme zich binnen de bestaande kerken wilde blijven bewegen, werden zowel in de negentiende als in de twintigste eeuw diverse organisaties opgericht om de vrijzinnige belangen te behartigen. Bekend zijn onder meer de Nederlandse Protestantenbond en de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep (V.P.R.O.). Ook werden vrijzinnige zondagsscholen opgericht en ontstond een actieve vrijzinnige jeugdbeweging. Beide zouden belangrijk worden voor de vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur.
De Nederlandse Protestantenbond benoemde in 1877 een commissie die zich moest gaan bezighouden met de organisatie van specifiek vrijzinnige zondagsscholen. Later nam een speciale zondagsschoolvereniging, de N.V.V.Z., deze taak over. Zondagsscholen waren mede onder invloed van het Reveil in de negentiende eeuw ontstaan en hadden als doel kinderen uit de volksbuurten over het christendom te informeren. Soms ook verschaften ze enig primair onderwijs. Van leerplicht was in die tijd nog geen sprake en vele arbeiderskinderen kwamen niet toe aan een behoorlijke vorming. Vanaf 1845 verschenen speciale zondagsschoolboekjes, die de kinderen bij het kerstfeest kregen uitgereikt. De in- | |
| |
houd van deze boekjes was in de begintijd vooral gericht op evangelisatie; de meestal eenvoudige verhaaltjes bevatten nogal wat bijbelcitaten. Bekende schrijvers waren de Amsterdamse dominee J. de Liefde, zijn leerlingen E. Gerdes en A.J. Hoogenbirk, van wie de eerste bekend stond als papenhater, en vanaf 1900 Ida Keller. Het was lectuur met onbetwiste zwart-wit stellingen. Vrijzinnigen, voor wie het persoonlijk geloofsleven en de invulling daarvan centraal stonden, konden zich er niet in vinden. Toch zou het nog tamelijk lang duren voor van vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur sprake was.
| |
Vrij en Vroom
Vanaf 1880 werd een eerste, schuchtere poging ondernomen om vrijzinnig protestantse kinderlectuur te gaan verspreiden. In 1881 verscheen bij Van Broekhoven te Utrecht Gedichtjes voor de zondagsschool, samengesteld door Anna Fles en Jacoba F.D. Mossel. Dit boekje was een ongekend succes, in 1900 waren er 35.000 exemplaren van verkocht. De echte start van de vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur vond plaats op 1 september 1886, toen bij H.C.A. Thieme te Nijmegen het eerste nummer verscheen van Vrij en Vroom, maandblad voor de zondagsscholen in vrijzinnige geest. Het blad stond onder redactie van Jacoba F.D. Mossel, die als de grondlegger van deze jeugdliteratuur kan worden beschouwd.
Jacoba Frederika Daniëlla Mossel werd op 3 maart 1859 geboren in Vlissingen. Haar vader was zeeofficier. Al op jonge leeftijd raakte zij, mede door contacten met de familie Opzoomer, geïnteresseerd in het geestelijk leven. In 1892 vestigde zij zich in Amsterdam, waar ze als zelfstandig godsdienstlerares haar brood verdiende. Lang voordat de eerste vrouwelijke predikant in Nederland op de kansel stond, preekte Jacoba al bij de doopsgezinden en raakte betrokken bij het werk van de Vrije Gemeente, een vrijzinnige kerkgemeenschap in de hoofdstad. Het zondagsschoolwerk had haar grote aandacht. Zij was een bevlogen vrouw, energiek en geïnteresseerd in vele geestelijke en maatschappelijke aspecten van het leven. Als redactrice van Vrij en Vroom was zij de eerste die gelijkgestemden om zich heen verzamelde en ervoor zorgde dat het vrijzinnig protestantse kinderverhaal een plaatsje kreeg. Zelf schreef ze ook voor kinderen, onder eigen naam en onder het pseudoniem Dodo. Door haar onbevangen instelling, ze publiceerde onder meer pamfletten over emancipatie en dienstweigering, kwam zij regelmatig in botsing met de autoriteiten en later ook met de zondagsschoolbestuurders. Ze bleef ongehuwd en overleed op 11 mei 1935 in Hilversum, waar ze zich een aantal jaren eerder enigszins gedesillusioneerd had gevestigd.
In Vrij en Vroom, zoals later ook in andere vrijzinnig protestantse zondagsschoolbladen, verschenen zowel religieuze als algemene verhalen. Ver- | |
| |
der stonden er ‘preekjes’ in, die thema's behandelden als Schaamte, Zelfkennis, Zelfbeheersing of Goed zijn maakt gelukkig. De verhalen in Vrij en Vroom werden meestal geschreven door vrouwen, onder wie Christine Doorman, Esjee, Emilie Knappert en H. Stuten-van IJsselstein. In augustus 1902 debuteerde To Gaerthé, die later als C.M. van Hille-Gaerthé grote bekendheid kreeg. Het meest gericht op de belevingswereld van het kind waren de verhalen van Henriëtte Wijthoff. Het proza van Jacoba Mossel en Henriëtte Wijthoff werd in dikke verzamelbundels uitgegeven door L.J. Veen, met titels als 't Zondagsklokje, Voor een rustig hoekje, Stille uren, Jong Leven. Naast wat kleine uitgaven waren dit de eerste belangrijke vrijzinnige kinderboeken.
| |
Tijdschriften
Vrij en Vroom bleef dertig jaar bestaan, al die tijd onder redactie van Jacoba F.D. Mossel. Na ruzie - de redactrice maakte van het tijdschrift steeds meer een sociaal strijdblad - verscheen in 1917 een nieuw blad: 's Levens Opgang, nu geheel onder de zeggenschap van de N.V.V.Z. In 1947 werd dit blad opgevolgd door De Kandelaar, dat nog steeds bestaat en maandelijks in een kleine oplage verschijnt. Er werkten bekende auteurs aan deze bladen mee, zoals Aafje Bruijn, D.A. Cramer-Schaap en C. Wilkeshuis. De Vonk, een onafhankelijk zondagschoolblad, verscheen tussen 1930 en 1963 en werd uitgegeven door Van Gorcum
Illustratie van Gonda de Haan uit haar boek Hannekes kerstfeest
te Assen, een uitgever met een eigen stal van vrijzinnig protestantse auteurs: W.J. Bakker-Tenthoff, Roel Oostra, Gonda de Haan, die ook illustreerde, Mien Labberton, Coos Covens en Dora van der Meiden-Coolsma.
Naast de bladen voor de zondagsschool waren voor de vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur ook de tijdschriften van de diverse jeugdbewegingen van belang. Het vrijzinnig jeugdwerk werd georganiseerd binnen de V.C.J.C., de Vrijzinnig Christelijke Jeugd Centrale. Voor verschillende leeftijdsgroepen werden tijdschriften uitgegeven: Vrije Vogels, Kampvuur en Wachtvuur. Met name in Vrije Vogels, dat werd uitgegeven tussen 1931 en 1942, hebben bekende auteurs gepubliceerd: Anna Hers, Dola de Jong,
| |
| |
Rein Valkhoff en ook A. Rutgers van der Loeff-Basenau. De inhoud bestond uit verhalen, opvoedkundige stukjes, nieuws uit de jeugdbeweging en boekbesprekingen. Illustraties kwamen weinig voor. Andere jeugdtijdschriften met een vrijzinnig protestantse signatuur waren Droom en Daad, verschenen tussen 1923 en 1930 onder redactie van C.M. van Hille-Gaerthé, en De Merel, tussen 1927 en 1941, onder redactie van Mien Labberton.
| |
Kenmerken
Een belangrijk uitgangspunt van vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur is dat men wel op God en het geloof mag wijzen, maar het niet moet opdringen. Kenmerkend is dan ook dat:
- | er niet wordt geëvangeliseerd; |
- | de nadruk niet op het zondige maar op het goede in de mens ligt; |
- | religieuze tendensen meestal op de achtergrond blijven; |
- | er begrip is voor andere geloven en levensbeschouwingen. |
In de vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur zijn nauwelijks verhalen te vinden over kinderen die op het sterfbed tot geloof komen, iets wat in de orthodoxe jeugdliteratuur tot ver in de twintigste eeuw een dankbaar onderwerp was. Relatief veel boeken spelen in de betere kringen. Armoe is in de vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur een verschijnsel waar de personages mee in aanraking komen, maar meestal niet zelf ervaren. Dit heeft te maken met de voedingsbodem van het vrijzinnig protestantisme: het liberalisme van de betere standen uit de negentiende eeuw.
De meeste auteurs waren vrouwen. Wanneer ze gehuwd waren, hadden ze meestal geen baan meer, omdat werken voor getrouwde vrouwen in die tijd in de betere milieus als ongepast werd beschouwd. De vrije tijd konden ze goed invullen met schrijven, een bezigheid die thuis te verrichten viel. Onder de auteurs waren tamelijk veel domineesvrouwen, maar ook zondagsschooljuffen en godsdienstleraressen. Ook enkele vrouwelijke, veelal remonstrantse, dominees namen de pen ter hand. Mannelijke auteurs waren er nauwelijks binnen de vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur. Naast neutrale schrijvers als Rein Valkhoff en C. Wilkeshuis, die uitstapjes maakten naar vrijzinnige uitgevers, kregen eigenlijk alleen de christen-anarchist Felix Ortt, de in de Tweede Wereldoorlog dwalende doopsgezinde predikant A.A. Sepp en Roel Oostra enige bekendheid.
| |
Belangrijkste auteurs
In de loop van negentig jaren (1880-1970) verschenen ongeveer 500 kinderboeken op vrijzinnig protestantse grondslag. De meeste waren gering in omvang. De belangrijkste auteurs waren Mien Labberton en C.M. van Hille-Gaerthé. Mien Labberton werd op 6 april 1883 geboren in Den Haag, waar haar vader onderwijzer was. Zij bleef haar hele leven ongehuwd en sloot zich in 1922 aan bij de
| |
| |
Remonstrantse Kring in haar toenmalige woonplaats Oosterbeek. Ze publiceerde ook voor volwassenen. Haar eerste kinderboek was Lentebloesem (1926), een versjesbundel met illustraties van Tjeerd Bottema, uitgegeven door Ploegsma in Zeist. Met Een jaar bij de familie De Bloeme (1930) was haar naam als vrijzinnig protestants kinderschrijfster gemaakt. In 52 hoofdstukken werkte zij algemene verhalen uit naar een religieus of opvoedkundig slot. Later verschenen vergelijkbare boeken als Het hele jaar buiten (1934) en Jonge harten (1939). Labberton publiceerde ontelbare verhalen in tijdschriften en kranten. Zij verdiepte zich zeer in het wezen van het kind, wat ook blijkt uit haar schetsen voor volwassenen. Uit haar werk spreekt een grote liefde voor de natuur en er zit een nooit versagend streven in naar opvoeden. Religie was daarbij een belangrijk element. Tussen 1930 en 1960 was zij voor de jeugd dé vrijzinnig protestantse schrijfster bij uitstek. Ze overleed op 17 maart 1966.
C.M. van Hille-Gaerthé werd als Catharina Magdalena (To) Gaerthé op 17 mei 1881 geboren in Zwolle. Haar vader was huisarts. Zij trouwde met de classicus Gilles van Hille en publiceerde vanaf 1915 om de twee jaar een boek. Haar debuut Onder het stroodak (1915), met illustraties van Tjeerd Bottema, was een groot succes. Vele andere boeken volgden, waaronder Aan de zonzijde (1918), Het verstopte huuske (1925) en Kool en rozen (1927). Zonder opdringerigheid of bekeringszucht getuigden haar boeken van een oprecht vrijzinnig denken, waarin aandacht voor de naaste centraal stond. Hoewel karaktertekeningen niet haar sterkste kant waren, bleken de boeken herkenbaar voor de groep waarvoor ze waren bedoeld: meisjes vanaf twaalf jaar. Zij schreef ook voor jongere kinderen. Bekende titels zijn Het kabouterhuis (1916) en Bij moeder thuis (1931); niet direct boeken met een specifieke, vrijzinnige ondertoon. Haar werk was vaak een mix van fijngevoeligheid en Hollandse gezelligheid. Daarnaast getuigden haar verhalen van een diepe levensernst en straalden ze een zekere intellectualiteit uit. Net als bij Mien Labberton nam in haar werk de natuur een grote plaats in. Haar boeken hadden veel succes, zij was een veel gelezen auteur en niet alleen bij vrijzinnig protestanten. C.M. van Hille-Gaerthé overleed op 31 december 1958 in Den Haag.
Andere auteurs van betekenis waren D.A. Cramer-Schaap, Coos Covens en C.E. Pothast-Gimberg; de laatste vooral met haar bundels vol kerstverhalen. Omstreeks 1950 was Dora van der Meiden-Coolsma de belangrijkste auteur. Zij publiceerde in diverse bladen en bij Van Gorcum te Assen verschenen bijna twintig boeken van haar hand. Enkele titels: Verjarie (1952), Maup's grote reis (1955), Kaarsen op kerstfeest (1957) en Kinderen van Suriname (1959). Zij verbleef verscheidene jaren in Suriname waar zich veel van haar verhalen afspelen. Van der Meiden-
| |
| |
Illustratie van Corrie van der Baan uit Verjarie van Dora van der Meiden-Coolsma
Coolsma was de laatste vrijzinnig protestantse kinderboekenschrijver van enige importantie.
| |
Uitgevers
De belangrijkste uitgevers van vrijzinnig protestantse kinderboeken in de loop der tijd waren L.J. Veen te Amsterdam, J. Waltman te Maassluis, Editio te Hillegom, Van Gorcum te Assen en Ploegsma te Zeist/Amsterdam. Veen ging van start met de boeken van Jacoba Mossel en Henriëtte Wijthoff en stopte met specifiek vrijzinnige kinderboeken in 1917 toen Vrij en Vroom werd opgeheven. Vanaf 1900 verscheen bij Waltman een heel fonds vrijzinnige zondagsschoollectuur, met als hoogtepunt het jaarlijkse Kerstboek voor Jong Holland. Editio nam het fonds van Waltman in 1918 over en ging tot 1940 op dezelfde voet verder. Van Gorcum kwam vanaf 1926 met een nieuw fonds van soortgelijke boeken, die merendeels in series verschenen, waarvan Naar 't zonlicht toe de bekendste was. Bij Ploegsma verschenen de belangrijkste boeken van Mien Labberton. Het werk van C.M. van Hille-Gaerthé werd grotendeels uitgegeven door Nijgh en Van Ditmar.
Na 1945 bleven alleen Ploegsma en Van Gorcum als uitgever van vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur actief. Ploegsma was toen echter al meer de vooraanstaande uitgever van algemene kinderboeken, die hij nu nog is. Van Gorcum ging door tot 1963, waarna de gehele voorraad werd uitverkocht.
| |
| |
| |
Kinderbijbels
Er zijn diverse kinderbijbels op vrijzinnige grondslag verschenen. De belangrijkste kenmerken van deze uitgaven zijn dat er niet in wordt gemoraliseerd en dat bij het navertellen van de bijbel het uitgangspunt is: ‘zo zegt de bijbel het’ en niet: ‘zo is het’. Bekend zijn Vertellingen uit den bijbel (1886) van Agatha, De bijbel aan kinderen verteld (1911) van C. Sparnaay, Vertellingen uit de bijbel voor de kleintjes (1917) van Felix Ortt, Wat ons uit het oude boek verteld wordt (1936) van L. Spelberg-Stokmans en De bijbel voor de jeugd (1948) van Johanna Kuiper. Ze bereikten niet het grote succes van Bijbelse verhalen voor jonge kinderen van D.A. Cramer-Schaap, dat in 1957 bij Ploegsma verscheen en meer dan dertig drukken beleefde. De kinderbijbel van D.A. Cramer-Schaap had in zoverre de tijd mee, dat het vrijzinnige gedachtegoed in de loop der tijd voor een deel was overgenomen door de orthodoxere kerkgenootschappen.
| |
Betekenis
Na 1960 verdween de vraag naar vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur. De toenemende onkerkelijkheid, speciaal onder vrijzinnigen, en het verdwijnen van zondagsscholen, vormden daarvoor de belangrijkste redenen. Na 1971, toen bij Ploegsma het laatste kerstboek Het licht schijnt overal verscheen, werd in boekvorm geen vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur meer op de markt gebracht. In de eenentwintigste eeuw verschijnt in beperkte oplage alleen nog het blad De Kandelaar, met verhalen voor de zondagsschoolviering op de langzamerhand in aantal steeds verder afnemende vrijzinnige zondagsscholen. Van een vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur is echter geen sprake meer.
De betekenis van de vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur binnen de totale jeugdliteratuur is gering. Zelfs binnen de protestantse jeugdliteratuur neemt ze maar een bescheiden plaats in. De waarde van de vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur is niet te vinden in de kwantiteit maar in de strekking ervan: de nadruk op verdraagzaamheid, zowel op godsdienstig gebied als in de intermenselijke omgang.
| |
Bibliografie
Keuze uit de vrijzinnig protestantse jeugdboeken
|
Anna Fles en Jacoba F.D. Mossel, Gedichtjes voor de zondagsschool. Utrecht, Van Broekhoven, 1881. |
Agatha, Vertellingen uit den bijbel. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1886. |
Jacoba F.D. Mossel en Henriëtte Wijthoff, Van worstelen en overwinnen. Amsterdam, Veen, 1898. |
Jacoba F.D. Mossel en Henriëtte Wijthoff, 't Zondagsklokje. Amsterdam, Veen, 1898. |
Jacoba F.D. Mossel en Henriëtte Wijthoff, Voor een rustig hoekje. Amsterdam, Veen, 1898. |
Jacoba F.D. Mossel en Henriëtte Wijthoff, Stille uren. Amsterdam, Veen, 1899. |
Jacoba F.D. Mossel en Henriëtte Wijthoff, Jong Leven. Amsterdam, Veen, 1899. |
A.W. Blaauw-Heering, Een zwerver komt thuis. Maassluis, Waltman, 1905. |
C. Sparnaay, De bijbel aan kinderen verteld. Baarn, Hollandia, 1911. |
C.M. van Hille-Gaerthé, Onder het stroodak. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1915. |
| |
| |
C.M. van Hille-Gaerthé, Het kabouterhuis. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1916. |
Felix Ortt, Vertellingen uit de bijbel voor de kleintjes. Maassluis, Waltman, 1917. |
C.M. van Hille-Gaerthé, Aan de zonzijde. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1918. |
Wilhelmina C. Jolles, Hans. Arnhem, Van Loghum, Slaterus en Visser, 1918. |
C.M. van Hille-Gaerthé, De feesten van Det en Nol. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1922. |
C.M. van Hille-Gaerthé, Het verstopte huuske. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1925. |
Mien Labberton, Lentebloesem. Zeist, Ploegsma, 1926. |
C.M. van Hille-Gaerthé, Kool en rozen. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1927. |
Gonda de Haan, Hannekes kerstfeest. Hillegom, Editio, 1929. |
Mien Labberton, Een jaar bij de familie De Bloeme. Zeist, Ploegsma, 1930. |
C.M. van Hille-Gaerthé, Bij moeder thuis. Rijswijk, Blankwaardt & Schoonhoven, 1931. |
Mien Labberton, Het hele jaar buiten. Zeist, Ploegsma, 1934. |
L. Spelberg-Stokmans, Wat uit het oude boek verteld wordt. Amsterdam, Bigot & Van Rossum, 1936. |
C.E. Pothast-Gimberg, De kerstschoof. Zeist, Ploegsma, 1938. |
Mien Labberton, Jonge harten. Zeist, Ploegsma 1939. |
D.A. Cramer-Schaap, Afgedreven, maar gered. Assen, Van Gorcum, 1950. |
Dora van der Meiden-Coolsma, Maups' grote reis. Assen, Van Gorcum, 1955. |
Dora van der Meiden-Coolsma, Kaarsen op kerstfeest. Assen, Van Gorcum, 1957. |
D.A. Cramer-Schaap, Bijbelse verhalen voor jonge kinderen. Amsterdam, Ploegsma, 1957. |
Dora van der Meiden-Coolsma, Kinderen van Suriname. Assen, Van Gorcum, 1959. |
Dora van der Meiden-Coolsma, Jan woont in Suriname. Assen, Van Gorcum, 1961. |
Over vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur
|
Richard van Schoonderwoerd, Vroom en Vrij, de geschiedenis van de vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur in Nederland. Den Haag, Biblion, 2001. |
Richard van Schoonderwoerd, ‘Daar vertellen ze op de zondagsschool van Roodkapje’, de vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur in Nederland. In: Jaques Dane en George Harinck (red.), Bouwsel voor 't leven, de traditie van de protestantse kinderliteratuur. Zoetermeer, Meinema, 2003. |
65 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2004
|
|