| |
| |
| |
Anne de Vries
door Jacques Vos
Anne de Vries werd op 22 mei 1904 in een gereformeerd arbeidersgezin in Assen geboren. Nadat hij op dertienjarige leeftijd de lagere school had verlaten, werkte hij onder andere als tuindersknecht en als letterzetter. Toen hij vijftien jaar was, mocht hij van zijn vader ‘doorleren’. Omdat studeren aan de kweekschool in Groningen te duur was (onder meer door de reiskosten), ging hij naar de normaalschool in Assen. Daar behaalde hij in 1923 de onderwijzersakte. Om een zakcentje te verdienen, schreef hij gedurende zijn studiejaren korte berichtjes en een kerstverhaal voor de Provinciale Drentsche en Asser Courant, het dagblad waar hij eerder als letterzetter had gewerkt.
Na zijn afstuderen werkte hij op de Christelijke school Exloërkijl in Tweede Exloërmond, een dorp in het veengebied tussen Drenthe en Groningen. In 1926 vertrok hij naar Zeist, waar hij benoemd was als onderwijzer aan het christelijk blindeninstituut Bartiméus. Hij zou daar met een korte onderbreking van twee jaar blijven tot 1936. Tussen 1930 en 1932 was hij onderwijzer in de inrichting Groot-Emaus in Ermelo. Hij gaf er les aan zwakbegaafde kinderen die in aanraking waren gekomen met justitie.
Al snel ontwikkelde hij zich tot een schrijvende schoolmeester. Zijn eerste jeugdboek, Evert in turfland, verscheen in 1930. Veel succes oogstte hij met zijn eerste boek voor volwassenen, Bartje (1935). Hierdoor aangemoedigd durfde hij het aan van de pen te gaan leven. Inmiddels
| |
| |
werkte hij ook geregeld mee aan radioprogramma's voor de ncrv.
De Vries miste zijn geboorteprovincie; Evert in turfland schreef hij min of meer uit heimwee. In 1936 keerde hij met zijn gezin terug naar Drenthe. Omdat er huisvestingsproblemen waren, zag hij zich na een jaar gedwongen naar Driebergen te vertrekken. Begin mei 1940, vlak voor het uitbreken van de oorlog, vestigde het gezin zich opnieuw in Drenthe, nu in Hooghalen, een dorp ten zuiden van Assen.
Tijdens de bezetting raakte De Vries steeds meer betrokken bij het verzet. Hij had contacten met illegale bladen als Vrij Nederland en Trouw, gaf hulp aan onderduikers en werd commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten in de regio.
Hoewel hij zich nauw verbonden voelde met Drenthe, verhuisde het gezin in 1949 toch weer naar Zeist. In 1952 vertrok De Vries met zijn echtgenote en vijf kinderen voor een jaar naar Suriname. Van de regering had hij het verzoek gekregen een leesmethode te ontwikkelen voor de Surinaamse lagere scholen.
In 1960 ontving hij voor zijn boek over de Tweede Wereldoorlog, Reis door de nacht (1951-1958), de prijs van de Rotterdamse Kinderjury. In 1954 was hij aanwezig bij de onthulling van wat welhaast hét symbool voor de provincie Drenthe zou worden: het door Suze Berkhout ontworpen beeldje van Bartje. In 1959 benoemde de gemeente Assen Anne de Vries tot ereburger van de stad.
Omdat hij op een zondag geboren was, noemde De Vries zich wel eens een zondagskind. Het toeval wilde dat hij op zondag 29 november 1964 in Zeist overleed aan een hartverlamming.
| |
Werk
Anne de Vries was een uiterst productief schrijver. Voor volwassenen schreef hij romans, novellen en korte verhalen en redigeerde hij verhalenbundels. Ook schreef hij beschouwingen over diverse onderwerpen, zoals het onderwijs in het algemeen, het aanvankelijk lezen, jeugdliteratuur, opvoeding, de oorlog en (uiteraard) Drenthe. Op het terrein van de jeugdliteratuur was hij eveneens zeer actief. Hij publiceerde met name kinderboeken, korte verhalen en verhalenbundels voor vijf- tot twaalfjarigen. Het vierdelige Reis door de nacht (1951-1958) vormt hierop een uitzondering. Dit boek is bestemd voor oudere kinderen. Tot de jeugdliteratuur kunnen ook zijn bijbelverhalen worden gerekend. Daarnaast was hij een productief auteur op de schoolboekenmarkt. Hij schreef methodes voor het leesonderwijs (zowel het aanvankelijk als het voortgezet lezen) en werkte mee aan het samenstellen van bloemlezingen. Ook publiceerde hij methodes voor het verkeers-, taal- en schrijfonderwijs. Soms was er sprake van een ‘overstap’ van de schoolmarkt naar
| |
| |
de algemene markt, wanneer deeltjes uit zijn leesseries werden gebundeld voor de boekhandel.
In een aantal publicaties heeft Anne de Vries zijn opvattingen over kinderliteratuur samengevat. Een schrijver van kinderboeken moet volgens hem in de eerste plaats kunstenaar zijn en geen pedagoog. Hij moet terdege rekening houden met de emotionele ontwikkeling van zijn jonge lezers. Ook over het moraliseren heeft De Vries een duidelijke mening. Een kind mag uit een boek best iets leren, maar het moet bij het lezen de indruk krijgen dat het boek louter ter ontspanning is bedoeld. ‘Opzettelijke lering kan (-) de betovering, de sfeer breken en is bovendien van géén waarde, want het kind verstaat geen abstracte taal.’ (Het Kind, 1939).
De Vries was een schrijver die zijn protestants-christelijke achtergrond niet verborg. Heel wat kinderen in zijn boeken zijn ongehoorzaam of onvoorzichtig, maar komen uiteindelijk tot het inzicht dat ze fout gehandeld hebben. Ze tonen berouw, beloven beterschap, bidden om vergiffenis en krijgen vervolgens opnieuw het vertrouwen van vader en moeder. Het gezin is dan weer een veilige wereld. Rien Haak benadrukt in Op zoek naar de omtrekken van kinderliteratuur (1981) dat dit proces niet vanuit een hedendaags perspectief beoordeeld moet worden. Hij wijst erop dat in de boeken van De Vries geen sprake is van wat hij noemt een ‘surplus’ aan christelijke moraal, maar dat ‘kindergebeden en overleggingen van het geweten bij kinderen en ouderen zijn verweven met het hele verhaal-gebeuren in de ontwikkeling van de figuren’.
Het eerste kinderboek van Anne de Vries, Evert in turfland (1930), verscheen in de serie ‘Vrij en blij’ van uitgeverij P. Noordhoff. De boekjes in deze serie (en ook die in vele andere reeksen uit die tijd) zijn ‘doorrenboekjes’ die tijdens het ‘vrij lezen’ werden gebruikt.
In Evert in turfland verwerkte De Vries ervaringen die hij had opgedaan als schoolmeester in Tweede Exloërmond. De hoofdpersonen, Evert en zijn vrienden Arend en Jan, zijn gemodelleerd naar leerlingen van hem uit die tijd. De jongens wonen in het veen, waar mensen in plaggenhutten huizen en vooral 's winters grote armoede heerst. 's Zomers helpen vrouwen en kinderen de mannen bij het turfsteken en het turven keren. De drie vrienden maken van alles mee, met als climax een alles verwoestende veenbrand.
Hierna schreef De Vries nog een aantal kinderboeken waarvoor hij kon putten uit zijn kennis van het Drentse landschap. In 1935 verscheen Heidejongens, net als zijn debuut geïllustreerd door Tjeerd Bottema, die als zijn vaste illustrator kan worden beschouwd. Het boekje maakt deel uit van de serie ‘Voor al- | |
| |
len wat’, een reeks die in tegenstelling tot ‘Vrij en blij’ niet voor de christelijke, maar voor de openbare scholen was bestemd. Omdat deze scholen waarschijnlijk geen boekjes zouden aanschaffen van een christelijke schoolmeester, maakte De Vries gebruik van een pseudoniem: A. van der Heide. Eigenlijk was het een pseudoniem van een pseudoniem. Noordhoff durfde het namelijk niet aan in één serie verschillende titels van een en dezelfde auteur op te nemen. Zo werd Anne de Vries eerst Daan Deken, daarna A. van der Heide en later ook nog H. Mast. In totaal heeft hij voor allerlei publicaties van veertien pseudoniemen gebruikgemaakt.
Ook De stroper (1935) kan tot de ‘heideboeken’ gerekend worden. Jan moet voor de avondlandbouwschool een duur studieboek aanschaffen. Zijn vader heeft er het geld niet voor. Daarom besluit Jan te gaan stropen. Hij wordt betrapt door de ervaren stroper Gart-Jan. Die geeft hem het geld voor het studieboek, maar Jan moet dit terugverdienen door Gart-Jan bij te staan op zijn strooptochten. Jan voelt zich schuldig en wil er mee stoppen. Gart-Jan dwingt hem door te gaan. Op kerstavond gaat het mis. Jan bevrijdt een ree uit een van de strikken van Gart-Jan en wordt door hem vervolgens met een stok half bewusteloos geslagen. Dit brengt de wending in het verhaal. Jan bekent wat hij heeft misdaan aan zijn vader, die zich bewust wordt van het feit dat hij zijn zoon heeft verwaarloosd. Gart-Jan komt op ziekenbezoek en belooft nooit meer te stropen.
Op de grote heide (1935) is eerst verschenen in Als alle lichten branden. Kerstvertelboek (1934). In verkorte vorm werd het later opgenomen in Anne de Vries vertelt (1957). Zoals de titel aangeeft, speelt de heide ook in dit boek weer een rol. Het verhaal is gebouwd op de tegenstelling tussen de gezonde, gelukkige zoon van een keuterboer, Gijs, en de manke zoon van een bezembinder, Geert.
Het kerstboekje Arm... en toch rijk (1935) is gebaseerd op een thema dat in protestants-christelijke boeken vaker voorkomt, namelijk dat mensen die niet in God geloven door toedoen van christenen met God in aanraking kunnen komen. Hanneke, een oude vrouw, woont in een plaggenhutje aan de rand van de hei. Ze is arm, maar zegt dat ze rijk is omdat ze een Bijbel heeft en in God gelooft. In het dorp gaat het verhaal dat ze rijk is omdat ze in het bezit zou zijn van een schat. Gijs, een stroper, steelt de doos waarin Hanneke haar bijbel bewaart. Zijn teleurstelling is groot als hij merkt dat de doos alleen een bijbel bevat. Hij begint er in lezen, bekeert zich, geeft de bijbel terug en gaat bij een boer werken. Hanneke zorgt ervoor dat de meester van het dorp Gijs een bijbel bezorgt.
In De grote veenbrand (1937) keert De Vries terug naar het veengebied.
| |
| |
Jaap (Anne de Vries had een duidelijke voorkeur voor deze naam) redt met gevaar voor eigen leven tijdens een veenbrand zijn geit en voelt zich hierdoor als de goede herder uit de gelijkenis van Jezus in het Nieuwe Testament.
Van heel andere aard is Jongens van de straat (1934), een boek dat in latere drukken de titel Ratje, een jongen van de straat kreeg. De Vries beschouwde het als zijn eerste ‘vrije kinderboek’, omdat het niet in een schoolserie verscheen of werd geschreven in opdracht van een uitgever of vereniging, zoals dat bij de kerstboeken het geval was. Hij verwerkte in het verhaal over Ratje ervaringen die hij had opgedaan in de inrichting Groot Emaus in Ermelo. Hoofdpersoon is Kees van Dam, bijgenaamd Ratje. Het gezin is arm en woont in een achterbuurt. Vader drinkt stevig en moeder verwaarloost haar kinderen. Die moeten vaak zelf maar aan eten zien te komen. Ratje kan niet meekomen in de klas en moet naar een blo-school. Daar leeft hij op, maar het loopt mis: hij sluit zich aan bij de jeugdbende van Okkie en wordt betrapt bij het stelen van een fietsdynamo. Dan moet hij het hele parcours volgen van gevangenis, observatiehuis, kinderrechter en opvoedingsgesticht. Als Ratje zeventien is, mag hij als herboren het gesticht verlaten. ‘Voor Ratje wordt de stichting een zegen.’
Het boek bevat een slotwoord van de auteur, waarin hij een beeld geeft van de armoede in nogal wat achterbuurten in de grote stad. Hierdoor valt het te begrijpen dat veel kinderen op het slechte pad terechtkomen.
Het verblijf van De Vries in Suriname was in de eerste plaats bedoeld voor het samenstellen van een leesmethode, maar het inspireerde hem ook tot het schrijven van een aantal jeugdboeken. Net zoals hij in zijn ‘heideboeken’ en in zijn verhaal over het straatschoffie Ratje eigen kennis en ervaringen in het verhaal integreerde, verwerkte hij in de Surinaamse boeken informatie over het land en de leefgewoontes van twee bevolkingsgroepen: de bosnegers en de indianen. De Vries ontleende deze gegevens aan boeken, maar ook aan eigen observaties tijdens tochten in het oerwoud.
Dagoe de kleine bosneger (1954) vertelt over het dagelijks leven van een jongetje van een jaar of twaalf. Zijn vader is overleden bij het redden van een blanke vrouw die tijdens een tocht over de rivier bij een waterval overboord is geslagen. De meeste tijd besteden Dagoe en zijn vrienden aan de jacht in het oerwoud. Ook volgt Dagoe onderwijs op een zendingsschooltje. Daar vertelt de meester de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Dit verhaal maakt veel indruk. Op een dag brengt Dagoe de boodschap van de gelijkenis in de praktijk als hij een indiaans kindje redt
| |
| |
Illustratie van Corrie van der Baan uit Dagoe de kleine bosneger
uit een korjaal die door de rivier is meegesleurd. Dit is tegen de regels van zijn dorp en hij wordt door de bewoners verbannen. Aan het einde van het verhaal komen de indianen het geredde jongetje ophalen en krijgt Dagoe voorlopig onderdak bij de meester van de school.
Jagen is ook een belangrijke bezigheid van Panokko, de hoofdpersoon van de trilogie Kinderen van het oerwoud, die bestaat uit de delen Panokko en zijn vrienden (1955), Panokko en de wildernis (1956) en Panokko en de witte mensen (1957). In 1958 verschenen de drie delen in één band. Panokko behoort tot de indiaanse stam van de Wayana's, die in het grensgebied van Suriname, Frans-Guyana en Brazilië leeft. Het eerste deel van de trilogie beschrijft voornamelijk het leven van de indianenstam in het oerwoud. In het tweede deel gaan Panokko en een aantal stamgenoten samen met twee blanken op zoek naar de piloten van een verongelukt vliegtuig. Een van de blanken haalt Panokko en zijn vrienden over mee te gaan naar Paramaribo. Daar wordt hun lange haar afgeknipt, ze krijgen westerse kleding, gaan naar school en worden ondergebracht in een kindertehuis. De drie jonge indianen houden het nog geen twee maanden uit in deze omgeving. Dan trekken ze hun kleren uit en keren met hun korjaal terug naar het dorp.
Naast de boeken over Dagoe en Panokko heeft De Vies nog een derde verhaal over een Surinaams
| |
| |
kind geschreven, Het kleine negermeisje (1955). Het is onder de titel ‘Het verhaal van Pieng-Pieng’ ook opgenomen in Anne de Vries vertelt (1957).
Strikt genomen is Bartje (1935) geen jeugdboek. Toch hebben in de loop der jaren generaties middelbare scholieren dit verhaal over het Drentse jongetje gelezen. Het incident met de bruine bonen is aan menig examentafeltje gememoreerd. Bartje kan worden gezien als een van de eerste crossover boeken in het Nederlands taalgebied.
| |
Leesseries
Uitgeverij Van Goor had veel succes met de leesmethode Piet en Nel van Leonard Roggeveen, een serie die bestemd was voor de openbare scholen. Om de markt te verbreden, kreeg Anne de Vries het verzoek een leesserie voor de christelijke scholen te schrijven. Dit werd Jaap en Gerdientje (1937-1952). De illustraties in deze serie waren weer van de hand van Tjeerd Bottema. De opzet past in een na het verschijnen van de leesseries van Ligthart en Scheepstra (Pim en Mien, Ot en Sien) gegroeide traditie. Centraal staan de dagelijkse belevenissen van twee buurkinderen, een jongen en een meisje. De jonge lezers groeien in leeftijd met de kinderen in de boekjes mee. Treffend werden deze series wel eens gekarakteriseerd als ‘een klein kinderromannetje in enkele deeltjes’.
Aanvankelijk zou de serie over Jaap en Gerdientje uit zes boekjes bestaan voor de klassen twee, drie en vier. Tussen 1950 en 1952 verschenen voor de klassen vijf en zes nog vier deeltjes. Omdat er behoefte was aan eenvoudige leesstof die de overgang van het aanvankelijk naar het voortgezet lezen zou vergemakkelijken, schreef De Vries op verzoek van de uitgever vier voorlopertjes, Jaapje en Gerrie (1954-1955).
Net als veel andere auteurs van leesseries uit die tijd koos hij voor een landelijke omgeving. Jaap woont op een boerderij, waar hij veel optrekt met de oude knecht Gijs. Gerdientje logeert bij opa en oma in het boswachtershuis. Haar ouders verblijven in Nederlands-Indië, waar vader zendeling is. De derde hoofdpersoon, Polleke, is slecht ter been en loopt met krukken. In de (later verschenen) delen zeven en negen is Gerdientje de enige hoofdpersoon. Zij gaat op bezoek bij haar ouders in Indië. In 1949 was deze kolonie onafhankelijk geworden. Daarom logeert Gerdientje in de herdrukken van deel zeven en negen, die na 1963 verschenen, niet in Indonesië maar in Suriname.
De deeltjes uit de serie werden nog lang na de Tweede Wereldoorlog op christelijke lagere scholen gebruikt. Tot begin jaren zeventig verschenen talloze herdrukken. Van het eerste deeltje, Gerdientje vindt een vriendje, kwam in 1970 een zestiende druk. Inmiddels waren de illustraties van Tjeerd Bottema vervangen door
| |
| |
die van Bert Bouwman. Van Goor bundelde een aantal deeltjes uit de serie tot verhalenbundels voor de algemene markt. In 1939 verschenen de eerste vier boekjes samen onder de titel Jaap en Gerdientje. Het samenvoegen van de deeltjes zeven en negen tot Twee meisjes in de tropen (1964) en van de deeltjes acht en tien (waarin Jaap de enige hoofdpersoon is) tot Avonturen van een boerenjongen (1965) kende minder succes. Dit geldt ook voor de bundeling van de voorlopertjes tot Het boek van Jaapje (1957) en Het boek van Gerrie (1957).
In 1965 verschenen de drie deeltjes uit de serie Het boek van Dietje Jansen. In tegenstelling tot de reeks over Jaap en Gerdientje koos De Vries ditmaal niet het platteland, maar de grote stad als locatie. Hoewel hij geen voorstander was van moraliseren in kinderboeken, kunnen vanuit hedendaags perspectief beschouwd, in de boeken die hij voor 1940 schreef, nogal wat passages worden aangetroffen die als moralistisch kunnen worden gekarakteriseerd. De boekjes over Dietje Jansen bevatten dergelijke passages niet of nauwelijks. Ze zijn moderner, vlotter geschreven ook. Exemplarisch is dat in deeltje twee van Jaap en Gerdientje Jaap min of meer onverwachts een broertje krijgt, terwijl in het gezin van Dietje over zwangerschap in het geheel niet geheimzinnig wordt gedaan. Kennelijk ging de auteur met zijn tijd mee. Overigens leveren ook de illustraties
Illustratie van Otto Dicke uit Het boek van Dietje Jansen
van Otto Dicke een bijdrage aan het modernere karakter van de boeken over Dietje.
| |
Bijbelse verhalen
Het boek van Willem van der Meiden over de geschiedenis van de kinderbijbel in Nederland, ‘Zoo heerlijk eenvoudig’ (2009), bevat een lijst van 869 oorspronkelijk Nederlandse en in het Nederlands vertaalde kinderbijbels. Van der Meiden schenkt veel aandacht aan wat hij noemt ‘bestseller auteur Anne de Vries’, die met twee kinderbijbels in het overzicht vertegenwoordigd is: Groot vertelboek voor de bijbelse geschie-
| |
| |
denis (1939-1940) en Kleutervertelboek voor de bijbelse geschiedenis (1948). Deze kinderbijbels zijn in de eerste plaats bedoeld voor de protestants-christelijke opvoeding binnen het gezin, maar waren destijds als voorleesboek ook aanwezig in menig klaslokaal van met name gereformeerde christelijke scholen. De Vries heeft bovendien een aantal series geschreven die bestemd waren voor het godsdienstonderwijs: Kleine bijbelboekjes voor de kleuters (1938-1951), Kind en bijbel (1940-1941), Honderd vertellingen uit de bijbel (1949) en Bijbelboekjes voor de kleuters (1961). Deze boekjes werden in gereformeerde gezinnen ook gebruikt als verjaardagsgeschenk. Een heel bijzonder cadeau waren de twee delen van de Kinderkleurbijbel (1959, 1961).
Het eerste deel (Oude Testament) van het door C. Jetses geïllustreerde Groot vertelboek voor de bijbelse geschiedenis verscheen eerst in afleveringen van 48 bladzijden elk. Toen de serie compleet was, werden de afzonderlijke afleveringen gebundeld tot een boek. De Vries blijft in zijn bewerking dicht bij de oorspronkelijke verhalen. Hij schuwt daarbij gebeurtenissen die nu wreed genoemd zouden worden niet. Het joodse volk is telkens weer ongehoorzaam en ontevreden, aanbidt afgoden en wordt daarvoor door God vaak gruwelijk gestraft. Opvallend is dat De Vries bij het navertellen een aantal malen verwijst naar het Nieuwe Testament, waarin Jezus centraal staat. Ook de manier waarop hij dit eerste deel afsluit met een soort samenvatting, is opmerkelijk. Hij laat zien dat alleen zij die ondanks alle tegenspoed in God blijven geloven, uiteindelijk gered worden - een specifiek protestants thema.
De structuur van het Nieuwe Testament maakt, dat De Vries zich in het tweede deel niet kon beperken tot het eenvoudig navertellen. Om een doorlopend verhaal van het optreden van Jezus te maken, zag hij zich genoodzaakt de gebeurtenissen uit de vier evangeliën met elkaar te combineren.
Vanaf de twintigste druk (1978) verschenen het Oude en het Nieuwe Testament in één band. Het valt niet precies vast te stellen hoeveel exemplaren er van Groot vertelboek voor de bijbelse geschiedenis wereldwijd verkocht zijn, maar het gaat daarbij om miljoenen.
Van alle boeken die De Vries geschreven heeft, kende het Kleutervertelboek voor de bijbelse geschiedenis het grootste succes. Het werd in meer dan vijfentwintig talen vertaald.
In 1943 was het manuscript gereed om gedrukt te worden. Het kon toen echter niet in productie worden genomen, omdat De Vries geen lid van de Kultuurkamer was. Aangezien er na de oorlog papierschaarste heerste, zou het pas in 1948 verschijnen.
Het Kleutervertelboek bevat het
| |
| |
Oude en het Nieuwe Testament. Gezien de doelgroep is het in de eerste plaats een voorleesboek. Door de vele soms paginagrote illustraties van Tjeerd Bottema is het ook een kijkboek. In tegenstelling tot het Groot vertelboek was er in de bijbel voor kleuters geen sprake van navertellen, maar van echt, opnieuw, vertellen. De Vries gebruikt korte zinnetjes, spreekt de lezers/luisteraars als het ware persoonlijk toe en vergelijkt situaties uit het bijbelverhaal met gebeurtenissen uit de leef- en belevingswereld van de kinderen. De tekst bevat veel cursief gedrukte woorden. Woorden waar de voorlezer de nadruk op moet leggen, eigennamen en moeilijke begrippen die worden gevolgd door een korte, begrijpelijke uitleg: ‘Toen liet de slechte koning Herodes de schriftgeleerden komen. Dat waren mannen, die alles van de bijbel wisten.’
Bijzonder is de manier waarop De Vries zijn kleuterbijbel afsluit. Hij legt verband tussen wat Jezus heeft gepredikt en het eigen gedrag van de lezers/luisteraars: ‘En als je later groot bent en zelf een huis hebt, en er komt een arme man aan je deur die nergens een plekje kan vinden waar hij slapen kan, wat doe je dan?’
| |
Reis door de nacht
In 1949 kreeg De Vries het verzoek van de Stichting 1940-1945 een kinderboek te schrijven over het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Twee jaar later verscheen het eerste deel van wat uiteindelijk de trilogie Reis door de nacht moest worden. De delen twee en drie verschenen in 1951. Het derde deel eindigt in juni 1943, er moest dus ook nog een deel over de hongerwinter en de bevrijding in mei 1945 komen. Dit vierde deel verscheen in 1958. De illustraties in de vier boeken waren van de hand van De Vries' vaste illustrator Tjeerd Bottema. In 1960 bundelde uitgeverij Callenbach de vier delen in één band. Na een voorzichtig begin werd Reis door de nacht een enorm verkoopsucces.
Het eerste deel, De duisternis in, begint op vrijdag 10 mei 1940, als het gezin van Evert Jan de Boer, dat sinds kort in Drenthe woont, ervaart dat Nederland in oorlog is met Duitsland. Drie kinderen van het gezin logeren op dat moment bij familie in Den Haag en Rotterdam. Vader en moeder De Boer besluiten samen met hun oudste zoon Jan en dochter Guusje met de auto naar het westen te reizen om de jongste kinderen op te halen. Het verhaal doet verslag van de spannende en gevaarlijke tocht. En passant krijgt de lezer een gedetailleerd beeld van de chaos in de meidagen van 1940. Het verhaal over deze tocht is voor een belangrijk deel gebaseerd op eigen ervaringen van De Vries.
Deel twee, De storm steekt op, laat zien hoe Evert Jan de Boer en zijn gezin in de loop van 1942 steeds meer betrokken raken bij het verzet. De
| |
| |
Illustratie van Tjeerd Bottema uit Reis door de nacht
Boer en Jan redden neergeschoten piloten en verspreiden onder meer illegale krantjes en valse persoonsbewijzen. Jan helpt bij het ontsnappen van een joodse vrouw uit kamp Westerbork. Aan het einde van dit deel moet het gezin De Boer vluchten; een buurman heeft hun verzetsactiviteiten verraden aan de sd. Hun huis wordt door de Duitsers in brand gestoken.
De gebeurtenissen in deel drie, Ochtendgloren, spelen zich voornamelijk buiten Drenthe af. Vader zit in het verzetswerk in Amsterdam en Jan heeft zich aangesloten bij een groep in Gelderland die onder leiding staat van ‘oom Hein’. Ze zijn betrokken bij overvallen op distributiekantoren, liquidaties van verraders, het bevrijden van gevangengenomen kameraden en het onderbrengen van joodse onderduikers. Beide verzetsgroepen worden door de sd opgerold. Vader verdwijnt naar een concentratiekamp, Jan zal worden gefusilleerd. Hij weet echter te ontsnappen: ‘Hij, Jan, moest overblijven, hij had zijn taak voor moeder en de kleintjes’.
Deel vier, De nieuwe dag, speelt tijdens het laatste jaar van de oorlog: de invasie in Normanië, de slag bij Arnhem, de hongerwinter en uiteindelijk de bevrijding. Jan is samen met zijn broer Frits actief in het Drentse verzet. Na de bevrijding onderneemt Jan in gezelschap van zijn verloofde Trijntje een tocht naar Duitsland om vader te zoeken. De zoektocht heeft succes, ze vinden hun zeer verzwakte
| |
| |
en uitgeteerde vader en nemen hem mee terug naar Drenthe.
Jonge lezers zullen Reis door de nacht in de eerste plaats zien als een boek vol bloedstollende avonturen. De vraag is wel gesteld of De Vries niet een te geïdealiseerd beeld geeft van de illegaliteit. Piet Mooren merkte in dit verband op dat Reis door de nacht op het eerste gezicht een spannende avonturenroman lijkt, maar dat de karakteristiek ‘Bildungsroman’ net zo op zijn plaats is.
| |
Waardering
Anne de Vries was voor de Tweede Wereldoorlog de meest gelezen schrijver in Nederland. Ook na de oorlog waren zijn boeken populair. Dit geldt niet alleen voor zijn romans voor volwassenen zoals Bartje (1935) en Hilde (1939), maar ook voor zijn jeugdboeken, inclusief de boekjes uit de leesseries voor het onderwijs. Van Heidejongens (1932) verscheen in 1956 nog een vijfde druk en Ratje (1934) werd in 1990 zelfs voor de vierenveertigste keer herdrukt. Ook de vele vertalingen die in de loop der jaren van zijn boeken verschenen, duiden op een grote populariteit.
Zijn bekendheid na 1945 is niet alleen gebaseerd op werk dat al voor de oorlog was verschenen. In 2011 was Groot Vertelboek voor de bijbelse geschiedenis (1939-1940) nog steeds in de boekhandel verkrijgbaar, maar ook twee ‘nieuwe’ boeken, Reis door de nacht (1951-1958) en Kleutervertelboek voor de bijbelse geschiedenis (1948). In beschouwingen over de relatie jeugdliteratuur en Tweede Wereldoorlog wordt Reis door de nacht (1951-1958) nogal eens genoemd en over de beide kinderbijbels merkt Van der Meiden in ‘Zoo heerlijk eenvoudig’ (2009) op dat deze tot de bekendste van de twintigste eeuw behoren. Hij noemt De Vries ‘Nederlands meest succesvolle kinderbijbelauteur’.
De hele bibelebontse berg uit 1988 vermeldt Anne de Vries slechts terloops, dit in tegenstelling tot Daalder in Wormcruyt met suycker (1950), die het Groot Vertelboek en Ratje noemt en van mening is dat De Vries tot een groep schrijvers behoort (onder wie W.G. van de Hulst, K. Norel en Nel Verschoor-van der Vlis) ‘die de protestants-christelijke jeugdliteratuur op peil weten te houden’. Toos Zuurveen ten slotte schenkt in Van Zedenleer tot Bruintje Beer (1996) ruim aandacht aan Ratje en Reis door de nacht.
| |
Bibliografie
Keuze uit het werk voor volwassenen
|
Bartje (1935), Hilde (1939), Bartje zoekt het geluk (1940), Verhalen voor de kersttijd (1948), De levensroman van Johannes Post (1948). |
Jeugdboeken (keuze)
|
Evert in turfland. Met illustraties van Tjeerd Bottema. Groningen, P. Noordhoff, 1930. (Twee delen). |
De witte pet. Met illustraties van G.D. Hoogendoorn. Groningen, P. Noordhoff, 1930. |
Het huisje aan de plas. Met illustraties van G.D.
|
| |
| |
Hoogendoorn. Groningen, P. Noordhoff, 1931. |
Heidejongens. Een verhaal uit het oude Drente. Met illustraties van Tjeerd Bottema. Groningen, P. Noordhoff, 1932. |
De stroper. Met illustraties van Jan Lutz. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1935. |
Jongens van de straat. Met illustraties van Tjeerd Bottema. 's-Gravenhage, J.N. Voorhoeve, 1934. (Vanaf de derde druk (1938) luidt de titel: Ratje, een jongen van de straat.) |
Op de grote heide. Met illustraties van Tjeerd Bottema. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1935. |
Bertus en Bruno. Met illustraties van G.D. Hoogendoorn. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1935. |
Arm... en toch rijk. Met illustraties van W.G. van de Hulst Jr. Amsterdam, Jeugdcommissie van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, 1935. |
De grote veenbrand. Met illustraties van Tjeerd Bottema. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1937. |
Vader en Jaap. Met illustraties van R. Snapper. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1949. |
Reis door de nacht. Vier delen: De duisternis in, De storm steekt op, Ochtendgloren, De nieuwe dag. Met illustraties van Tjeerd Bottema. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1951-1958. (Vanaf 1960 vier delen in één band.) |
Dagoe de kleine bosneger. Met illustraties van Corrie van der Baan. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1954. |
Kinderen van het oerwoud. Drie delen: Panokko en zijn vrienden, Panokko en de wildernis, Panokko en de witte mensen. Met illustraties van Corrie van der Baan. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1955-1957. (Vanaf 1958 drie delen in één band onder de titel Panokko.) |
Het kleine negermeisje. Met illustraties van Corrie van der Baan. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1955. |
Anne de Vries vertelt. 25 verhalen voor de kleintjes. Met illustraties van Corrie van der Baan. 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, 1957. |
Leesmethodes (keuze)
|
Jaap en Gerdientje. Leesboek voor de christelijke school. Met illustraties van Tjeerd Bottema. 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, 1937-1952 (10 deeltjes). |
Jaapje en Gerrie. Leesboek voor de lagere school. Met illustraties van Tjeerd Bottema. 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, 1954-1955 (4 deeltjes). |
Het boek van Dietje Jansen. Met illustraties van Otto Dicke. Zeist, Dijkstra's Uitgeverij, 1965 (3 deeltjes). |
Van leesseries afgeleide jeugdboeken (keuze)
|
Jaap en Gerdientje. Met illustraties van Tjeerd Bottema. 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, 1939. (bevat de eerste vier deeltjes). |
Twee meisjes in de tropen. Met illustraties van Jenny Dalenoord. Den Haag, Van Goor Zonen, 1964. |
Avonturen van een boerenjongen. Met illustraties van Bert Bouman. Den Haag, Van Goor Zonen, 1965. |
Het boek van Dietje Jansen. Met illustraties van Tiny van Asselt. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1972. |
Bijbelse verhalen
|
Kleine bijbelboekjes voor de kleuters. Met tekeningen van Tjeerd Bottema. Kampen, J.H. Kok, 1938-1951 (8 deeltjes). |
Groot Vertelboek voor de bijbelse geschiedenis. Met illustraties van C. Jetses. Kampen, J.H. Kok, 1939-1940 (2 delen). |
Kind en Bijbel. Met illustraties van Tjeerd Bottema. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1940-1941 (7 deeltjes). |
Kleutervertelboek voor de bijbelse geschiedenis. Met illustraties van Tjeerd Bottema. Kampen, J.H. Kok, 1948. |
Kinderkleurbijbel. Met illustraties van Roelof Klein. Kampen, J.H. Kok, 1959-1961 (2 delen). |
Over Anne de Vries
|
D.I. Daalder, Wormcruyt met suycker. Schiedam,
|
| |
| |
Interboek International, 1976, blz. 171, 172, 174, 185, 203, 206. (Eerste druk, Amsterdam, 1950.) |
Rien Haak, Op zoek naar de omtrekken van kinderliteratuur. Hoevelaken, C.P.S., 1981, blz. 89-101. |
Anne de Vries, Bibliografie van Anne de Vries 1904-1964. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1995. |
Jacques Dane, ‘De vrucht van Bijbelsche opvoeding’; populaire leescultuur en opvoeding in protestants-christelijke gezinnen circa 1880-1940. Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1996, blz. 63, 86, 225. |
Toos Zuurveen, Van Zedenleer tot Bruintje Beer. Uithuizermeeden, Uitgeverij Roorda, 1996, blz. 427, 540, 548, 558. |
Jacques Dane, ‘De onrechtvaardige zal zijn eigen ziek doden’. Over de ontstaansgeschiedenis, waardering en protestantse traditie in Anne de Vries' verzetsroman. In: Jacques Dane en George Harinck (red.), ‘Bouwsel voor het leven’. Zoetermeer, Meinema, 2003, blz. 115-132. |
Piet Mooren, Tussen hel en hemel Auschwitz in het historiografisch literair werk van Anne de Vries. In: Jacques Dane en George Harinck (red.), ‘Bouwsel voor het leven’. Zoetermeer, Meinema, 2003, blz. 178-188. |
Lieke van Duin, Kinderbijbels. In: Wonderland; de wereld van het kinderboek. Zwolle, Waanders, 2002, blz. 116-117. |
F.F.L. Abbink, Van Engelandvaarders tot Oorlogswinter. Zutphen, Walburg Pers, 2005, blz. 55-57. |
Piet Mooren, Het kind als literaire getuige. De Tweede Wereldoorlog in een intergenerationeel perspectief. In: Piet Mooren en Helma van Lierop-Debrauwer (red.), De Tweede Wereldoorlog als moreel ijkpunt. Leidschendam, Biblion Uitgeverij, 2005, blz. 88-109. |
Marry Remery, Jaap en Gerdientje. In: Lessen, jaargang 3 (2008), blz. 30-32. |
Willem van der Meiden, ‘Zoo heerlijk eenvoudig’; geschiedenis van de kinderbijbel in Nederland. Hilversum, Verloren, 2009, blz. 220-237. |
Anne de Vries jr., Een zondagskind; biografie van mijn vader. Kampen, Uitgeverij Kok, 2010. |
Willem van der Meiden, Kinderbijbels. Een ‘eigenwijs’ genre in de jeugdliteratuur. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 25 (2011), nr. 84, blz. 18-29. |
87 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 2011
|
|