histoires over haar kindertijd in Indië, het Jappenkamp en de gewenning aan het leven in Nederland. Impressies over een reis naar haar geboorteland verwerkte ze in Mijn reis, dat in 1981 verscheen.
Haar romans 13; een meisjesboek (1976), Eindelijk mezelf (1977) en Over (1980) vormen een trilogie, gewijd aan drie belangrijke fasen in het leven van de vrouw: de eerste ongesteldheid, het orgasme en de overgang. De schrijfster had deze drie boeken graag de titels 13, 33 en 53 gegeven, maar de uitgever had daar bezwaar tegen.
13; een meisjesboek kan ook heel goed door kinderen van twaalf jaar en ouder gelezen worden. De meeste jeugdbibliotheken hebben er dan ook een exemplaar van op hun planken staan.
In de roman Onze eeuwige honger (1973) wordt een alleenstaande, veertigjarige vrouw beschreven die wanhopig op zoek is naar contact om uit haar eenzaamheid verlost te worden. Dat mislukt en ze pleegt zelfmoord met behulp van slaaptabletten.
In haar eerste kinderboek, ‘Al zeg ik het zelf,’ zei de Zwif-Zwaf, behandelt Mischa de Vreede een vergelijkbaar thema. Het fantasiediertje de Zwif-Zwaf wordt door de andere dieren uitgelachen omdat het er zo afwijkend uitziet. Het voelt zich ongelukkig en eenzaam. Door middel van een brief in een fles komt het in contact met een ander fantasiediertje, de Zwoffel, dat met dezelfde problemen kampt. De Zwif-Zwaf en de Zwoffel vinden elkaar en gaan samenwonen. Eind goed al goed.
Haar eerste en haar tweede kinderboek (Ham mag appels eten; 1961) wijken nogal sterk af van de andere kinderboeken die ze schreef: daarin heeft de poëtische fantasie plaatsgemaakt voor realisme. Niet zelden wordt een maatschappelijk probleem als uitgangspunt genomen: het stadsleven, de echtscheiding, een verkeersongeluk.
In Een stukje van de wereld (1969) besluiten Maaike en Michiel een paar vierkante meter grond te kopen, omdat moeder vaak droomt van het buitenleven en omdat ze zelf graag een hond willen hebben, iets wat in een stad moeilijk gaat.
Johan, de zesjarige hoofdfiguur in Een hond om van te houden (1977), woont bij zijn moeder, die gescheiden is. Om de week brengt hij een weekend door bij zijn vader, die met een vriendin samenwoont maar ook goed kan opschieten met zijn ex-vrouw. Als moeder een vriend vindt en deze mee naar huis neemt, heeft Johan het daar moeilijk mee. Gelukkig heeft hij Swoertje nog, zijn speelgoedhond waarmee hij al zijn problemen bespreekt. Langzaam probeert moeder Johan aan de veranderingen te laten wennen. Ten slotte trekt de vriend bij Johan en zijn moeder in.
In Het ongeluk (1979) beschrijft Mischa de Vreede hoe een aantal mensen een ongeluk verwerkt waarbij één jon-