| |
| |
| |
Peter Vos
door Truusje Vrooland-Löb
Foto: Truusje Vrooland-Löb
Peter Vos is geboren op 15 september 1935 in Utrecht. Zijn vader, Cornelis Vos, was jarenlang journalist bij de Utrechtse Courant, vervolgens directeur van de katholieke uitgeverij De Gemeenschap en uiteindelijk corrector bij uitgeverij Het Spectrum. Hij was een erudiete man die al vroeg de uitzonderlijke tekendrift en het opvallende talent van zijn jongste zoon heeft onderkend en gestimuleerd.
Na het gymnasium-alpha ging Peter Vos voor zijn kunstzinnige vorming naar de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. In 1953 debuteerde hij als zeventienjarige boekillustrator in een poëziebundel: De kok van Marienbad van Daan Zonderland. Al tijdens zijn academietijd vroeg dichter-redacteur Theo Sontrop, met wie hij op de middelbare school gezeten had, hem om tekeningen voor het studentenblad Propria Cures. Een waardevol contact, dat al snel resulteerde in een introductie bij de redactie van het weekblad Vrij Nederland, waarvoor hij een enorme hoeveelheid ‘leeuwtjes’ voor de Terzijde-rubriek maakte. Van 1978 tot 1988 tekende hij ook voor de Blauw Geruite Kiel, de kinderkrant van Vrij Nederland.
Daarna volgen opdrachten voor andere bladen als Hollands Maandblad, Soma, Avenue en nrc Handelsblad en word hij regelmatig gevraagd boeken van een omslag of illustraties te voorzien. Vanaf het midden van de jaren zestig begint hij door zijn werk in uitgaven als De Pozzebokken (1971), Scheppingsverhaal (1966), De werksters van halfvijf en andere gelijkenissen (1969), Alle sprookjes van de Lage Landen (1985), Klein Pulcinellenboek voor Anneke (1969), maar vooral door zijn
| |
| |
Uit Lieve kinderen hoor mijn lied van Rudy Kousbroek
Beestenkwartet (1970) als illustrator bekendheid bij het grote publiek te krijgen. Hij is dan een van de weinige kunstenaars die van zijn tekenpen kan leven, mede omdat hij ook andersoortige opdrachten aanvaardt; van Kinderpostzegels (1982) tot Ex Libris-tekeningen: Het lezen der dieren (Bijenkorf, Boekenweek 1993) die zelfs op T-shirts gereproduceerd worden.
Naast teksten van gerenommeerde auteurs voor volwassenen als George Orwell, Jules Renard, Lewis Carroll, Simon Carmiggelt, Renate Rubinstein, Raoul Chapkis, Koos van Zomeren heeft Vos ook kinder- en jeugdboeken geïllustreerd. In 1972 kreeg hij net als auteur Bouke Jagt een Zilveren Griffel voor zijn aandeel in De Pozzebokken. Voor zijn illustraties in Lieve Kinderen hoor mijn lied van Rudy Kousbroek ontving hij in 1991 het Gouden Penseel.
Zowel zijn illustraties als zijn vrije werk is regelmatig geëxposeerd, bijvoorbeeld in De Lichtenberg in Amersfoort (Ars Hospitalis Illustris, 1986), bij Galerie JAS te Utrecht (1991), bij Galerie Petit in Amsterdam en, vanwege zijn bekroning, op de tentoonstelling van de vijftien illustratoren aan wie sinds 1973 het Gouden Penseel is uitgereikt: Staan er plaatjes in? (Slot Zeist, 1991).
| |
Werk
Als kind van vier tekende Peter Vos al op grote vellen behangpapier situaties uit het ‘wilde westen’: steigerende paarden met vechtende cowboys en indianen, en boven in een boom vaak een zingend vogeltje. (Hij won in de categorie tot twaalf jaar de Lubro tekenwedstrijd: f 100, - en een diploma.)
Zijn vader bracht ‘dummies’, vrijwel lege proefboeken van de uitgeverij voor hem mee, die hij vervolgens voltekende. Die gewoonte heeft hij nog steeds en dat resulteert soms in fascinerend getekende reisverslagen of vogelschetsboeken (De 100 reigers).
De ambiance thuis was inspirerend. Zijn vader was in de jaren twintig en dertig het middelpunt van het artistieke leven in en rond Utrecht en had een talent voor het onderhouden van vriendschappen met schrijvers. Hij was zeer belezen in de Franse literatuur - gaf zijn zoon al vroeg de Fabels van La Fontaine met platen van Gustave Doré, die een onvergetelijke indruk op hem maakten. De liefde
| |
| |
die Peter Vos nu nog voor zijn vroeggestorven vader ‘der Foeks’ voelt, duikt regelmatig in gesprekken met hem op en is soms ook zichtbaar in zijn werk (‘Pappa te drieën’ in Wat je ook niet vaak ziet).
Jules Jongenelen, zijn tekenleraar op het Bonifatiuslyceum, zorgde ervoor dat hij na zijn eindexamen naar ‘de beste school in het land’, de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, kon gaan voor een ‘ouderwets degelijke tekenopleiding’. De lessen van zijn toenmalige professoren F.C. Van Tienen (kunstgeschiedenis), G.V.A. Röling, Otto B. de Kat en Kuno Brinks hebben een levenslange invloed op hem gehad. Hij kreeg er een klassieke opleiding met uitgangspunten als: zet de tekening ruim in het vlak op, gebruik nooit dekwit om fouten te verdoezelen, ga niet rommelen in een tekening die niet goed is, maar maak deze opnieuw - regels waar hij zich nog steeds aan houdt.
Al heeft hij tijdens zijn opleiding ook een jaar geschilderd (‘olieverf ruikt héél lekker, lekkerder dan tekenspul’), hij ontdekte al snel dat hij een tekenaar ‘pur sang’ is.
Twee weken per jaar moesten de studenten van Prof. Röling in Artis dieren tekenen. Een gelukkige ontdekking voor Vos. Nog steeds doet hij aan vogelstudie; ook tekent hij graag vogels in Artis. Van Röling leerde hij ook om na een hele dag modeltekenen dat model vervolgens nog eens uit het hoofd te doen, om het geheugen te trainen. Het recept van de schilder Ingres: ‘een juiste mengeling van natuur en het uit je hoofd tekenen’ is een van zijn werkcredo's geworden.
Misschien dankzij deze degelijke vakopleiding voelt Peter Vos zich sterk verbonden met de traditie van de beeldende kunst uit het verleden: ‘Wij wat ouderwetse kunstenaars zijn kwetsbaar door onze herkenbaarheid. Rembrandt en Vermeer zitten op onze nek.’ Hij voelt zich thuis in de realistische traditie en werkt figuratief omdat hij van huis uit een sterke waarheidsliefde heeft. De dingen moeten bij hem steeds een duidelijke relatie hebben met hun natuurlijke staat. Hij wil in zijn werk doorgronden hoe de structuur is. Dat geldt niet alleen voor de vogels die zo virtuoos uit zijn pen komen, maar ook voor de losser getekende en soms in mensenkleren gestoken andere dieren.
Of het nu een vis of een schaap is (J. Renard, Natuurlijke historietjes), of het varken uit De boerderij der dieren van George Orwell, de spitsvondig getekende leeuwen uit Vrij Nederland of Adam en Eva uit het Scheppingsverhaal: hij weet ze met zijn pennelijntjes en soms wat water en een kwastje op een volstrekt eigen manier tot leven te brengen. Ze overtuigen en ontroeren, roepen door hun humoristische invalshoek of bizarre associaties een binnenlach op.
Met zijn doortimmerde vogelpor-
| |
| |
Uit Bolletje van Gerard Brands
tretten in de traditie van de grote vogeltekenaars weet hij een informatief bedoelde tekst ( De huismus) naast een informatieve ook een artistieke dimensie te geven. De ene keer gebruikt hij daarvoor wat traditionelere ‘gewassen’ tekeningen, zoals in Een studie in grijs, in een ander boek geeft hij met rake en open penkrabbels het opgroeien ( Bolletje) van een jong eendje heel speels weer.
Soms gaat hij zich even te buiten aan uitbundige versieringen. Een eigenschap die hij toeschrijft aan zijn als positief ervaren katholieke jeugd. Want hij is van mening dat het katholicisme zowel voor een musicus (hij heeft als kind Gregoriaans in het kerkkoor gezongen) als voor een beeldend kunstenaar een prachtige vooropleiding is. ‘Omdat je in zo'n oude katholieke kerk al jong geconfronteerd wordt met dit element van versieren: je leert bizarre afbeeldingen kennen van bijvoorbeeld St. Sebastiaan met pijlen in zijn lichaam. Je maakt er meteen kennis met het surrealisme.
Peter Vos werkt zowel als ‘vrij kunstenaar’ als in opdracht. Aan zijn vrije werk ontleent hij zijn artistieke vitaliteit en voedingsbodem. Maar hij slaat het niet hoger aan dan de opdrachten waarvoor hij ook alle registers van zijn vakmanschap moet opentrekken. En hij heeft er altijd zijn brood mee kunnen verdienen. Al tekent hij het lekkerst als hij zichzelf een opdracht heeft gegeven.
Soms is het tekenen ook een soort arbeidstherapie, omdat hij zijn eigen problemen in een tekening kan formuleren. Tekenen biedt hem de mogelijkheid tot verinnerlijking, tot verwerking en het voor zichzelf vastleggen van de dingen. ‘Geluk is moeilijk te tekenen, maar het verdriet slaat in je tekeningen neer.’
Daarnaast maakt hij de vrouwen in zijn leven met tekeningen het hof. Zo ontstond in 1959 als Sinterklaascadeau het Scheppingsverhaal, waarin God verliefd wordt op Eva, voor een Zweedse medestudente op de academie. Zij bracht het naar een uitgever die het pas in 1966 durfde uit te geven vanwege de gewaagde Goddelijke jaloezie. De 100 reigers was eerst als De toekomst van het ongeloof een ‘liefdesboek’ in dummy-vorm voor de dichteres Fritzi Harmsen van Beek. Wat je ook niet vaak ziet is opgedragen aan zijn huidige partner Saïda. Ook de kinderen worden niet vergeten: Bees-
| |
| |
tenkwartet was voor de zoons van Anneke, Kaj en Arne, en Een studie in grijs is voor zoon ‘Sander mijn prinsje, mijn collega’.
Vos tekent wel veel mensen, maar maakt - behalve soms van de mensen van wie hij houdt - weinig portretten; hij voelt een soort gêne voor het verplicht aankijken, observeren van de geportretteerde.
Veel van de boeken van zijn vrienden Renate Rubinstein en Simon Carmiggelt voorzag hij van een fraaie omslag of illustraties. Al heel vroeg kwam hij door zijn werk voor Propria Cures en het contact met de redactieleden hiervan (net als zijn vader) in een literair circuit terecht. Misschien door deze vriendenkring werd Peter Vos ook een literair gericht mens: ‘Zijn belezenheid is zeer groot, zijn hoofd moet vol zitten met teksten die hij moeiteloos kan reproduceren.’ (Kees Fens, de Volkskrant, 9-6-1991).
Of hij nu als beeldend kunstenaar, als vogeltekenaar of boekillustrator gezien wordt maakt hem niets uit: Peter Vos is dat alles tegelijkertijd en tekent iedere dag, al was het maar om de vingers soepel te houden. In de periode rond de uitreiking van het Gouden Penseel zei hij: ‘Maar stel dat ik als kinderboekillustrator de geschiedenis in ga, dan vind ik dat geen bezwaar.’
| |
Techniek
Toen hij pas begon, moest hij zijn stijl - die op de academie nogal schilderachtig, losjes en tonaal was - vanwege de reproduktiemogelijkheden transponeren naar ‘lijn’. Want lijntekeningen verliezen het minst aan uitdrukkingskracht en kwaliteit bij reproduktie. Doordat de teksten die hij bijvoorbeeld voor Propria Cures te illustreren kreeg, niet echt realistisch te tekenen waren, zocht hij naar een andere uitdrukkingsvorm. Dat werd een wat cartoonachtige stijl met snelle, speelse lijntjes. De toon, dus de verschillende soorten grijs die hij toch in zijn tekeningen wil hebben, suggereert hij door uiterst beheerst aangebrachte stippels en streepjes (zeer zelden kruisarceringen); een soort eigen ‘pointillisme met de pen’, waardoor heel genuanceerde grijseffecten ontstaan. Vos heeft grote affiniteit met de techniek van de houtsnede en de houtgravure (hij bewondert de vogelkunstenaar Thomas Bewick) en probeert de kracht van die lijnvoering ook in zijn eigen werk te benaderen.
Zijn gewassen pentekeningen, die een sterke schilderachtigheid bezitten en dicht bij zijn vrije werk staan, doet hij vaak in twee kleuren: zwarte Chinese staafinkt die hij aanwrijft en Venetiaans rood. Daarmee weet hij een harmonieus bereik van ‘aardekleuren’ tot stand te brengen. Hij beschouwt het als een uitdaging met zo weinig mogelijk middelen zo veel mogelijk te suggereren. Maar eigenlijk is in zijn werk het element kleur meestal ondergeschikt aan de lijn van
| |
| |
de tekening zelf. Vos blijft een tekenaar in hart en nieren. Kleur heeft vooral een tonale functie, de werking van een accent, en overheerst bij hem zelden. Toch valt de laatste jaren in een enkele omslagillustratie (De barre ballade van Boris Borus, 1991) wat meer kleur te signaleren; een transparant aangebracht frisblauw, een toetsje geel of wat groen en dat geldt helemaal voor zijn tekeningen bij de column ‘Genieten’ van Ben de Cock in Vrij Nederland waarin hij zich van een opvallend ‘kleurige kant’ laat zien.
Elke tekening begint bij Vos altijd met een potloodschets. Voor zijn natuurtekeningen geldt dat wanneer hij in de duinen of het bos niet onmiddellijk een schets maakt, de tekening ‘verwelkt’ omdat het een paar uur later moeilijk is het model uit het geheugen op te roepen. Vervolgens moet de compositie hem eerst duidelijk zijn; hij wil weten waar wat op het papier terecht komt. Door zijn jarenlange ervaring is het wit uitsparen een soort intuïtie geworden. Zo bereikt hij in een tekening bijvoorbeeld het effect van glimlichtjes in een vogeloog.
In de voorschets zet hij de compositie van de tekening heel subtiel op in potloodlijntjes die de pennestreken later niet mogen storen. Ze worden nooit overgetrokken maar weggegumd. Hij werkt tijdens het tekenen met pen en inkt in de potloodtekening van boven naar beneden. Op een gegeven moment volgt dan het zetten van de grote lijnen en de gedetailleerde uitwerking van de karakteristieke details.
| |
Thema's
Of Peter Vos zijn dieren nu volstrekt serieus en naturalistisch weergeeft of als onderwerp voor een geestige cartoon gebruikt, de natuurvorm ligt er altijd aan ten grondslag.
Op een gegeven moment wilde hij vogeltekenaar worden, omdat het hem altijd al ontzettend geïntrigeerd had hoe deze dieren - ‘zo'n zijtak van de evolutie die fladdert’ - in elkaar zitten, hun grondvorm en hun skelet. Maar ook het fascinerende van hun snelle motoriek en het onbereikbare - benijdenswaardige - verschijnsel van het kunnen vliegen, vastleggen was een van zijn drijfveren. Hij observeert ze in bos en veld, in dierentuinen, in de stad en tijdens vogelreizen (Eilat, de Camargue) en legt ze voor eeuwig vast in zijn vogelboekdummies die tevens reisverslagen worden. Samen met auteur Koos van Zomeren trok hij in opdracht van nrc Handelsblad regelmatig de natuur in: Zomeren beschreef en Vos tekende hun avonturen met vogels (Een vederlichte wanhoop).
Mussen blijven zijn favoriete vogels: ‘Ik hou van lorrige mussen.’ Ze zijn ook altijd dichtbij te vinden en voortdurend in al hun doen en laten te observeren en na te tekenen (De huismus).
Als een vogel niet direct voorhan- | |
| |
den is, maakt hij soms gebruik van zogeheten vogelbalgen: met stro opgevulde vogellijkjes van de taxonomieafdeling van Artis om te zien hoe de dekveertjes en de slagpennen van zo'n vogel er uitzien. Natuurlijk heeft hij ook een grote collectie vogelboeken. Maar de snelle motoriek van pimpelmees, winterkoning of goudvink kan hij alleen in zijn pen krijgen door het observeren van die vogel in de natuur, door het kijken dat een groot bestanddeel van zijn werk is. Ondanks zijn grote kennis van vogels noemt hij zich ‘een amateur-ornitholoog, die elke dag nog bijleert’.
Behalve werkelijk in de natuur voorkomende dieren tekende Vos, geïnspireerd door de metamorfosen uit de Griekse en Egyptische mythologie, ook veel niet-bestaande dieren, wezens die aan de onderkant menselijke vormen hebben, maar getooid zijn met een dierenkop (Een uiterst vreemde vogel).
In zijn Beestenkwartet (1970) trok hij daarvoor alle registers van zijn fantasie open en zo produceerde hij Klavierleeuw, Belhamel, Luistervink, Mafkikker en Kamerolifant. Het werden geestige kwartetten met hecht doorwerkte pentekeningen van mensdieren, die op hun beurt weer een bron van inspiratie werden voor componist-dirigent Jurriaan Andriessen (Rotterdams Jeugdsympfonieorkest/ncrv-televisie 1973).
In Jannes (1993) van Toon Tellegen kon Peter Vos zijn fantasie over
Uit Jannes van Toon Tellegen
de metamorfose van dieren ook volop uitleven. Want als Tellegen in dit bizar-poëtische dierenverhaal over het peuterolifantje Jannes naast de ‘mensolifanten’ ook olifanten in bomen laat fluiten, in het water laat zwemmen, of zich van de ene tak naar de andere laat slingeren, dan laat Vos zich hierdoor inspireren tot het overtuigend visualiseren van die fantasiedieren in innige pentekeningen. Het verhaal in beelden dat in sfeer een volkomen eenheid vormt met de geschreven tekst.
Daarnaast is de commedia dell'arte - een Italiaanse theatervorm vol overdreven motoriek, snelheid, vodderige kostuums en harlekijnachtige figuren - bij hem een blijvende inspiratiebron voor zowel vrij werk als boektekeningen, zoals zichtbaar is in Klein Pulcinellenboek voor Anneke (1969), dat hij tekende voor zijn toenmalige vrouw Anneke Bakkum.
| |
| |
In dit kleine boekje maakte hij een veelheid van gecompliceerde pentekeningen rondom deze goedige Jan Klaassen-figuur uit de commedia dell'arte. Hier hebben zijn tekeningen beslist een erotische lading. Een aspect dat hij eveneens duidelijk niet uit de weg gaat in zijn illustraties voor De reizen van Pater Key door Raoul Chapkis, De avonturen van Anna Molino van Mensje van Keulen en zelfs door uitvergroting van dat aspect ridiculiseert in platen bij het lichtpornografische
Uit De twaalf rovers van Paul Biegel
De barre ballade van Boris Borus van Ivan Barkow.
Ook in enkele van de door hem geïllustreerde kinderboeken (De twaalf rovers, Het fort van Sjako) zitten erotische elementen. En hoewel hij geen verschil ziet tussen het illustreren van boeken voor kinderen of volwassenen is hij met erotische scènes in boeken voor kinderen wat voorzichtiger.
| |
Waardering
Het is verbazingwekkend dat een illustrator als Peter Vos, met zo'n omvangrijk oeuvre (‘In negen van de tien gevallen zal vrijwel elke uitgever in Nederland op z'n minst even aan Peter Vos denken wanneer er een boek moet worden geïllustreerd’: Max van Rooy, nrc Handelsblad, 25-2-1972) en zo'n enorme naamsbekendheid, relatief weinig bekroningen heeft ontvangen.
Want ondanks de altijd grote waardering in de pers voor zijn werk en talent (‘En de laatste jaren wordt hij regelmatig aangeduid als een van de grootste tekenaars die er rondlopen, de Rembrandt van deze eeuw’: Ries Moonen, Vara-Gids, 22-9-1973) heeft hij - afgezien van de Zilveren Griffel (1972) en de Jeanne Bieruma Oostingprijs voor tekenen (1981) - pas in 1991 echt de erkenning als kinderboekillustrator gekregen. Peter Vos: ‘Kousbroek was tevreden met de tekeningen. Veel contact heb ik niet met hem gehad tijdens het werk. Toen het boek af was, schreef hij me:
| |
| |
“Je tekeningen had ik al in mijn droom gezien”. Dat vond ik een groot compliment.’ (Rotterdams Dagblad, 24-7-1991).
Of hij nu tekeningen bij sprookjes, bijbelverhalen, Carmiggeltverhalen, vogelavonturen (Koos van Zomeren) of teksten voor kinderen maakt, hij blijft als illustrator zichzelf, terwijl zijn tekeningen steeds weer een hechte eenheid met die wisselende tekst weten te vormen.
‘Meestertekenaar Peter Vos pakte alles wat de verteller Tellegen suggereerde aan, en liet zijn virtuose tekenpen los op de ingenieuze beelden die hij via zijn tekst kreeg. Door zijn doorwerkte pentekeningen helpt hij de jonge lezer in het verhaal te komen.’ (Leesgoed, 1993, nr. 4).
| |
Bibliografie
Keuze uit het werk voor volwassenen
|
Daan Zonderland, De kok van Marienbad. Utrecht, Spectrum, 1953. |
Daan Zonderland, Liedjes voor Luigina. Utrecht, Spectrum, 1954. |
Elizabeth de Jong-Keesing, De zalenman. Amsterdam, Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels/CPNB, 1960. |
Leo Vroman, Fabels van Leo Vroman. Amsterdam, Querido, 1962. |
Leo Vroman, Almanak. Amsterdam, Querido, 1965. |
Lewis Carroll, The Hunting of the Snark. Utrecht, De Roos, 1966. (Bibliofiele uitgave) |
Raoul Chapkis, Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit. Amsterdam, Querido, 1966. |
Anton Koolhaas, Andermans huid. Amsterdam, Van Oorschot, 1966. |
Peter Vos, Scheppingsverhaal. Amsterdam, Contact, 1966. (9e druk: Amsterdam, De Harmonie, 1985). |
Raoul Chapkis, De reizen van Pater Key Amsterdam, Querido, 1967. |
Simon Carmiggelt, Het Panorama. Den Haag, Bakker/Daamen, 1968. |
Max Dendermonde, Kom eens om een keizer. Amsterdam, CPNB, 1968. |
Peter Vos, De 100 reigers. Amsterdam, Thomas Rap, 1969. |
Peter Vos, Klein Pulcinellenboek voor Anneke. Amsterdam, Thomas Rap, 1969. |
A.C.V. van Bemmel, Op hoop van leven. [z. pl.], N.V. Billiton-van der Rijn, 1970. |
Jules Renard, Natuurlijke historietjes. Amsterdam, Meulenhoff, 1970. |
Bouke Jagt, De Pozzebokken. Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1971. |
Rinus Ferdinandusse, Als je nog eens wat weet; met twaalf prenten van Peter Vos ‘over het zuipen en de rampspoed’. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1972. |
Toon Verhoeven, Terzijde; een keuze uit de gelijknamige rubriek in Vrij Nederland met 44 leeuwen van Peter Vos. Amsterdam, B.V. Weekbladpers/Vrij Nederland, 1974. |
Julio Cortázar, De mierenmoordenaar. Amsterdam, Meulenhoff, 1975. |
[Anoniem], Wie schoot roodbaardje Pik? Amsterdam, De Harmonie, 1976. |
Toon Verhoeven, Terzijde [2]; een keuze uit de gelijknamige rubriek in Vrij Nederland. Amsterdam, B.V. Weekbladpers/Vrij Nederland, 1978. |
Rinus Ferdinandusse, De zoon van Ouwe Klare. Amsterdam, Querido, 1980. |
Minouk van der Plas-Haarsman, De huismus. Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum, 1980. |
Mensje van Keulen, De avonturen van Anna Molino. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1980. |
Peter Vos, Een studie in grijs; voorlopige balans van drie jaar vogeltekenen. Amsterdam enz., Kosmos, 1980. |
| |
| |
Raoul Chapkis, Verzameld werk. Amsterdam, Querido, 1981. |
H. Kerckhoffs, Geluk mag. Hilversum, Gooi en Sticht, 1982. |
A.Th. Koot, En het geschiedde. Hilversum, Gooi en Sticht, 1982. |
Simon Carmiggelt, Mag 's een ietsje meer zijn? Amsterdam, De arbeidspers, 1983. |
D.J. Enright, Het paradijs in beeld. Vianen, Kwadraat, 1983. |
George Orwell, 1984. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1984. |
Simon Carmiggelt, Drie in een. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1985. |
Ethel Portnoy, Een hondeleven. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1985. (Tekst ontstaan naar aanleiding van tekeningen van Peter Vos) |
Simon Carmiggelt, Trio voor een hand. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1986. |
K.D.J. Drift, Een anatomie van een leeromgeving. Lisse, Swets & Zeitlinger, 1987. |
Hans Warren, Het dagboek als kunstvorm. Amsterdam, Bert Bakker, 1987. |
Koos van Zomeren. Een vederlichte wanhoop. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1987. |
W.P. Postma en E.A.J. Scheepmaker, Wat van eksters komt, huppelt graag. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1989. |
Toon Verhoeven, Terzijde [3]. Amsterdam, B.V. Weekbladpers/Vrij Nederland, 1990. (Jubileumgeschenk ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van Vrij Nederland; niet in de handel). |
Ivan Barkow, De barre ballade van Boris Borus. Amsterdam, Van Oorschot, 1991. |
Willem Duys, Een uiterst vreemde vogel. Baarn, Bosch & Keuning, 1991. |
Peter Vos, Wat je ook niet vaak ziet; doordeweekse emblemata. Amsterdam, De Harmonie, 1991. |
P. Bogaards, Het bestiale in Van Dale. Utrecht, Van Dale lexicografie, 1992. |
Ben van der Velden, Italiaanse kronieken. Amsterdam, Veen, 1993. |
Koos van Zomeren, Winter. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1993. |
Koos van Zomeren, Zomer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1993. |
Keuze uit de door Peter Vos geïllustreerde kinderboeken
|
J. Mc. Neill, Hoe de muis Kerstmis vierde. In: Wim Hora Adema, De vlaggelijn. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1961, blz. 161-166. |
Gertie Evenhuis en Jules de Corte, De trapeze; een reeks originele verhalen en gedichten voor de basisschool; dl. 7. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1967. |
J. Wilson, De lijster. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1967. |
J. Wilson, De merel. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1967. |
J. Wilson, De mus. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1967. |
J. Wilson, De pimpelmees. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1967. |
J. Wilson, Het roodborstje. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1967. |
J. Wilson, De vink. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1967. |
Karel Eykman, De werksters van halfvijf en andere gelijkenissen. Amsterdam, Thomas Rap, 1969. (5e druk: Amsterdam, De Harmonie, 1984). |
Paul Biegel, De twaalf rovers. Haarlem, Holland, 1971. |
Bouke Jagt, De pozzebokken. Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1971. |
Bouke Jagt, Het boekebeest. Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1972. |
Eelke de Jong en Hans Sleutelaar, Sprookjes van de Lage landen. Amsterdam, De Bezige Bij, 1972. (3e druk: Utrecht/Antwerpen, A.W. Bruna & Zoon, 1980). |
Eelke de Jong en Hans Sleutelaar, Nieuwe sprookjes van de lage landen. Amsterdam, De Bezige Bij, 1972. (4e druk: Utrecht/Antwerpen, A.W. Bruna & Zoon, 1980). |
Eelke de Jong en Hans Sleutelaar, De onbekende lotgevallen van Klein Duimpje en Hans & Grietje; sprookjes uit de Nederlandse overlevering. Amsterdam, De Bezige Bij, 1973. |
Gertie Evenhuis, ‘De man die in het busje blies’; ‘Twee broers en een examen’. In: De dag van het windei & andere Trapezeverhalen. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1981. |
| |
| |
H.B. Drexhage, Verhalen, vertellingen en sprookjes waarin dieren de hoofdrol spelen. Bussum, Villa, 1982. |
Gerorge Orwell, De boerderij der dieren. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1983. |
Karel Eykman, Het fort van Sjako. Amsterdam, De Harmonie, 1985. |
Eelke de Jong en Hans Sleutelaar, Alle sprookjes van de Lage Landen. Weesp, Van Holkema & Warendorf, 1985. (Herziene, bijgewerkte en volledige uitgave van de drie bundels Sprookjes van de Lage Landen. Bevat: Sprookjes van de Lage Landen, 1972; Nieuwe sprookjes van de Lage landen, 1972; 101 Sprookjes van de Lage Landen, 1979.) |
Annie M.G. Schmidt, Ziezo; 347 kinderversjes. Amsterdam, Querido, 1987. |
Gerard Brands, Bolletje. Amsterdam, Querido, 1988. |
Rudy Kousbroek, Lieve kinderen hoor mijn lied. Amsterdam, De Harmonie, 1990. |
Annie M.G. Schmidt, Minnie. Woodchester, Turton and Chambers, 1992. (Oorsponkelijke titel: Minoes.) |
Toon Tellegen, Jannes. Amsterdam, Querido, 1993. |
Armando, Sprookjes. Amsterdam, Leopold, 1994. |
Gepubliceerde tekeningen in een andere vorm
|
Beestenkwartet, 1970 |
Kinderpostzegels, 1982. |
Zomerzegels over vogels, 1984. |
PTT-kalender, 1985. |
24 prentbriefkaarten |
12 Ex Libris-tekeningen: Het lezen der dieren, 1993; ook gereproduceerd op T-shirts. |
Over Peter Vos
|
P.A. Scheen, Lexicon Nederlandse Beeldende Kunstenaars. Den Haag, A. Scheen, 1970. |
Kurt Löb, Bibliofiele boekillustratie vandaag en gisteren. 's Gravenhage, Trio, 1971. |
J. Drukker, 10 jaar Ars Hospitalis. Amersfoort, Ziekenhuis De Lichtenberg, 1986. |
F. Jansen, Pentekenen. Houten, Gaade/Unieboek, 1987. |
Peter Vos, Leden stellen zich voor. In: N.I.C. Bulletin, jaargang 3 (1987), nr. 4, pag. 4-5. |
Kurt Löb, Mens ziet mens; Een tekenaar over het zien van tekeningen. Veenendaal, Gaade. 1988. |
Documentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken, jaargang 15, nr. 17. Den Haag, NBLC, 1991. |
Truusjes Vrooland-Löb, Het formuleren van verbazing; Een gesprek met Peter Vos. In: Leesgoed, jaargang 18 (1991) nr. 6. pag. 215-218. |
35 Lexicon jeugdliteratuur
juni 1994
|
|