| |
| |
| |
Margot Vos
door Janneke van der Veer
Margot Vos werd op 10 november 1891 als Grietje Vos geboren in Nieuw-Amsterdam (Drenthe). Ze was het derde kind van een onderwijzersechtpaar. Na haar werden nog zeven kinderen geboren, onder wie Marie die dichteres werd, en Hein, de latere minister van Handel en Nijverheid en oprichter van het Centraal Planbureau. Als oudste dochter kreeg Grietje al vroeg huishoudelijke taken toebedeeld. Via privé-onderwijs bereidde ze zich voor op het onderwijzeresexamen, waarvoor ze in 1910 slaagde. Vervolgens werkte ze op verschillende scholen in de buurt. In deze periode leerde ze Jan Hilvers (1886-1956) kennen, net als haar vader onderwijzer en lid van de sdap.
Na hun huwelijk, in 1916, gaven beiden hun baan in het onderwijs op. Ze verhuisden naar Amsterdam, waar Hilvers werk gevonden had als propagandist bij de Fabrieksarbeidersbond. In 1921 werd hij in Hengelo directeur van de Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Hun huis was een trefpunt van vrienden uit socialistische en literaire kringen.
De eerste verhalen van Margot Vos verschenen in 1913 in Ons Kinderblaadje, een bijlage van het sociaal-democratische vrouwenblad De proletarische vrouw. Aanvankelijk publiceerde ze onder de naam Gerda. Ze leverde bijdragen aan diverse kinder- en jeugdtijdschriften, waaronder Leven en werken, Het veldviooltje, Meidoorn, Kinderland, Het Jonge Volk en Opgang. De laatste twee waren organen van de Arbeiders Jeugd Centrale (ajc). In de periode 1931-1932 voerde ze de redactie van de kinderrubriek ‘De Jonge Garde’ in Het Volksblad voor Twente.
Bekend werd ze door haar bundel
| |
| |
poëzie voor volwassenen, De nieuwe Lent' (1923), die werd ingeleid door C.S. Adama van Scheltema.
Na de dood van haar man ging ze bij haar dochter wonen. De laatste jaren van haar leven trad ze weinig in de openbaarheid. Margot Vos overleed op 1 december 1985 te Winterswijk
| |
Werk
Naast de verhalenbundel Guldenblauw (1918) publiceerde Margot Vos twee dichtbundels voor kinderen: Meiregen (1925) en Rozemarijn (1949), respectievelijk met 28 en 39 gedichten. Guldenblauw bevat zes, merendeels sprookjesachtige vertellingen waarin de natuur een grote rol speelt. De verhalen zijn tamelijk moralistisch. Zo gaat ‘Heideroos’ over een trotse heideroos die zich vanwege haar schoonheid te goed voelt voor haar omgeving. Net als alle andere bloemen verwelkt ze en sterft uiteindelijk.
Ook in de kinderpoëzie van Margot Vos komt de natuur veel voor. Diverse gedichten gaan over de seizoenen, zoals ‘Herfstdraden’ in Meiregen en ‘Heer herfst’ in Rozemarijn. Andere natuurthema's zijn: vogels, bijen, inktzwammen, vlinders. Aan de regen, een populair onderwerp in de kinderpoëzie, wijdde ze zes gedichten, waaronder ‘Meie-regen’ en ‘Regenprinses’ in Meiregen en ‘Huildag’ en ‘Herfstregen’ in Rozemarijn. De gedichten hebben veelal een sprookjesachtig karakter, mede door het veelvuldig gebruik van personificatie als stijlmiddel. Sommige gedichten verwijzen naar bestaande sprookjes, zoals ‘De gast’, dat over vrouw Holle gaat. Ook vinden verwijzingen plaats naar oude kinderversjes, zoals in de gedichten ‘Knollegroen’ en ‘Holle-bolle-Gijs’, beide opgenomen in Rozemarijn. Deze bundel bevat tevens een gedicht waarin Multatuli's parabel ‘De Japanse steenhouwer’ wordt naverteld. Enkele gedichten zijn ontleend aan het kinderleven, zoals ‘Het geitje’.
Haar gedichten zijn over het algemeen traditioneel van vorm. Zo hebben de meeste een regelmatige vers- en strofebouw met vaste rijm- en metrumschema's. Opvallend is het klankspel, met alliteratie, binnenrijmen en klankrijke fantasiewoorden als ‘fluister-fluistergeruizel’ en ‘dwingerdedwang’. Met name in Meiregen doet dit klankspel soms denken aan bakerrijmen: ‘Meie-regen,/ Blije regen,/ Tikke-takke-tokkelijn;/ Van den hemel/ Op mijn hoedje,/ Van den bloesem/ Op mijn snoetje,/ Van de takken op mijn klein/ Rikke-rakke-rokkelijn.’ Vlaams aandoende verkleinwoorden als ‘zusterke’, ‘veerkens’, ‘keerskens’, ‘huizekens’ en ‘kleuterke’ dragen eveneens bij aan het klankspel.
Naast personificatie gebruikte Margot Vos vaak stijlmiddelen als herhaling en beeldspraak. Zo vergelijkt ze in ‘Herfstregen’ de aanhoudende regen met breien (‘Regen, re- | |
| |
gen ruizelaar;/ Zeg me dan, wat brei je daar? (-) Rikke-tikke, wat ik brei?/ 'n Grove, grauwe winterpij,’).
In vergelijking met Meiregen zijn de gedichten in Rozemarijn langer; zowel wat betreft inhoud als taalgebruik richten ze zich op iets oudere kinderen. Verschillende kindergedichten zijn later op muziek gezet, onder meer door Antoinette van Dijk en Majoie Hajary.
Voor volwassenen schreef Margot Vos natuurgedichten en strijdvaardige sociale lyriek. Met name uit haar eerste bundels spreekt een positieve toekomstverwachting, zoals die binnen de arbeidersbeweging en vooral de jeugdbeweging van de jaren twintig leefde. De politieke en economische crisis van de jaren dertig maakte een einde aan het optimisme; haar poëzie werd daarna retorischer.
| |
Waardering
Uit het feit dat de kinderpoëzie van Margot Vos veelvuldig is opgenomen in schoolleesboekjes en bloemlezingen spreekt een positieve waardering. Voor wat betreft Meiregen blijkt dit ook uit de vakliteratuur. In de jeugdboekengids De kleine vuurtoren (1932) worden de gedichten uit deze bundel ‘fijne beeldende natuurgedichtjes in klankrijke en toch kinderlijke taal’ genoemd. Van Tichelen spreekt in Over boeken voor kinderen (1928) van een ‘regenfrisschen bundel’.
Met name over de bundel Rozemarijn zijn in de vakliteratuur enkele kritische
Illustratie van Raoul Hynckes uit Meiregen
kanttekeningen te vinden. Van Tichelen vergelijkt de twee kinderbundels in Over boeken voor kindsheid en jeugd (1952): ‘Daar is eveneens Margot Vos, die met haar bundel Meiregen (Quérido), getuigend van een verrassende jeugd en tevens van een typisch vrouwelijke stijlverfijning, opgang maakte, en hem, heel wat later, liet volgen door Rozemarijn (Wereldbibliotheek), waarin die zelfde verfijning wel eens zichtbaar gekunsteldheid wordt. Deze dichteres stemt haar woordkeus en beelden vooral niet op de mogelijke bevatting der kleinsten af (-).’
In kranten en tijdschriften is overwegend gunstig geoordeeld over de
| |
| |
kinderpoëzie van Margot Vos. De Tijdingzaal meldt in een bespreking van Meiregen: ‘Ieder, die dezen kinderbundel leest, zal tot de conclusie komen, dat Margot Vos den kinderen hier iets heerlijks heeft gegeven.’ De Telegraaf is eveneens positief over de bundel: ‘Het is lang geleden dat er zulk een feestelijk en fijn verzorgd kinderprentenboek met versjes op onze tafel lag, als dit werk van den schilder Hynckes en de dichteres Margot Vos.’
| |
Bibliografie
Keuze uit het werk voor volwassenen
|
De nieuwe Lent' (1923), De dienende maagd (1924), Intermezzo (1925), Vlammende verten (1926), De lichte uren (1928), De Windharp (1932), De eeuwige strijder (1936). |
Kinderboeken
|
Guldenblauw: sproken en verhalen. Met illustraties van Tjeerd Bottema. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar's Uitgevers-Maatschappij, 1918. |
Meiregen: een bundel kinderverzen. Met illustraties van Raoul Hynckes. Amsterdam, Em. Querido, 1925. |
Rozemarijn. Met illustraties van Hermine Lataster. Amsterdam/Antwerpen, Wereldbibliotheek N.V., 1949. |
Over Margot Vos
|
[Anoniem], Meiregen. In: De Tijdingzaal. Driemaandelijksch tijdschrift voor boekenliefhebbers, nr. 3, [1925], blz. 25. |
K., Kinderprenten en verzen. Meiregen. Een bundel kinderverzen door M. Vos, met prenten van Raoul Hynckes. In: De Telegraaf, 3-12-1925. |
Hendrik van Tichelen, Over boeken voor kinderen. Studie ten gerieve van ouders, leerkrachten, bibliothekaressen. Groningen/Den Haag, J.B. Wolters, 1928, blz. 58. |
Henriëtte J. Kluit en Saskia Lobo, De kleine vuurtoren. Jeugdboekengids 1932. Den Haag, Boekhandel M. Dijkhoffz, v.h. A. Hoogstraten & Zoon, 1932, blz. 8. |
H.J. Kluit, J.R. Wolff en M. Bruijn, De kleine vuurtoren. Jeugdboekengids 1949. Z. pl. 1949, blz. 47. |
[Anoniem], [over: Rozemarijn]. In: Vernieuwing van opvoeding en onderwijs, februari 1950. |
Hendrik van Tichelen, Over boeken voor kindsheid en jeugd. Studie ten gerieve van ouders, leerkrachten en bibliothekaressen. Antwerpen, Uitgeverij Ontwikkeling, 1952, blz. 82-83. |
Joris Baers en Paul Hardy (red.), Lectuur-Repertorium. Deel III, Antwerpen/Tilburg, Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen, Vlaamsche Boekcentrale/Nederland's Boekhuis, 1954, blz. 3058. |
[Anoniem], Bekende dichteres is 90 jaar. Margot Vos altijd op de bres voor verdrukten. In: De Graafschapbode, 7-11-1981. |
H.C. ter Weeme-Hilders, Margot Vos: overzicht van haar leven 10 november 1891 - 1 december 1985. Ter gelegenheid van de tentoonstelling in de Openbare Bibliotheek Winterswijk 9 november t/m 30 november 1991. [Winterswijk 1991] |
Henk Krosenbrink, Honderd jaar geleden werd Margot Vos geboren. In: Jaarboek Achterhoek en Liemers, jaargang 15 (1992), blz. 132-144. |
Marjoke Rietveld-van Wingerden, Jeugdtijdschriften in Nederland & Vlaanderen 1757-1942. Leiden, Primavera Pers, 1995. |
Margot de Waal, Vos, Grietje. In: Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbedeirsbeweging in Nederland, jaargang 7 (1998), blz. 246-249. |
| |
| |
Jan van der Staak, Een ‘dichtend hart’ in de Wilderinkshoek. De Hengelose tijd van de dichteres Margot Vos (1921-1935). In: Niels Bakker e.a. (red.), Jaarboek Hengelo 2006. Stichting Oad Hengel, Hengelo, Broekhuis, 2006, blz. 87-99. |
websites
|
http://www.iisg.nl/bwsa/bios/vos-g.html |
76 Lexicon jeugdliteratuur
februari 2008
|
|