| |
| |
| |
Kathleen Vereecken
door Jan van Coillie
Foto: Marianne Houzet
Kathleen Vereecken is op 14 december 1962 in Gent geboren. Ze volgde een opleiding tot lerares Nederlands en Engels, werkte als administratief medewerkster in verschillende bedrijven en werd freelance journaliste. In 1994 behaalde ze de eerste prijs in de cursiefjeswedstrijd van de Vlaamse club voor Kunsten, Wetenschappen en Letteren. Met het manuscript van Het raadsel in het fluisterbos deed ze mee aan een jeugdboekenwedstrijd. Ze won die niet, maar het verhaal werd wel uitgegeven, wat haar stimuleerde om door te gaan met schrijven. Haar doorbraak kwam met Alle kleuren grijs (1997), dat op de longlist van de Gouden Uil werd geplaatst, net als haar volgende boek Kleine Cecilia (1999).
| |
Werk
In de eerste boeken van Kathleen Vereecken is nog weinig te merken van de kracht van haar latere werk, noch van de fascinerende personages of de suggestieve stijl. Het raadsel in het fluisterbos (1993), haar debuut, is een pretentieloos fantasieverhaal over een jongen die een lanterfanterbeest ontmoet en met zijn vriendinnetje een dierensmokkelaar ontmaskert. Alleen in de hoofdfiguur is een sprankel van het latere werk merkbaar: Bram is een dromer, met ‘net iets te veel fantasie’. Gewoon vrienden (1994), Vereeckens meest gelezen verhaal, vertelt de geschiedenis van vier pubers: Eva, haar vriend Ben en haar vriendinnen Maaike en Carmen. De auteur verwerkte een overvloed aan thema's: verliefdheid, prille seksualiteit, alcohol, een vriendin die verhuist, homoseksuele gevoelens en volwassen hypocrisie. Geen van die thema's wordt echt uitgediept. Morgen word ik heks (1995) heeft opnieuw een dromerige eenzaat als hoofdpersoon. Nona wordt gepest op school; de kinderen noemen haar
| |
| |
moeder een heks. Hoe herkenbaar de gevoelens ook zijn, ze blijven oppervlakkig uitgewerkt met veel nodeloze expliciteringen. Interessant is de benadering van het heksenthema. Nona's moeder weerlegt geduldig de waandenkbeelden over heksen. Zeven jaar later werkte Vereecken dit thema uit in een informatief boek: Kunnen heksen heksen? (2002).
In 1997 is er plotseling Alle kleuren grijs, het boek dat een radicale wending geeft aan het werk van Kathleen Vereecken. Ze verlaat de wensvervullende fantasie voor het harde realisme en meteen verschuift het accent van de gebeurtenissen naar de gedachten en gevoelens van de personages. De hoofdfiguren krijgen de volle aandacht, stuk voor stuk zijn het complexe karakters met een hoofd vol gedachten. In ieder boek maken ze een evolutie door waarbij ze hun botsende, vaak verscheurde gevoelens in harmonie proberen te brengen. De auteur plaatst deze ontwikkeling steeds tegen een historische achtergrond. Ze kiest voor de geschiedenis van de kleine man of vrouw en laat zich daarbij inspireren door haar eigen familiegeschiedenis. Met name die persoonlijke verbondenheid maakt de verhalen aangrijpend.
Alle kleuren grijs droeg ze op aan haar overgrootmoeder, die op haar zevende begon te werken in een vlasspinnerij. Charlotte, het hoofdpersonage, werkt er vanaf haar negende. Met goed gekozen details schetst Vereecken de leefomstandigheden van een arbeidersgezin aan het einde van de negentiende eeuw: hoe de kinderen op het koude zolderkamertje dicht opeen slapen, hoe Nora met urine haar gekloofde handen ontsmet, hoe de dokter met tegenzin meekomt naar Nora's doodzieke broertje. Ook schetst ze een beeld van de zeldzame luxe van wit brood met echte boter en het plezier op de jaarlijkse ‘foor’ (kermis). In alle ellende houdt Charlotte zich fier staande. Ze heeft haar vriendin Ciska en haar vriend Karel, de drukkerszoon die haar in contact brengt met het socialisme. Daarnaast is er haar familie. Met grote fijngevoeligheid tekent Vereecken Charlottes woede en machteloosheid tegenover het onrecht, haar verwarrende gevoelens jegens Karel, de angst zwanger te worden en het groeiende besef van de complexiteit van alles. Charlotte voelt dat ze haar kindertijd achter zich laat: ‘Dan blijkt er eigenlijk bijna niets zwart of wit te zijn. Dan blijken er ineens honderden soorten grijs te zijn, en niemand die precies weet wat de goede kleur is.’
Op de grote foor gaan Charlotte en Karel kijken naar Prinses Paulina, een dwergmeisje. Dit gegeven ligt ten grondslag aan Kleine Cecilia (1999), dat eveneens aan het einde van de negentiende eeuw speelt, al blijft de geschiedenis in dit verhaal meer op de achtergrond. Alle aandacht gaat naar de hoofdfiguur, de elfjarige Cecilia die nauwelijks tachtig centimeter groot is. Ze is een kwetsbaar kind dat zich uit lijfsbehoud tegen de buitenwereld
| |
| |
pantsert. Als de anderen haar vol medelijden of nieuwsgierigheid benaderen, wordt ze een porseleinen pop. Van binnen echter blijft ze hunkeren naar liefde en waardering. Uiteindelijk zal het dienstmeisje Alice haar pantser kraken, zij heeft ‘geroerd, gekrabd, geschud, tot dat porseleinen laagje een beetje losliet.’
Voor Wreed schoon (2001) vond Vereecken inspiratie in het leven van haar grootmoeder, die opgroeide in een café. Het boek is in zekere zin een vervolg op Alle kleuren grijs. Net als Charlotte werkt Josephine in een textielfabriek, maar ze heeft het iets beter: ‘elke dag acht uur werken in de weverij, vrij op zondag, een rechtvaardige opzichter en genoeg geld om naar de film of naar de rolschaatsbaan te gaan.’ De bioscoop speelt in het leven van Josephine een belangrijke rol. Ze kan er wegdromen, laat jongens even haar ‘spekkenlief’ zijn en ontmoet er Victor. Knap typeert Vereecken hoe Josephines fascinatie voor deze zonderlinge ‘oorlogsheld’ een obsessie wordt. Met veel geduld breekt ze door zijn pantser. Hij vertelt haar over zijn grote schuld: hoe hij een Engelse kindsoldaat met shellshock achter het front bracht, waar de jongen als deserteur geëxecuteerd werd. Victors heldendaden nadien waren niets anders dan pogingen om zijn schuld af te lossen. Op den duur voelt Josephine zich te bekneld in haar overgave aan hem. En dan is er nog de kleine oorlog die in haar woedt, de ‘onuitspreekbare’ - als zesjarig meisje werd ze lastiggevallen door haar stiefvader. Ze wil het verleden achter zich laten en genieten van het leven. Uiteindelijk weet ze ook haar moeder mee te slepen: ze gaan samen picknicken. Net als in de andere verhalen van Vereecken blijkt de band met de moeder wezenlijk, wat er dan ook tussen moeder en dochter gebeurd mag zijn.
In Kunnen heksen heksen? (2002) heeft de historische informatie de overhand; het is een boek over hekserij door de eeuwen heen. In het eerste hoofdstuk maakt de auteur meteen haar bedoeling duidelijk: ze wil het beeld van de griezelige heks nuanceren. Met historische informatie ontkracht ze het stereotiepe beeld van heksen, geeft ze genuanceerde verklaringen voor de heksenjachten in de zestiende en zeventiende eeuw en gaat ze in op heksenjagers in onze tijd en moderne heksen.
In de eerste boeken van Kathleen Vereecken was haar stijl nog erg expliciet en overladen. Vanaf Alle kleuren grijs is de wijze van vertellen meer ingehouden en vooral zintuiglijker en beeldender: ‘Ze voelt het lauwe opspattende water tegen haar buik en borst en het condensatievocht dat voortdurend in haar nek druppelt. Ze hoort het gedreun van de machines en tussendoor het gesnauw van dikke Marja. Ze ziet hoe jongens en mannen naar haar en de andere meisjes gluren, naar de witte onderlijfjes die helemaal
| |
| |
Omslagtekening: André Sollie
doorweekt en dus doorzichtig geworden zijn.’
Vereecken is gefascineerd door wat onuitgesproken blijft. Vandaar dat ze veel aandacht besteedt aan lichaamstaal, want die drukt gevoelens en relaties uit. Om gevoelens te verbeelden maakt ze ook geregeld gebruik van sobere maar herkenbare beelden en symbolen. Soms roept ze met een enkel woord het onuitspreekbare op, zoals bij het weerzien tussen Cecilia en haar moeder: ‘Wat zeg je na zoveel jaren tegen iemand die ooit de wereld voor je was? Alles is te veel. Alles is de weinig.’
| |
Kleine Cecilia
Het dwergmeisje Cecilia loopt in de weg op de boerderij waar ze opgroeit: er zijn al monden genoeg om te voeden. Haar moeder verkoopt haar aan de kermisgast Oscar. Er breekt iets in Cecilia, maar ze hardt zich: zij wordt een porseleinen pop die hoort bij het grote poppenhuis waarin ze rondreist. Als ze optreedt, wordt ze ‘drieëntachtig centimeter onverschilligheid, een kleine ijskoningin’. Oscar behandelt haar als een kleine prinses, maar ze is niet blind voor zijn opportunisme. Ze weet dat zijn glimlach zelden echt is; hij is een geboren toneelspeler. Op een dag blijkt dat ze toch gegroeid is. Ze is te groot voor de kermis, te klein voor de wereld. Oscar zoekt een goede opvang voor haar. Ze wordt in huis opgenomen bij de rijke dokter Mens en zijn vrouw. Cecilia heeft het goed in deze nieuwe omgeving. Toch bouwt ze een muurtje om haar heen. Uiteindelijk is het Alice, het dienstmeisje, dat haar bevroren gevoelens ontdooit. Als zij Cecilia onder haar jas meeneemt naar haar geboortestreek wordt Cecilia overrompeld door het gevoel van lichamelijke nabijheid. Voor het eerst voelt ze zich niet bedreigd, ze gaat liggen ‘als een kat die zich gewonnen geeft en haar buik toont om geaaid te worden.’ Het is ook Alice die haar naar haar moeder brengt. Het verhaal heeft een open einde. Cecilia ziet haar moeder terug en straks zal ze aan tafel
| |
| |
gaan, ‘net als vroeger, maar helemaal anders.’
| |
Waardering
De reacties op de eerste boeken van Kathleen Vereecken waren niet mild. Recensenten oordeelden kritisch over het gebrek aan diepgang en het teveel aan explicitering. Overigens verschenen over deze boeken maar weinig recensies. Dat was niet anders bij Alle kleuren grijs. Het boek kreeg een lovende bespreking van Annemie Leysen in De Morgen: ‘Het leven met zijn kleine en grote tragedies en vreugden, honger, ontbering en ziekte, de ontluikende vrouwelijkheid van Charlotte, alles wordt sober en met zin voor het treffende detail beschreven.’ Kleine Cecilia, haar eerste boek bij uitgeverij Querido, werd zowel door de Vlaamse als door de Nederlandse pers opgemerkt. De meeste recensenten waren lovend, ze wezen op het mooie, beeldende taalgebruik en de sterke typering van de hoofdfiguur. In scherp contrast daarmee stond de kritiek van Marjoleine de Vos, die het boek afdeed als ‘je reinste tranentrekkerij’. Wreed schoon kreeg weinig aandacht. Herman De Graeff prees de scherpe observaties en de suggestieve taal, maar bekritiseerde de overvloed aan informatie waardoor de hoofdpersoon te weinig tot leven komt. Alle heksen heksen werd ervaren als een ‘verademing in de stortvloed van fantasyboeken’.
| |
Bibliografie
Jeugdboeken
|
Het raadsel in het fluisterbos. Met illustraties van Ina Hellemans. Antwerpen, Standaard, 1993. (Katapult) |
Gewoon vrienden. Antwerpen, Standaard, 1994. (Maanlicht) |
Morgen word ik heks. Met illustraties van Piet De Moor. Antwerpen, Standaard, 1995. (Katapult) |
Lotte en de wolkentoren. Met illustraties van Anne Westerduin. Malle, De Sikkel, 1997. (De okapi's) |
Alle kleuren grijs. Met illustraties van Piet De Moor. Antwerpen, Standaard, 1997. |
Kleine Cecilia. Amsterdam/Antwerpen, Querido, 1999. |
Wreed schoon. Amsterdam/Antwerpen, Querido, 2001. |
Kunnen heksen heksen? Amsterdam/Antwerpen, Querido, 2002. (IQ) |
Over Kathleen Vereecken
|
Ria De Schepper, Het raadsel in het fluisterbos. In: Jeugdboekengids, jaargang 35 (1993), nr. 6, blz. 196. |
Eric Vanhee, Morgen word ik heks. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 1 (1995), nr. 5, blz. 183. |
Annemie Leysen, Zingend op een been. In: De Morgen, 17-8-1997. |
Bregje Boonstra, Altijd honger. In: De Groene Amsterdammer, 4-2-1998. |
Annemie Leysen, Er was eens een eeuw geleden in Vlaanderen. In: De Morgen, 9-9-1999. |
Marjoleine de Vos, Gek op Heel Erg Verdriet. In: NRC Handelsblad, 24-9-1999. |
Jan van Coillie, Groeipijnen van porselein. In: Standaard der Letteren, 21-10-1999. |
Selma Niewold, Alsof ze een pop is. In: de Volkskrant, 7-1-2000. |
Herman De Graeff, Josephines kleine oorlog. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 8 (2002), nr. 4, blz. 162-163. |
Jan van Coillie, De obus als paraplubak. In: Standaard der Letteren, 3-1-2002. |
Veerle Vanden Bosch, Alles over heksen. In: Standaard der Letteren, 24-10-2002. |
Judith Eiselin, Huiveren bij echte hekserij. In: NRC Handelsblad, 15-11-2002. |
| |
| |
Harlinde Lox, Kunnen heksen heksen? In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 9 (2003), nr. 4, blz. 180. |
Website
|
www.kathleenvereecken.be |
63 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 2003
|
|