| |
| |
| |
Henri Van Daele
door Wilma van der Pennen
Henri Van Daele is op 15 november 1946 geboren in Zele, een dorpje in Oost-Vlaanderen (België). Ook zijn vader Wilfried (1917-1983) groeide er op, net als diens vader, de klompenmaker en herbergier die in veel boeken van kleinzoon Henri voorkomt onder de namen Grote Rie en Pitjemoer. Wilfried trouwde op 13 april 1945 met Louise de Beule (1918-1993). Henri was hun eerste kind.
Na de middelbare school ging Van Daele naar het Hoger Instituut voor vertalers en tolken in Antwerpen. Al na twee jaar stapte hij over op de studie pers- en communicatiewetenschappen aan de Rijksuniversiteit Gent. Na zijn afstuderen ging hij bij de Landelijke Bedienden Centrale in Antwerpen werken. Tijdens zijn studie schreef hij stukjes voor verschillende bladen. Deze zogeheten cursiefjes zijn later deels gebundeld in uitgaven voor volwassenen. In 1972 kreeg Van Daele voor drie van deze bundels de Prijs voor Literatuur van de Provincie Oost-Vlaanderen.
Vanaf 1964 kwamen er verhalen uit in de reeks Vlaamse Filmpjes, een serie betaalbare boekjes voor jonge lezers, in 1930 gestart door pater Dils. Van Daeles naam zou voor altijd aan de serie verbonden blijven. In 1992 viel hem de eer te beurt het tweeduizendste Filmpje te mogen maken: De kast van overopa. Van Daeles eerste officiële jeugdboek, Herinneringen van een brigand, verscheen in 1967. Zijn doorbraak kwam in 1980 met Pitjemoer, een verhaal over zijn grootvader. Van Daele vertaalde en bewerkte ook (prenten)boeken en klassieke verhalen.
Het werk van Van Daele is vele malen bekroond. De eerste keer dat hij een prijs ontving voor een jeugdboek
| |
| |
was in 1974; hij kreeg toen de Provinciale Prijs voor het Kinderboek van Oost-Vlaanderen voor De andere Bonaparte en Het jaar van de boze kabouter, twee delen uit de serie over Tom en Marie-Ann waarmee hij begin jaren zeventig bekendheid kreeg. De eerste prijs die hij in Nederland ontving, was de Bruna-Kinderboekenprijs voor Pitjemoer in 1979. Voor dit boek ontving Van Daele in 1983 de Vlaamse Staatsprijs voor Jeugdliteratuur. Naast vele andere onderscheidingen kreeg hij een aantal keren de Referendumprijs Vlaamse Jeugd- en Kinderboek (1976: Het jaar van de boze kabouter; 1982: Het Land achter den Tuymelaer; 1985: Hoe groeit een boek?), een Boekenwelp (in 1995 voor Het wordt zomer, Kleine Beer; 2000: Van de sneeuwman die niet smelten wou; 2003: Woestepet; 2004: En ze leefden nog lang en gelukkig) en een Vlag en Wimpel van de griffeljury (1981: Pitjemoer; 1989: Een Huis met een Poort en een Park; 1992: En Appels aan de overkant; 1993: Kleine Beer, Grote Beer). In 1998 ontving hij een Zilveren Zoen voor zijn jeugdroman Balthasar.
| |
Werk
Het werk van Van Daele is in grote lijnen in te delen in sprookjesachtige verhalen, realistische verhalen, autobiografisch getinte verhalen en historische verhalen (die veelal in de omgeving van zijn geboortedorp spelen).
Voor zijn eerste verhalen in de reeks Vlaamse Filmpjes - hij heeft er zestien geschreven - koos Van Daele voornamelijk historische onderwerpen. Hij schreef over de Boerenkrijg, de Napoleontische tijd en de Ierse opstand tegen Cromwell; daarnaast publiceerde hij een reeks detective-verhalen die spelen in en om het Boerenkrijgmuseum in Overmere, waar hij als jongen in de weekeinden en in de schoolvakanties werkte. De conservator van het museum, pastoor Penne, controleerde de verhalen op hun historische juistheid. Van Daele noemde Penne later zijn ‘inspirator’.
In zijn officiële debuut voor de jeugd, Herinneringen van een brigand (1967), gaat Van Daele terug naar een woelige periode in de geschiedenis van Vlaanderen: de Boerenkrijg van 1796, toen de bevolking in opstand kwam tegen de Franse bezetter. Omdat hij veel tijd kwijt was aan de documentatie, schreef hij daarna lange tijd geen historische verhalen meer. Pas in 1996 publiceerde hij opnieuw een historische jeugdroman: De bende van Jan Praet: Grandigen Bol, ter gelegenheid van de herdenking van de Boerenkrijg. Een aantal jaren later stond deze legendarische rover die in de achttiende eeuw de omgeving van Zele en Overmere onveilig maakte, centraal in Jan Praet, van rebel tot rover (2005). Daarin beschrijft Van Daele de kinderjaren van de bendeleider. Zijn belangstelling voor het verleden blijkt ook uit Een geschiedenis van Vlaanderen (2005), een non-fictieboek dat ontsproot uit zijn verba-
| |
| |
Illustratie van Thé Tjong-Khing uit En ze leefden nog lang en gelukkig
zing over het gebrek aan kennis bij kinderen van de eigen geschiedenis. Van Daele biedt in dit boek veel feiten, maar verdiept zich ook in politieke, sociale en culturele thema's.
Naast historische verhalen schrijft Van Daele sprookjesachtige verhalen, die van hem vaak een tweede betekenislaag krijgen: ze vormen een spiegel van de werkelijkheid. Een voorbeeld hiervan is het tweeluik Heksje Paddenwratje (2002) en Glamp! (2003), waarin Van Daele speldenprikken uitdeelt aan personen, instituties en verschijnselen die in de actualiteit een rol spelen: computers, televisie, overconsumptie, reclame, vervuilende industrie, drugs. In Van de grizzly die niet slapen wou (2004) neemt Van Daele het Belgische koningshuis op de korrel. De sprookjesachtige verhalen gaan over koningen, prinsessen, tovenaars en heksen, maar ook over sprekende vogelverschrikkers en sneeuwmannen. De meeste van die verhalen zijn door Van Daele zelf bedacht. Hij verwoordt er zijn verlangen in naar een bescheiden, eenvoudig bestaan. Daarnaast bewerkte hij bestaande sprookjes. Zo bevat En ze leefden nog lang en gelukkig (2003) hertalingen van veertig bekende en minder bekende sprookjes van onder meer Grimm, Andersen en Perrault. De verhalen zijn kort en bondig naverteld, zonder franje en met oog voor de essentie.
| |
| |
In de jaren zeventig en tachtig publiceerde Van Daele een aantal realistische verhalen, zoals Freek (1978). In dit boek vertelt hij over een vijftienjarige, eenzame zoon van rijke ouders die beiden geheel in beslag genomen worden door hun werk. Een boek dat gezien kan worden als voorloper op de reeks jeugdherinneringen is Buurmeisjes (1983). Daarin waarschuwt Van Daele de lezer bestaande personen niet te verwarren met sommige verhaalfiguren. Toch is het niet zo moeilijk om achter de verhaalfiguren Van Daele zelf te ontdekken, en zijn vader Wilfried, hier Babam genoemd. Buurmeisjes vertelt het verhaal van de vijfjarige Johanna, die nog niet naar school gaat en haar dagen slijt met eens een praatje te maken met Sooike, een oude buurman, of met Babam die voor de nieuwe bewoners de tuin verzorgt. Ze vertelt over de werkloosheid van haar vader en over de ruzie met de huisbazin Pompkinne. In korte stukjes, die doen denken aan de cursiefjes - een stijlmiddel dat Van Daele later veelvuldig zal toepassen - wordt een beeld gegeven van het wereldje van Johanna, van het rustige dorpsleven waar niet echt veel gebeurt, maar waar genoeg te beleven valt.
Van Daeles eigen ervaringen met zijn grootvaders inspireerden hem tot enkele boekjes waarin de kleuter Joris (Kleine Beer) voor en na schooltijd optrekt met grootvader Victor (Grote Beer) omdat zijn ouders beiden werken. Elk van de vier deeltjes (1992-1995) speelt in een bepaald seizoen van het jaar. De gesprekken tussen grootvader en kleinzoon gaan over de dingen van alledag: de veranderingen in de natuur, school, festiviteiten als Sinterklaas en de jaarlijkse kermis.
Een onuitputtelijke bron voor Van Daeles schrijverschap vormen zijn jeugd en de streek waar hij is opgegroeid: 't Moer tussen Gent en Antwerpen, met de Gratiebossen, de rivier, de kleine dorpen met hun herbergen en karakteristieke inwoners. In 1976 verscheen voor volwassenen Herinneringen in Sepia. Kroniek van 't Moer. Dit boek vormt het begin van een reeks autobiografisch getinte verhalen waarin hijzelf, een lid van zijn vrij omvangrijke familie, een dorpsgenoot of een vriend van school centraal staat. Hij noemt de verhalen een afspiegeling van de werkelijkheid: de personen zijn echt, maar gezien door zíjn ogen. Ze zijn ‘een produkt van de schrijver, en ze mogen dus niet verward worden met levende personen’.
Vanaf 1980 verschijnen regelmatig autobiografisch getinte verhalen, waarvoor mensen en gebeurtenissen uit de directe omgeving van de auteur model hebben gestaan. Hij schreef drie boeken over zijn eigen grootouders. Pitjemoer en Mitjemoer zijn de ouders van zijn vader; Pitjefaan en Mitjemie de ouders van zijn moeder. De eerste drie staan cen- | |
| |
traal in boeken die naar hen vernoemd zijn: Pitjemoer (1980), Pitjefaan (1983) en Mitjemoer (1984). In 1993 zijn deze drie titels gebundeld in Gegroeide schoenen. De jonge Henri kon met zijn beide opa's goed opschieten. Hij beschrijft hoe hij ze helpt in de moestuin, hoe ze samen vliegers maken, de duiven verzorgen of uit vissen gaan. Vooral met Pitjemoer heeft hij een bijzondere band.
Na de verhalen over zijn grootouders volgt een reeks boeken over het gewone dagelijkse leven van de mensen die Henri omringden en over de dingen die hij vroeger beleefde. De jonge Henri staat zelf centraal in Het huis in de Rij (1982), En toen kwam Snorrebaas (1986), Een Huis met een Poort en een Park (1988), Het Land achter den Tuymelaer (1980) en En Appels aan de overkant (1991). Deze verhalen zijn gebundeld in Een tuin om in te spelen (1995). De beschreven gebeurtenissen beginnen in 1954, toen Henri zes was, en lopen door tot 1968, het jaar dat hij examen moest doen als student aan de universiteit van Gent. Het laatste verhaal, Gent, toen de dagen trager waren..., was als enige nog niet eerder uitgebracht. In Een tuin om in te spelen zijn de verhalen geordend naar de leeftijd van de hoofdpersoon. Daardoor vormt de bundel een ontwikkelingsroman waarin Henri van een schuchtere, eenzame jongen uitgroeit tot een zelfstandige persoonlijkheid. Naast zijn persoonlijke groei speelt Van Daeles ontwikkeling als schrijver een belangrijke rol. In En Appels aan de overkant schetst hij hoe zijn schrijversloopbaan begon. Eind jaren vijftig reageerde hij op een oproep van Nonkel Bob van de TV-Ohee-Club om mee te doen aan een opstelwedstrijd. Henri stuurde een verhaal in en won de eerste prijs. Daarna volgden verhalen in het tijdschrift Robbedoes en weer later zijn cursiefjes. Het schrijverschap van Van Daele wordt gevoed door een levendige fantasie. Op negenjarige leeftijd raakt hij daardoor in de problemen: in opdracht van een fantasiefiguur, Snorrebaas, steelt hij geld van een wasvrouw. Hij wordt naar een rusthuis gebracht waar men het contact met de realiteit herstelt. De periode in het tehuis beschrijft hij in Het Huis met een Poort en een Park en later in
Woestepet (2002).
Na de verzamelbundel Een tuin om in te spelen richtte Van Daele zich op de uitwerking van personages die veelal in eerdere verhalen al genoemd zijn. Daarmee creëert hij een eigen universum dat bevolkt wordt door markante figuren als de geestelijk gehandicapte jongen Ti (Ti, 1996), Henri's Brusselse oom Balthasar, uitvinder van beroep en een charmante oplichter (Balthasar, 1997), de gevoelige Marcel die homoseksueel blijkt in Enzekont (2001), de prachtige prostituee Cri-Cri in De omgekeerde Dendermonde (2004) of brokkenpiloot nonkel Richard (Het huis aan de Bargiekaai, 2005).
| |
| |
Gezamenlijk geven de autobiografisch getinte verhalen meer dan alleen een beeld van Henri's kinderwereld: het zijn tijdsdocumenten van het (dorps)leven in Vlaanderen in de jaren vijftig en zestig. Ze laten de veranderingen zien in de Vlaamse samenleving. De moderne media (televisie) doen hun intrede, tradities en oude ambachten verdwijnen, en er ontstaan nieuwbouwwijken.
Van Daele heeft veelvuldig te kennen gegeven niet speciaal voor kinderen te schrijven. ‘Ik kan niet, terwijl ik mijn verhaal zit te schrijven, voortdurend aan een bepaalde leeftijd denken. Zouden ze dit wel snappen, en zouden ze dat al onder de knie hebben? Zo schrijven is voor mij onmogelijk. Ik schrijf zoals ik vind dat iets moet geschreven zijn.’ Volgens de auteur missen volwassenen veel interessante verhalen doordat deze als jeugdliteratuur zijn uitgegeven. Meer dan eens heeft hij gepleit voor de afschaffing van de term jeugdliteratuur.
Kenmerkend voor zijn schrijfstijl is het gebruik van korte fragmenten, met name in de verhalen die gebaseerd zijn op jeugdherinneringen. De korte, aan elkaar geregen stukjes zonder verdere hoofdstukindeling doen denken aan zijn cursiefjes. Ze zijn geschreven in de tegenwoordige tijd, met veel dialogen. Vooral in deze boeken klinkt Van Daeles Vlaamse tongval door. Een aantal ervan is voorzien van een verklarende woordenlijst. De stijl van Van Daele is in de loop der jaren veranderd. De omslag kwam na het succes van Pitjemoer. Voordien was zijn stijl tamelijk barok, maar vanaf 1980 is hij soberder, kaler gaan schrijven. Zijn recentere werk bevat ook minder vaak knipoogjes naar de volwassen lezer.
Van Daele werkte lange tijd samen met de Vlaamse schrijver en illustrator Gregie De Maeyer. Diens aandeel was zo groot dat zij besloten op het omslag van sommige boeken, onder andere Het tekenboek van Joke (1984) en De grote reis van Poliet Konijn (1988), hun beider namen te plaatsen. De twee maakten samen ook boeken in serieverband: de James Piccobello-verhalen en de serie realistische verhalen over Saartje en Sander - verhalen over alledaagse belevenissen van het duo, die oorspronkelijk als animatiefilms voor de brt zijn gemaakt. Saartje en de zes paarden (1985) en Sara en de zeven poezen (1989) zijn door Gregie De Maeyer bedacht. Hij maakte eerst de tekeningen en daarna schreef Van Daele de tekst. Het recente werk van Van Daele is geïllustreerd door onder anderen Thé Tjong-Khing, André Sollie, Joep Bertams en Klaas Verplancke.
| |
Pitjemoer
Met Pitjemoer, de opa van vaderskant, heeft de jonge Henri een bijzondere band. De eigenzinnige Pitjemoer woont in z'n eentje in het huis aan 't Moer. Mitjemoer is, na
| |
| |
Illustratie van Pieterjan Grasmayer uit Pitjemoer
eerst een poos in het ziekenhuis te hebben gelegen, naar het bejaardenhuis gebracht, het huis van de zusterkes. De familie - Mitjemoer heeft zes zonen en twee dochters - vond het beter als ze goed verzorgd werd. Van Daele laat in dit verhaal zien dat het vreemd is dat twee mensen die al meer dan vijftig jaar samen zijn, nu niet meer bij elkaar wonen. De kinderen bedoelen het goed en denken dat Pitjemoer zijn koppigheid wel zal laten varen en Mitjemoer zal volgen. Ze begrijpen niet dat Pitjemoer dan te veel moet opgeven. Alles wat hij leuk vindt zoals duivenmelken, op z'n tijd een borreltje drinken in de Torenhof en dat soort dingen, mag niet meer als hij bij de keurige zusters woont. Kleinzoon Henri is een van de weinigen die begrip toont voor Pitjemoers standpunt.
Van Daele vertelt over de klompenmakerij van Pitjemoer, over het kleine café dat er bij hoort en waar Henri samen met zijn opa de klanten bediende. En over de Turk die misschien wel geen Turk is, en die tegenover het huis van Pitjemoer een pandje kraakt om er een uitdragerij in te beginnen. Van Daele stelt daarmee de industrialisatie ter discussie, die er immers voor zorgde dat mensen het contact met hun wortels kwijtraken. Alles wat kapot is of verouderd, wordt aan de straat gezet, afgedankt. Dat geldt ook voor oude mensen. Als ze ziek en behoeftig worden, moeten ze naar ‘de zusterkes’. ‘Nee, de vooruitgang staat niet stil. Alles heeft zijn tijd. En oude mensen, die hebben hun tijd gehad.’ Het verhaal staat vol met wat in de recensies ‘cultuurkritische reflecties’ is genoemd. Van Daele laat zijn personages denken over zichzelf, hun leven en neemt daarbij duidelijke standpunten in.
| |
Balthasar
Dit verhaal speelt in 1955, toen de jonge Henri negen jaar was. De geschiedenis draait om Henri's oom Balthasar, die regelmatig vanuit Brussel op zijn motor met zijspan naar de familie in Zele afreist. Henri is gefascineerd door deze oom, een
| |
| |
uitvinder en ‘miskend genie’, die door zijn Bourgondische levensstijl zo heel anders is dan de rest van de familie of de dorpsgenoten.
Als Henri op een dag voor het plaatselijke bordeel een goed gevulde portefeuille vindt, komt hij voor een dilemma te staan: hij wil hem aan dorpsgenoot Wielandt teruggeven, maar bij aankomst bij het huis van deze respectabele en vrome man komt net de dokter naar buiten en zegt dat Wielandt heel erg ziek is en geen bezoek mag hebben. De portefeuille aan een ander overhandigen vindt Henri bezwaarlijk: hij voelt goed aan dat de plek van de vondst de wandelgangen van Wielandt zal verraden! Dan besluit Henri het geld te houden. Natuurlijk spreekt zijn geweten, en uit angst voor ontmaskering vlucht hij naar Brussel. Daar wordt hij opgevangen door oom en diens vrouw tante Liz. Henri krijgt een inkijkje in het joyeuze leven van oom en tante - die ouvreuse is in een bioscoop - en raakt gebiologeerd door de dingen die oom Balthasar uitvindt. Deze houdt zich vooral bezig met onbelangrijke of vreemde dingen, zoals een toiletdeur die bij het openen oorverdovende marsmuziek in gang zet. Zijn grote uitvinding was - naar eigen zeggen - het toilet met waterspoeling. Omdat een Engelsman daarop een patent had, verdiende hij er helaas niets aan.
Van Daele zet aan de hand van de toeristische uitstapjes van Henri en zijn oom een sfeerbeeld van een grote stad uit de jaren vijftig neer. Toch blijft het verhaal niet steken in nostalgie; het gaat ook over de bewondering en fascinatie die een kind voor een bepaalde volwassene kan hebben. Oom Balthasar is iemand en hij heeft het leven van Henri blijvend beïnvloed.
| |
Waardering
Het werk van Henri Van Daele is tot 1980 in Nederland nauwelijks gerecenseerd. Men vond hem een ‘niet altijd interessante veelschrijver’, zoals Bregje Boonstra het in haar overigens lovende bespreking van Een Huis met een Poort en een Park in nrc Handelsblad uitdrukte. Met de publicatie van Pitjemoer en Een tuin om in te spelen kwam er meer belangstelling. Toch zijn er betrekkelijk weinig besprekingen in Nederlandse kranten en bladen verschenen, ondanks een aantal Nederlandse bekroningen. In Vlaanderen is de belangstelling veel breder en krijgen Van Daeles boeken vaak en met name vanaf 1980 meestal een positieve ontvangst.
Van Daele wordt onder meer geprezen vanwege ‘het schilderen met woorden’ (Greet Bilsen) en de ‘narratieve kracht waarmee hij het Vlaamse dorpsleven in de jaren vijftig evoceert’, aldus Roos Truwant in Leesidee jeugdliteratuur. Volgens deze recensente is er echter meer. Zij merkt, naar aanleiding van de herdruk van Gegroeide schoenen in 1999 op: ‘Als lezer, van welke leeftijd ook, voel je je
| |
| |
betrokken bij de personages, want de auteur raakt existentiële thema's aan die jong en oud nu nog steeds bekoren.’ Truwant noemt de drie verhalen in deze bundel ‘een krachtige, gevoelsgeladen verwoording van hoe mensen vroeger waren en hoe het leven was’. Ook Muriel Boll prijst in haar bespreking van Balthasar Van Daeles taal: ‘Van Daele schrijft zonder uitweidingen, toch is hij een echte verteller. Zijn taal is heel soepel en lijkt terloops, maar de woorden zijn zo zorgvuldig gekozen dat je de dorpssfeer om je heen kunt voelen’ (Provinciale Zeeuwse Courant).
Een tuin om in te spelen kreeg ook in Nederland een gunstig onthaal. ‘De kracht van Van Daele's vertelkunst schuilt in de humor en welwillendheid waarmee hij de wereld aanschouwt’, constateerde Joke Linders in het Algemeen Dagblad. ‘De woorden en zinnen die hij voor de verbeelding van die wereld weet te vinden, verraden een groot kunstenaarschap dat deze lezer zeer gelukkig maakte.’ Peter van den Hoven is lovend over de opbouw van deze verzamelbundel. In een artikel in Literatuur zonder leeftijd vergelijkt hij de opbouw met concentrische cirkels. ‘Met elke nieuwe cirkel verruimt zich de horizon van de hoofdpersoon, belandt hij in een nieuw te exploreren gebied en groeit zijn onafhankelijkheid. Maar naarmate hij terrein wint, vergroot en verdiept zich eveneens het besef dat hij verliest - dat wat voorbij is niet meer terugkomt en voor altijd in het verleden achterblijft.’ Muriel Boll schreef over Balthasar: ‘Het boek is meer dan een nostalgisch verhaal; het gaat over de bewondering en fascinatie die je als kind voor een bepaalde volwassene kunt hebben, zo iemand die je leven een beetje mee bepaalt’ (Provinciale Zeeuwse Courant). Jan van Coillie over De club van het slakkenzout: ‘De sterkte van Van Daele is dat hij niet óver de club schrijft, maar wel vanuit een groepje jongeren waar hij zelf toe behoort. Je kijkt door de ogen van het kind dat Henri toen was. Daardoor leef je als lezer intens met de clubleden mee. Vooral denk en voel je mee met Henri’ (De Standaard). In diezelfde bespreking benadrukt Van Coillie het effect van Van Daeles humor: ‘Voor het zout in de pap zorgt de humor, die soms heel direct uit de jongeren komt en soms mild gekleurd is door de verteller. De gesprekken over de nonnekes met hun rokken en kappen “net of ze elk moment gaan
opstijgen”, over Casanova met zijn lange neus waar de vrouwen voor vallen, slaan vonken. In plaats van voor breed uitgesmeerde gooi- en valpartijen, kiest Van Daele voor vele grappige uitspraken tussendoor. Soms is de humor echt knetterend, wat beslist in de smaak zal vallen van de jonge lezers. Omdat Van Daele vanuit zichzelf schrijft, doet hij geen toegevingen aan zijn publiek.’ Van Collie besluit zijn bespreking met: ‘De laatste regels van
| |
| |
het boek zijn als een credo: “De tijd glijdt als zand door kindervingers. Een paar korreltjes moeten je mogen overblijven. Hoe oud je ook wordt.” Bij Henri Van Daele zijn het goudkorrels.’
| |
Bibliografie
Keuze uit het werk voor volwassenen
|
Herinneringen in Sepia (1976), Boerenjongens (1983), Het zesde zegel (1983), We zouden samen naar Keulen gaan (1985), Ik was een meisje met grote ogen en een strik (1990), Zes koningen (1995), Een tuin om in te spelen: jeugdherinneringen 1954-1968 (1995). |
Vlaamse Filmpjes (Averbode, De Goede Pers)
|
1964: Rik wordt brigand; Boertje in Frankrijk; Boertje in het leger; Ordonnans van Gansen; De sekte van de heilige steen; Hugh de venbouwer. |
1966: Hugh, de hoofdman; Hugh, de venbouwer, tegen Cromwell; In de hel van Cayenne; Boertje wordt loteling; Het geheim van de bruidskoffer. |
1967: Het mysterie van de begijnhofschat; Zeekapitein op pensioen. |
1968: Kidnap. |
1969: De bankrover van half acht; De opiumchinees. |
1975: Petertwee. |
Jeugdboeken
|
Herinneringen van een brigand. Met illustraties van Stes van Stiphout. Lier, Van In, 1967. |
Keizer Karel op sloffen. Met illustraties van Marcel Steurbaut. Antwerpen, Opdebeek, 1972. |
Ukje, de laatste kabouter. Met illustraties van An van Couteren. Averbode, Altiora, 1972. |
Flip de drakendoder. Met illustraties van An van Gassen. Gent, Gakko, 1973. (Herdruk met illustraties van Gregie de Maeyer: Averbode, Altiora, 1984.) |
De vierde dimensie. Met illustraties van Marcel Steurbaut. Borgerhout/Hasselt, Het Fonteintje/Heideland, 1973. (Tom en Marie-Ann) |
De andere Bonaparte. Met illustraties van Marcel Steurbaut. Borgerhout/Hasselt, Het Fonteintje/Heideland, 1973. (Tom en Marie-Ann) |
Het jaar van de boze kabouter. Met illustraties van Marcel Steurbaut. Brugge, Roya, 1975. (Tom en Marie-Ann) |
Reus Jeroen en de poepjesbruine ring. Antwerpen/Amsterdam, Standaard, 1976. |
De heksenschool. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Antwerpen/Utrecht, Spectrum, 1976. (Herziene herdruk: Averbode, Altiora, 1983.) |
Koning Klaasjan. Antwerpen/Amsterdam, Standaard, 1977. |
Op vlugge pootjes. Met illustraties van Gijs Mertens. Averbode. Altiora, 1977. |
De radijsjeskoning. Met illustraties van Nestje Delanghe. Leuven, Davidsfonds, 1977. (Herdruk: Averbode, Averbode, 2000.) |
De nieuwe avonturen van Reus Jeroen. Met illustraties van Chris Fonteyn. Antwerpen/Amsterdam, Standaard, 1978. |
Het land Bietskoemerije. Met illustraties van Marcel Steurbaut. Lier, Van In, 1978. (Tom en Marie-Ann) |
Freek. Met illustraties van Marion Faber. Tielt, Lannoo, 1978. |
Herrie in Oedekerke. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Averbode, Altiora, 1979. (De avonturen van James Piccobello) |
De toverbolhoed. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Averbode, Altiora, 1979. (De avonturen van James Piccobello) |
De kwastjesknipper. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Averbode, Altiora, 1980. (De avonturen van James Piccobello) |
De windenman. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Averbode, Altiora, 1980. (De avonturen van James Piccobello) |
Joran, tovenaar met één ster. Met illustraties van
|
| |
| |
Gregie de Maeyer. Leuven, Davidsfonds, 1980. (Herziene herdruk: 1988.) |
Pitjemoer. Met illustraties van Pieterjan Grasmayer. Utrecht/Antwerpen, Bruna, 1980. |
Het Land achter den Tuymelaer. Tielt, Lannoo, 1980. |
Het jongetje dat dacht dat hij een locomotiefje was. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Utrecht/Antwerpen, Bruna, 1981. |
Toen mijn grootvader klein was. Tielt/Bussum, Lannoo, 1981. |
Het huis in de Rij. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Tielt, Lannoo, 1982. |
Buurmeisjes. Met illustraties van Pieterjan Grasmayer. Tielt, Lannoo, 1983. |
Pitjefaan. Met illustraties van Pieterjan Grasmayer. Westbroek, Harlekijn, 1983. |
De toverbroek. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Westbroek, Harlekijn, 1983. |
Bastiaan heeft een tand los. Met illustraties van Herman Spruyt. Averbode, Altiora, 1984. (Trommelboek) |
Het tekenboek van Joke. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Tielt, Lannoo; Leuven, Davidsfonds, 1984. |
Hoe groeit een boek? Met illustraties van Gregie de Maeyer. Averbode, Altiora, 1984. (Gewijzigde herdruk: 1989.) |
Mitjemoer. Met illustraties van Pieterjan Grasmayer. Westbroek, Harlekijn, 1984. |
Els is verliefd op Jan, Jan is verliefd op de juffrouw. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Westbroek, Harlekijn, 1985. (Herdruk: Averbode, Averbode, 1997.) |
Sara en de zes paarden. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Averbode, Altiora, 1985. (Trommelboek) |
En toen kwam Snorrebaas. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Tielt, Lannoo, 1986. |
Serafijn. Met illustraties van Leo Fabri. Averbode, Altiora, 1987. (Jeugdboekenweekgeschenk) |
Tijger. Met illustraties van Ceceli Josephus Jitta. Westbroek, Harlekijn, 1987. |
De zevende lente van Alexander, clown. Met illustraties van Annet Kossen. Westbroek, Harlekijn, 1988. |
Een Huis met een Poort en een Park. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Tielt, Lannoo, 1988. |
Een vlek boven het bed. Westbroek, Harlekijn, 1988. |
De grote reis van Poliet Konijn. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Leuven, Davidsfonds, 1988. |
Het pompoenbeest. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Tielt, Lannoo, 1989. (Saartje en Sander) |
Sander en de geit. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Tielt, Lannoo, 1989. (Saartje en Sander) |
Broodjes kopen. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Tielt, Lannoo, 1989. (Saartje en Sander) |
Sara en de zeven poezen. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Averbode, Altiora, 1989. (Trommelboek) |
Een beer bij volle maan. Met illustraties van Mance Post. Westbroek, Harlekijn, 1989. |
Vakantie in de Ardennen. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Tielt, Lannoo, 1990. (Saartje en Sander) |
De eerste dag op school. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Tielt, Lannoo, 1990. (Saartje en Sander) |
Kabouters bestaan niet. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Tielt, Lannoo, 1990. (Saartje en Sander) |
En Appels aan de overkant. Tielt, Lannoo, 1991. |
De tovenaar met het letterzakje. Met illustraties van Ann Geerinck. Westbroek, Harlekijn, 1991. |
De kast van overopa. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Averbode, Altiora, 1992. |
Kleine Beer, Grote Beer. Met illustraties van André Sollie. Tielt, Lannoo, 1992. |
Tejo gaat stappen. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Tielt, Lannoo. 1992. (Saartje en Sander) |
| |
| |
Een bevroren snottepiet. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Tielt, Lannoo, 1992. (Saartje en Sander) |
Een beetje bang. Met illustraties van Gregie de Maeyer. Tielt, Lannoo. 1992. (Saartje en Sander) |
De lente van Kleine Beer. Met illustraties van André Sollie. Tielt, Lannoo, 1993. |
Gegroeide schoenen [Bevat Pitjemoer, Pitjefaan en Mitjemoer]. Westbroek, Harlekijn, 1993. (Herdruk: Tielt, Lannoo, 1999.) |
Het wordt zomer, Kleine Beer. Met illustraties van André Sollie. Tielt, Lannoo, 1994. |
Bedmobiel. Met illustraties van Joep Bertrams. Averbode, Altiora, 1994. |
Zeven eikels voor Kleine Beer. Met illustraties van André Sollie. Tielt, Lannoo, 1995. |
De maroefel, of Het beest dat niet meewou. Met illustraties van Thé Tjong-Khing. Averbode, Altiora, 1996. |
Ti. Tielt, Lannoo, 1996. |
De bende van Jan Praet, Grandigen Bol. Averbode, Altiora, 1996. |
Balthasar: jeugdroman. Tielt, Lannoo, 1997. |
Prinsessen en zo... Met illustraties van Thé Tjong-Khing. Averbode, Averbode, 1997. |
Willems witte konijn. Met illustraties van Paul Van Lancker. Tielt, Lannoo, 1997. |
Geweren van Rollier. Averbode, Averbode, 1998. |
De club van het slakkenzout. Tielt, Lannoo, 1998. |
Van de sneeuwman die niet smelten wou. Met illustraties van Klaas Verplancke. Averbode, Averbode, 1999. |
Dikke Idde. Tielt, Lannoo, 1999. |
De keizer lacht. Met illustraties van Joep Bertrams. Averbode, Averbode, 2000. |
De bende van Stalen Land. Tielt, Lannoo, 2000. |
Toen bijna iedereen sliep. Met illustraties van Joep Bertrams. Averbode, Averbode, 2000. |
Enzekont. Tielt, Lannoo, 2001. |
De zeer bijzondere hoed van Tobias: drie verhalen. Met illustraties van Thé Tjong-Khing. Averbode, Averbode, 2001. |
Zeg maar Toet. Met illustraties van Ann Geerinck. Averbode, Averbode, 2001. |
De ogen van mijn prinses. Met illustraties van Klaas Verplancke. Averbode, Averbode, 2002. |
Woestepet. Tielt, Lannoo, 2002. |
Heksje Paddenwratje. Met illustraties van Klaas Verplancke. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2002. |
Djuk, het kolenpaard van Fort Lapijn. Met illustraties van Klaas Verplancke. Tielt, Lannoo, 2002. |
Glamp!: of Hoe Paddenwratje Kabouter opkikkerde. Met illustraties van Klaas Verplancke. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2003. |
En ze leefden nog lang en gelukkig: de mooiste sprookjes opnieuw verteld. Met illustraties van Thé Tjong-Khing. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2003. |
De omgekeerde Dendermonde. Tielt, Lannoo, 2004. |
Van de grizzly die niet slapen wou. Met illustraties van Aljoscha Blau. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2004. |
Jan Praet, van rebel tot rover. Antwerpen, Manteau, 2005. |
Een geschiedenis van Vlaanderen. Met kaderteksten van Johan Delbecke. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2005. |
Het huis aan de Bargiekaai. Tielt, Lannoo, 2005. |
Er was eens een prinses. Met illustraties van Thé Tjong-Khing. Tielt Lannoo, 2005. |
Bewerkingen
|
Tijl Uilenspiegel. Naar Charles de Coster. Met illustraties van Joep Bertrams. Averbode, Altiora, 1993. |
Moonfleet. Naar John Meade Falkner. Met illustraties van Jan Bosschaert. Averbode, Altiora, 1993. |
Tom Sawyer. Naar Mark Twain. Met illustraties van Kris Nauwelaerts. Averbode, Altiora; Bloemendaal, Becht, 1994. |
De grote tovenaar van Oz. Naar L. Frank Baum. Met illustraties van Willem Denslow. Averbode, Altiora; Bloemendaal, Becht, 1994. |
| |
| |
Tartarin van Tarascon. Naar Alphonse Daudet. Met illustraties uit de oude uitgaven. Averbode, Altiora; Bloemendaal, Becht, 1995. |
Reinaert de vos, de felle met de rode baard. Naar het werk van Willem ‘die Madoc maakte’. Met illustraties van Peter Vos. Averbode, Altiora; Bloemendaal, Becht, 1996. |
Over Henri Van Daele (selectie)
|
Etienne Clays en Karel Michielsen, Aangenaam, Henri Van Daele. Antwerpen, Vlaamse Bibliotheekcentrale, 1983. (Knipselmap, met aanvullingen.) |
Marita de Sterck, Henri van Daele, de beste van de klas.... in woordjes. Een interview. In: Jeugdboekengids, jaargang 25 (1983), nr. 6, blz. 113-122. |
Frank Herzen, [Over Pitjefaan]. In: Elseviers Magazine, 30-7-1983. |
Marita de Sterck, Henri van Daele. Lier, Van In / Den Haag, NBLC, 1984. (Reflex) |
Carlos Alleene, ‘Ik moet over mijn jeugd rapporteren’. In: Het Volk, 10-5-1984. (Interview) |
Tilly Stuckens, ‘Een boek moet zelf zijn lezers maken.’ In: De Standaard, 14/15-1-1985. (Interview) |
Gertie Evenhuis, Kind in Vlaanderen. In: Trouw, 21-1-1987. |
Ingrid Vander Veken, Dag, grappige Saartje en Sander!. In: Het Laatste Nieuws, 3-1-1989. [Over Saartje en Sander.] |
Herman Kakebeeke, ‘Omdat bomen altijd bomen zijn en wolken zijn soms iets anders’. In: Jeugdboekengids, februari 1989. [Over Een Huis met een Poort en een Park.] |
Frank Verstappen, Kopstukken: Henri van Daele. In: De Vrijzinnige Lezer, juni 1991. |
Herman de Graef, De mooiste dagen zijn gaan vliegen. In: Jeugdboekengids, jaargang 33 (1991), nr. 5, blz. 153-155. [Over En Appels aan de overkant.] |
Lieke van Duin, Op z'n Vlaams. In: Trouw, 9-6-1993. [Over Kleine Beer, Grote Beer.] |
Bea De Koster, Boeken die je trager leest. In: De Morgen, 27-11-1993. [Over De kast van overopa en Kleine Beer, Grote Beer.] |
Margreet de Groot, Bewerken met schroom. In: Leesgoed, jaargang 21 (1994), nr. 5, blz. 159-160. |
Jan Smeekens, Klassiekers van deze tijd. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 7-10-1994. [Over Tijl Uilenspiegel en Moonfleet.] |
Wilma van der Pennen, Lezen over... Henri van Daele. Den Haag, NBLC, 1996. |
Joke Linders, Zes levensverhalen in één band. In: Algemeen Dagblad, 26-1-1996. |
Peter van den Hoven, Een Vlaamse reus. Over de levensverhalen van Henri van Daele. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 10 (1996), nr. 39, blz. 335-357. |
Ria de Schepper, Afspiegeling van en verhevigde werkelijkheid. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 2 (1996), nr. 1, blz. 34-36. [Over Een tuin om in te spelen.] |
Tilly Stuckens, Zondvloed verdelgt Maroefels. In: De Standaard, 19-9-1996. [Over Maroefel.] |
Muriel Boll, Vlaamse oom en Reinaart de Vos. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 22-5-1997. [Over Balthasar en Reinaart de Vos.] |
Lieve Herten, De geur van koekebrood uit de jaren vijftig. In: Het Nieuwsblad, 9-10-1998. [Over De club van het slakkenzout.] |
Ria de Schepper, [Over Willems witte konijn]. In: Leesidee jeugdliteratuur 4 (1998), nr. 2, blz. 64. |
Jan van Coillie, Het geheim van het Wilgeneiland. In: De Standaard, 29-10-1998. [Over De club van het slakkenzout] |
Belle Kuijken, Het leven is geen jongensboek. In: De Morgen, 21-1-1999. [Over De club van het slakkenzout.] |
Roos Truwant, Als goede wijn... In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 5 (1999), nr. 4, blz. 161-162. [Over Gegroeide schoenen.] |
Annemie Leysen, Nonkel Henri vertelt. In: De Morgen, 8-12-1999. [Over Dikke Idde.] |
Herman Kakebeeke, [Over De sneeuwman die
|
| |
| |
niet smelten wou]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 5 (1999), nr. 5, blz. 201. |
Greet Bilsen, [Over Dikke Idde]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 6 (2000), nr. 1, blz. 35. |
Harlinda Lox, [Over De keizer lacht]. In: ]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 6 (2000), nr. 7, blz. 294. |
Jan van Coillie, [Over Tijl Uilenspiegel]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 6 (2000), nr. 7, blz. 305. |
Annemie Leysen, ‘Geluk was toen gewoon.’ In: De Morgen, 29-11-2000. [Over De bende van Stalen Land.] |
Herman Kakebeeke, [Over Toen bijna iedereen sliep]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 7 (2001), nr. 2, blz. 61. |
Jet Marchau, [Over De zeer bijzondere hoed van Tobias]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 7 (2001), nr. 5, blz. 209. |
Herman Kakebeeke, [Over Zeg maar Toet]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 7 (2001), nr. 9, blz. 407. |
Herman Kakebeeke, [Over De ogen van mijn prinses]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 8 (2002), nr. 4, blz. 144. |
Herman de Graef, [Over De bende van Stalend Land en Enzekont]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 8 (2002), nr. 5, blz. 194-195. |
Herman Kakebeeke, ‘Een hoofd vol woorden.’ In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 8, (2002) nr. 8, blz, 348-349. [Over Woestepet.] |
Herman Kakebeeke, [Over Heksje Paddenwratje]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 8 (2002), nr. 9, blz. 389. |
Annemie Leysen, Kinderen van de oorlog. In: De Morgen, 20-11-2002. [Over Woestepet.] |
Herman Kakebeeke, [Over Glamp!]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 9 (2003), nr. 9, blz. 395. |
Jan Flamand, ‘Nieuwe roman van Henri van Daele valt tussen twee stoelen: Woestepet en Schele Mosterd. In: De Standaard, 23-1-2003. |
Marita Vermeulen, [Over Djuk, het kolenpaard van Fort Lapijn]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 9 (2003), nr. 5, blz. 221. |
Jet Marchau, [Over De omgekeerde Dendermonde]. In: Leeswelp, jaargang 11 (2005), nr. 1, blz. 41-42. |
Herman Kakebeeke, [Over Van de grizzly die niet slapen wou]. In: Leeswelp, jaargang 11 (2005), nr. 2, blz. 66-67. |
Herman Kakebeeke, [Over Jan Praet, van rebel tot rover]. In: Leeswelp, jaargang 11 (2005), nr. 6, blz. 252-253. |
72 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 2006
|
|