| |
| |
| |
De Tweede Wereldoorlog in de jeugdliteratuur
1. De Tweede Wereldoorlog in Europa
door Anne de Vries
De Tweede Wereldoorlog is een belangrijk thema in de jeugdliteratuur, met een grote verscheidenheid aan verschijningsvormen. Bij een ordening kan men verschillende criteria hanteren. Om te beginnen kan men een indeling maken naar de manier waarop het thema is uitgewerkt. In de kritiek wordt soms een tweedeling gemaakt: geromantiseerde heldenverhalen tegenover verhalen die een realistisch beeld geven van de bezettingstijd. Maar, zoals bij de historische roman gebruikelijk is, kan men méér varianten onderscheiden, waarin achtereenvolgens het accent ligt op de historische feiten, de plot en de psychologische uitwerking van de personages.
Een ander ordeningsprincipe is de plaats van handeling (die meestal overeenkomt met de herkomst van de auteur). Hierbij zijn vooral de oorlogsomstandigheden van belang: er is een groot verschil tussen de jeugdliteratuur uit de landen die in de oorlog bezet waren, en die uit Engeland. De Duitse jeugdliteratuur over de Tweede Wereldoorlog heeft weer een heel ander karakter (zie → Nationaal-socialisme in de jeugdliteratuur).
| |
Plaatsbepaling
Verhalen over de Tweede Wereldoorlog zijn bijzonder populair bij kinderen: bij een enquête naar het favoriete boek van de jeugd van tien tot veertien jaar eindigden dertien boeken over de oorlog in de ‘top-honderd’. Uit de motivering blijkt dat hierbij twee factoren een rol spelen: de wens zich een beeld te vormen van de oorlog, en het feit dat veel van deze boeken passen in de voorkeur voor spannende verhalen.
Dit laatste element is waarschijnlijk de reden waarom het genre soms wordt ingedeeld bij het avonturenverhaal. Een aantal boeken vertoont daar ook alle kenmerken van; soms is de oorlog zelfs niet meer dan het decor voor een spannend avontuur. Maar daarnáást vinden we de andere typen van het historische verhaal: een didactische variant, waarin de informatie voorop staat, en psychologische verhalen, waarin het accent ligt op de manier waarop de personages de oorlog ervaren. En natuurlijk zijn er allerlei mengvormen.
Als we de triviale avonturenverhalen buiten beschouwing laten, is er een geleidelijke verschuiving waar te nemen van het didactische naar het
| |
| |
psychologische verhaal. Die ontwikkeling wordt hieronder geschetst aan de hand van een aantal kenmerkende voorbeelden.
| |
Het perspectief van de geschiedenisles
De eerste kinderboeken over de oorlog waren avonturenverhalen met een chauvinistisch karakter (zoals de trilogie van K. Norel: Engelandvaarders, 1945-1947). Maar daarnaast verschijnen er al snel boeken die allereerst voorlichting geven: informatie in de vorm van verhalen, met duidelijke pedagogische intenties. Men wil de herinnering aan de oorlog levend houden om de mentaliteit van de naoorlogse jeugd te vormen: ‘zoiets mag nooit meer gebeuren’.
Een van de eerste voorbeelden is Van Hollandse jongens in de Duitse tijd van Aart Romein (1952). De titel - die verwijst naar Van Hollandsche jongens in de Fransche tijd van W.G. van de Hulst (1913) - is typerend: het is het boek van een vertellende schoolmeester, die geschiedenis geeft in gedramatiseerde vorm: het verhaal is een kapstok voor de informatie; ook de personages hebben een dienende functie en komen niet echt tot leven.
Een ander boek uit deze jaren is Reis door de nacht van Anne de Vries (vier delen, 1951-1958). Hoewel de intenties overeenkomen, heeft het een ander karakter: het is in de eerste plaats een geschiedenis van het verzet. Dat is niet alleen bepalend voor de beeldvorming (en de spanningsopbouw), maar ook voor het perspectief van waaruit de oorlog wordt waargenomen. Alles wordt gezien door de ogen van de illegale werkers: ook de jodenvervolging, die dus niet ‘van binnenuit’ wordt beschreven. Het dagelijks leven tijdens de bezetting komt slechts aan de orde als achtergrond van het (opkomend) verzet. En ten slotte ligt het perspectief steeds bij volwassenen en adolescenten. Kinderen waren te klein voor het verzet: hoe zij de oorlog beleefden, komt niet naar voren.
Het enige kinderboek uit deze tijd waarin de ervaringen van een joods kind aan bod komen, is Chaweriem van Leonard de Vries (1955): het verhaal van Jaap de Leeuw die na de oorlog naar Palestina trekt om mee te werken aan de opbouw van een joodse staat. In de eerste hoofdstukken wordt zijn voorgeschiedenis samengevat: kinderjaren in het vooroorlogse Amsterdam, bezetting, onderduiktijd in Brabant. Door de samenvattende manier van vertellen ligt het accent op de feitelijke informatie; de lezer krijgt geen concreet beeld van de situatie.
Dat gebeurt wel in twee andere boeken die vlak na de oorlog verschenen: Sterrekinderen van Clara Asscher-Pinkhof, uit 1946, en Het achterhuis van Anne Frank, gepubliceerd in 1947. Beide boeken worden veel door kinderen gelezen (Sterrekinde-
| |
| |
ren werd in 1962 bekroond met de Duitse Jugendbuchpreis, en het dagboek van Anne Frank staat op de vijftiende plaats in de zojuist genoemde top-honderd). Ze behoren echter niet tot de specifieke jeugdliteratuur (dat wil zeggen: boeken geschreven en/of uitgegeven voor kinderen). Voor de ontwikkeling van de jeugdliteratuur over de oorlog zijn ze daarom slechts van belang om het contrast met de volwassenenliteratuur aan te geven.
| |
Het perspectief van jongeren
Na 1960 verschijnen er geleidelijk meer boeken van auteurs die de bezettingstijd als kind hebben meegemaakt. Hierin vinden we een ander perspectief: de bezetting wordt consequent gezien door de ogen van jongeren, wat de gebeurtenissen dichterbij brengt maar lang niet altijd een ander beeld oplevert. Dat blijkt bijvoorbeeld uit Oorlogswinter van Jan Terlouw (verschenen in 1972 en een jaar later bekroond met een Gouden Griffel). Het is een traditioneel verzetsverhaal: een spannend boek, met een thrillerachtige plot. In vergelijking met een doorsnee avonturenverhaal bevat het echter veel informatie en bespiegelingen over de oorlog.
Een veel realistischer beeld is te vinden in Wij waren er ook bij van Gertie Evenhuis (1962; in 1964 bekroond met de Nienke van Hichtumprijs). Het verhaal volgt een groep middelbare scholieren in de Tweede Wereldoorlog. Aanvankelijk zijn ze alleen toeschouwers, maar op den duur komt een deel van hen toch in actie, al gaat het meestal om kleine dingen, die zonder ophef beschreven worden: we zijn geen getuige van heldendaden, maar zien angst en onzekerheid. Hierdoor wordt het beeld van de bezettingstijd ontdaan van de mythe van avontuur en heroïek.
In een ander opzicht vernieuwend is een boek van Evert Hartman, Oorlog zonder vrienden (1979): het eerste jeugdboek waarin we de bezettingsjaren zien door de ogen van de zoon van een nsb'er. Het boek bevat echter weinig informatie over de achtergronden van de nsb; daardoor geeft het geen nieuwe inzichten met betrekking tot de bezettingstijd. In feite is die slechts het decor voor het verhaal van een tiener die zich tegen de verdrukking in losmaakt van zijn ouders.
| |
Het perspectief van kinderen
Een werkelijk nieuw beeld van de bezettingstijd is pas te vinden in enkele boeken die berusten op authentieke (autobiografische) gegevens: De schuilplaats van Johanna Reiss (1974), De kinderen van het Achtste Woud van Els Pelgrom (1977, in 1978 bekroond met een Gouden Griffel) en Wie niet weg is wordt gezien van Ida Vos (1981).
De kinderen van het Achtste Woud is
| |
| |
een zeer persoonlijke impressie van het laatste jaar van de bezetting. Het beschrijft de ervaringen van een meisje van elf, twaalf jaar tijdens haar evacuatie op de Veluwe in het laatste jaar van de oorlog. Het verhaal heeft een bijna idyllisch karakter. Het kind uit de grote stad beleeft dat jaar op een boerderij als een soort vakantie. Intussen is de oorlog steeds op de achtergrond aanwezig, en zo nu en dan akelig dichtbij.
Johanna Reiss en Ida Vos beschrijven allebei de ervaringen van een joods meisje van acht tot dertien jaar. (De schuilplaats van Reiss is vertaald uit het Amerikaans, maar de auteur is een Nederlandse, die hier ondergedoken was en pas na haar studie geëmigreerd.) Beiden presenteren ze hun verhaal uitdrukkelijk als een authentiek verslag van hun eigen ervaringen. En in beide gevallen wordt de bezettingstijd consequent gezien door de ogen van een kind.
De schuilplaats vertoont enige overeenkomst met het boek van Pelgrom. Omdat het de ervaringen bevat van een joods kind dat ondergedoken is, geeft het uiteraard een veel dreigender beeld van de bezetting; maar er zijn ook positieve ervaringen, door de hartelijkheid van de eenvoudige mensen bij wie ze is ondergedoken. Op den duur krijgt de dreiging steeds meer de overhand, als de wereld van de hoofdpersoon wordt gereduceerd tot een klein kamertje, waar ze met haar tien jaar oudere zusje haar dagen slijt. De toenemende beklemming en eindeloze verveling worden door kleine details opgeroepen.
Het boek van Ida Vos is vanaf de allereerste bladzijde veel beklemmender, zowel naar de inhoud als naar vorm: een sobere, schijnbaar zakelijke registratie, die doet denken aan Marga Minco's Het bittere kruid (1957). Anders dan bij Reiss worden ook de eerste oorlogsjaren met steeds verdergaande anti-joodse maatregelen gedetailleerd beschreven, gedocumenteerd met kranteknipsels die als ‘illustraties’ zijn toegevoegd. De hoofdpersoon ondervindt daar rechtstreeks de gevolgen van. Ook de onderduiktijd is hier veel bedreigender. Terwijl Annie (bij Reiss) steun had aan een ouder zusje, heeft Rachel (bij Ida Vos) de zorg voor een zusje dat drie jaar jonger is. Zij trekken langs een hele reeks adressen; als ze ten slotte ergens een beetje vertrouwd raken, wordt er gesproken over dopen in de katholieke kerk. En veel vaker dan in De schuilplaats komen er berichten over naaste familieleden die zijn weggevoerd.
Bij Johanna Reiss en Ida Vos komt voor het eerst deze realiteit van de oorlog in een kinderboek heel dichtbij. Voor het eerst kan de lezer zich identificeren met de ervaringen van joodse kinderen. Doordat hun ervaringen - en de beleving daarvan - sterk uiteenlopen, wordt het beeld
| |
| |
van de oorlog verder gedifferentieerd. Het beeld van de geschiedenisles, zoals dat te vinden was bij de ‘schrijvende schoolmeesters’ in de jaren vijftig, wordt vervangen door stukjes van een legpuzzel waaruit de lezer zijn eigen beeld moet construeren.
Dat betekent dat de oorlog, nog veel sterker dan bij Gertie Evenhuis, wordt ontdaan van iedere mythe. Het betekent ook dat de afstand tot de volwassenenliteratuur kleiner is geworden. Er is in deze boeken ook geen afstand tussen de volwassen verteller en de hoofdpersoon, en dus evenmin tussen verteller en beoogde lezer. Met de auteurs die de oorlog als kind hebben meegemaakt, is het kinderboek over de oorlog ‘volwassen’ geworden.
| |
Concentratiekampen
Tot zover betreft het boeken over de bezettingsjaren in Nederland. In 1980 verschenen voor het eerst ook kinderboeken over de gebeurtenissen in de concentratiekampen. Opnieuw gaat het om boeken die gebaseerd zijn op eigen ervaringen of authentieke documenten.
Het opmerkelijkste voorbeeld daarvan is Ik heb geen naam (1980), dat ontstond uit de samenwerking van twee auteurs: de Tsjechische dichteres Dagmar Hilarová en Miep Diekmann. Hilarová behoort tot de overlevenden van Terezín (Theresienstadt), waar zij in 1943 - kort na haar vijftiende verjaardag - heen werd gevoerd als kind uit een gemengd huwelijk. In het kamp schreef zij gedichten, die na de oorlog werden gepubliceerd en die ook in dit boek zijn verwerkt. De rest van het boek, met uitzondering van het laatste hoofdstuk, is door Diekmann geschreven op basis van gesprekken met Hilarová.
Dit boek vormde opnieuw een belangrijke uitbreiding van het beeld van de oorlog in de jeugdliteratuur. Hoewel het een realistisch beeld geeft, is het emotioneel zeer evenwichtig: de geesteskracht van de hoofdpersoon en haar liefde voor Jirí, die zij in het kamp ontmoet, bieden een tegenwicht voor de verschrikkingen van het kampleven. Door de gedichten van Hilarová, die op een heel natuurlijke manier in het verhaal verwerkt zijn, gekoppeld aan de concrete gebeurtenissen waarop ze geïnspireerd zijn, is het ook literair een belangrijk en vernieuwend boek. Het werd bekroond met een Boekensleutel (Nederland, 1981), de Premio Europeo di Letteratura Giovanile (Padua, 1982) en de Janusz-Korczakprijs (Polen, 1983).
In 1980 verscheen ook De dag dat Tommy drie werd, gebaseerd op prenten die de Tsjechische kunstenaar Bedrich Fritta in Theresienstadt maakte voor zijn zoontje. Die prenten geven Tommy een beeld van een leven dat
| |
| |
hij niet kent, buiten het kamp. Mies Bouhuys schreef er een tekst bij, waarin zij aan naoorlogse kinderen informatie geeft over de situatie in het kamp. Dat geeft het boek een wat hybride karakter: voor volwassenen zijn de prenten een belangwekkend document, maar voor kinderen staan ze betrekkelijk los van de tekst.
| |
Vertaalde jeugdliteratuur
Het karakter van de jeugdliteratuur over de oorlog uit andere bezette landen komt sterk overeen met dat van de Nederlandse jeugdliteratuur. De verschillen zijn te herleiden tot het verschil in oorlogsomstandigheden. Opmerkelijke voorbeelden zijn de boeken van Uri Orlev, die in het getto van Warschau spelen, Het eiland in de Vogelstraat (1985) en De man van de andere kant (1989).
In de Engelse jeugdliteratuur vindt men uiteraard heel andere oorlogsomstandigheden. Er zijn kinderboeken over de gevolgen van de Duitse bombardementen, zoals Robert Westall's The kingdom by the sea (1990; Nederlandse vertaling: De verlaten kust, 1992), dat in 1991 werd bekroond met de Guardian Children's Fiction Award. Maar het belangrijkste thema is de evacuatie van de kinderen uit de steden. Meer dan 800.000 Engelse kinderen moesten in de oorlog evacueren. Al in 1940 verscheen het eerste kinderboek over dit onderwerp, maar een belangrijk thema werd het pas toen deze generatie zelf ging schrijven: in de jaren zeventig (toen ook bij ons de eerste kinderboeken over de oorlog verschenen die berusten op autobiografische gegevens). In korte tijd verschenen zoveel boeken over dit onderwerp dat het volgens Louise L. Sherman omstreeks 1980 al een genre was geworden: ‘evacuatieverhalen’. Een van de eerste voorbeelden is Carrie's war van Nina Bawden, dat ook in het Nederlands is vertaald. In 1989 verscheen The sky is falling van Kit Pearson, over een evacuatie naar Canada (Nederlandse vertaling: De hemel valt, 1991).
De Verenigde Staten blijken ook in de jeugdliteratuur over de oorlog een ‘melting pot’: er verschenen kinderboeken over de situatie in Duitsland en tal van bezette landen (al dan niet geschreven door immigranten). Een Amerikaanse uitwerking van het thema is te vinden in Alan and Naomi van Myron Levoy (1977, Nederlandse vertaling 1980). Dit verhaal speelt in New York, waar de dertienjarige Alan Silverman in 1944 Naomi Kirschenbaum ontmoet, een joods meisje dat na een traumatische ervaring uit Frankrijk ontsnapt is. Door zijn vriendschap met haar raakt hij persoonlijk betrokken bij het oorlogsleed dat hij tot dat moment alleen uit de krant en het filmjournaal kende.
In zekere zin staat Alan daarmee model voor de lezer van de boeken waarin de oorlog wordt bekeken door
| |
| |
de ogen van een kind. Voor kinderen brengt dat de gebeurtenissen dichterbij, zodat zij zich kunnen inleven in de onbegrijpelijke realiteit van die periode. Daarmee onderscheiden deze boeken zich enerzijds van avonturenverhalen, die een geromantiseerd beeld geven; anderzijds van didactische verhalen, die weinig mogelijkheden bieden tot identificatie.
| |
Bibliografie
Secundaire literatuur
|
M. Shutze & M.J. Greenham, Childhood's island receives gift of myrrh: a study of children's books with World War II settings. In: Top of the News, vol. 31 (1974-1975), nr. 2, blz. 199-209. |
D.L. James, Recent World War II Fiction: a survey. In: Children's Literature in Education, vol. 8 (1977), nr. 25, blz. 71-79. |
Eddy Mielen, ‘Oorlog? Hoe bedoel je, oorlog?’ Een kwantitatieve verkenning van het oorlogsjeugdboek. In: Bzzlletin, nr. 59 (1978), blz. 48-53. |
Oorlog in het kinderboek. Den Haag, NBLC, 1980. (Documentatie jeugdlectuur in thema's, jaargang 2, nr. 4) |
John Verhallen, Boeken over de oorlog. In: Vrij Nederland, 10 mei 1980. |
En nu over jeugdliteratuur, jaargang 9 (1982), nr. 4. (Themanummer ‘Vertel eens over de oorlog’.) |
De jeugdboeken top honderd aller tijden. Bewerkt en ingeleid door Joke Linders. Amsterdam, De Bijenkorf, 1988. |
Louise L. Sherman, In the Homes of Strangers; the World War II Evacuation of British Children in Children's Literature. In: School Library Journal, vol. 35 (1988-1989), nr. 8, blz. 42-43. |
Harry Bekkering, Heldhaftig en vastberaden; het avonturenboek. In: De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. Onder redactie van Nettie Heimeriks en Willem van Toorn. Amsterdam, Querido, 1989, blz. 318-341. |
Anne de Vries, De oorlog komt steeds dichterbij. De Tweede Wereldoorlog in het kinderboek. In: Leesgoed, jaargang 18 (1990), nr. 2, blz. 55-61. |
J.D. Tuinier, Herinneren voor de toekomst; over de relatie Tweede Wereldoorlog - heden. Een module voor de Pedagogische Academie Basisonderwijs. Amsterdam, Algemeen Pedagogisch Studiecentrum, 1993. |
Nederlandse kinderboeken (selectie)
|
K. Norel, Engelandvaarders. Drie delen. Meppel, Roelofs van Goor, 1945-1947. |
Anne de Vries, Reis door de nacht. Vier delen. Nijkerk, Callenbach, 1951-1958. |
Aart Romijn, Van Hollandse jongens in de Duitse tijd. Baarn, Bosch & Keuning, 1952. |
Leonard de Vries, Chaweriem. Kroniek van een reis. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1955. (Vijfde druk: Baarn, Fontein, 1984.) |
Gertie Evenhuis, Wij waren er ook bij. Den Haag, Van Goor, 1962. |
Jaap ter Haar, Boris. Bussum, Van Dishoeck, 1966. |
Jan Terlouw, Oorlogswinter. Rotterdam, Lemniscaat, 1972. |
Johanna Reiss, De schuilplaats. Vertaald door Bob den Uyl. Amsterdam, Querido, 1974. |
Johanna Reiss, Geen slecht jaar. Vertaald door Bob den Uyl. Amsterdam, Querido, 1976. |
Els Pelgrom, De kinderen van het Achtste Woud. Amsterdam, Kosmos, 1977. |
Evert Hartman, Oorlog zonder vrienden. Rotterdam, Lemniscaat, 1979. |
Mies Bouhuys, De dag dat Tommy drie werd. Met prenten uit Theresienstadt van Bedrich Fritta. Den Haag, Omniboek, [1980]. |
Dagmar Hilarová en Miep Diekmann, Ik heb geen naam. Den Haag, Leopold, 1980. |
L. Strengholt, Kleine verzetsman. Amsterdam, Buijten & Schipperheijn, 1980. |
| |
| |
Ida Vos, Wie niet weg is wordt gezien. Den Haag, Leopold, 1981. |
Kitty Coster, Rachel, een meisje zoals jij! Den Haag, Kruseman, 1982. |
H. Werner, Verzetsjongen. Den Haag, Leopold, 1983. |
Bert Kok, Aan het goede adres. Met een nawoord van Max Arian. Utrecht, Sjaloom, 1985. |
Ida Vos, Anna is er nog. Den Haag, Leopold, 1986. (Tweede, gewijzigde druk: Amsterdam, Leopold, 1988.) |
Ida Vos, Dansen op de brug van Avignon. Den Haag, Leopold, 1989. |
Dolf Verroen, Als oorlog echt is. Amsterdam, Leopold, [1991]. |
Ida Vos, Witte zwanen, zwarte zwanen. Amsterdam, Leopold, 1992. |
Boeken voor volwassenen die veel gelezen worden door kinderen
|
Clara Asscher-Pinkhof, Sterrekinderen. Den Haag, Leopold, 1946. |
Anne Frank, Het achterhuis. Dagboekbrieven 14 juni 1942 - 1 augustus 1944. Amsterdam, Contact, 1947. |
Vertaalde kinderboeken (een kleine selectie)
|
Jan Procházka, At'zije republika (1965): Leve de republiek. Vertaald door Magda van Emde Boas-Starkenstein en W. Wielek-Berg. Den Haag, Leopold, 1971. |
Nina Bawden, Carrie's war (1973): Carry's kleine oorlog. Vertaald door Maydo van Marwijk Kooy. Amsterdam, Querido, 1980. |
Myron Levoy, Alan and Naomi (1977): Alan en Naomi. Vertaald door Beccy de Vries en Moonje Reitsma-Bakker. Amsterdam, Querido, 1980. |
Uri Orlev, Het eiland in de Vogelstraat. Vertaald door Tamir Herzberg. Baarn, Fontein, 1985. |
Uri Orlev, De man van de andere kant. Vertaald door Tamir Herzberg. Baarn, Fontein, 1989. |
Robert Westall, Blitz cat (1989): Blitzkat. Vertaald door Arno Bohlmeijer. Amsterdam, Wildeboer, 1989. |
Kit Pearson, The sky is falling (1989): De hemel valt. Vertaald door Nicolette Hoekmeijer. Amsterdam, Jenny de Jonge, 1991. |
Robert Westall, The kingdom by the sea (1990): De verlaten kust. Vertaald door Tjalling Bos. Rotterdam, Lemniscaat, 1992. |
32 Lexicon jeugdliteratuur
juni 1993
|
|