| |
| |
| |
Titia van der Tuuk
door Janneke van der Veer
Titia Klasina Elisabeth van der Tuuk werd op 27 november 1854 in 't Zand (Groningen) geboren. Haar vader, Nicolaus van der Tuuk (1821-1867), was Nederlands-hervormd predikant; haar moeder, Petronella Helena Clasina Lenting (1822-1900), schreef onder het pseudoniem Helena godsdienstige kinderboeken. Titia was de middelste van zeven kinderen. Ze had een zwakke gezondheid en liep enigszins mank. Na de dood van haar vader verhuisde het gezin naar Groningen. Daar volgde Titia, na een aantal jaren hbs, tussen 1869 en 1873 een opleiding tot onderwijzeres aan de kweekschool van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Vervolgens werkte ze op scholen in Groningen, Borculo, Baarn en Deventer. Ze combineerde dit met verdere studie; naast de hoofdakte behaalde ze de aktes wiskunde, Frans en Duits.
In 1875 maakte ze kennis met de Ideën van Multatuli en begon met de auteur te corresponderen. Ze ontwikkelde zich tot een overtuigd atheïste en vrijdenkster. Vanwege een toenemende doofheid en de tegenwerking die ze als atheïste ondervond, beëindigde ze in 1882 haar loopbaan in het reguliere onderwijs. Daarna werkte ze twee jaar als huisonderwijzeres in Groningen. In 1884 verhuisde ze naar Arnhem en was ze een jaar machine-schrijfster (typiste) bij uitgeverij Thieme in Nijmegen. Vanaf 1885 verdiende ze haar brood als vertaalster en schrijfster van onder meer kinderboeken, historische romans, feministische romans en werken over seksualiteit en seksuele moraal.
Van der Tuuk was actief lid van De Dageraad; van 1887 tot 1890 zat ze in het hoofdbestuur van deze vrijden- | |
| |
kersvereniging. Ze hield zich bezig met tal van maatschappelijke zaken, zoals geheelonthouding, de sociale kwestie, opvoeding, vegetarisme, antimilitarisme, hygiëne en de positie van de vrouw. Ze sloot zich aan bij verenigingen, hield lezingen en publiceerde talloze geschriften over deze onderwerpen.
Als feministe lag vooral de seksuele moraal en het vrouwenkiesrecht haar na aan het hart. Een huwelijk tussen man en vrouw op basis van gelijkheid achtte ze onmogelijk binnen de bestaande verhouding tussen beide geslachten. Vanaf 1896 woonde ze samen met haar vriendin Rose Roosegaarde Bisschop.
In 1878 begon Van der Tuuk met het publiceren van verhalen voor kinderen, aanvankelijk in het jeugdtijdschrift De Nieuwe Kinderbibliotheek. In 1882 verscheen haar eerste kinderboek: In 't schemeruurtje. Ze werkte mee aan diverse jeugdtijdschriften, waaronder Jong Nederland, Ons Genoegen, Ons Blaadje, Onze kinderen en Jeugd. Daarnaast was ze onder meer redacteur van Voor onze kleinen, Geïllustreerd Weekblad voor Jongens en Meisjes en Excelsior, Maandschrift voor Jonge Dames.
Titia van der Tuuk overleed na een korte ziekte op 7 mei 1939 te Zeist
| |
Werk
Voor kinderen schreef Titia van der Tuuk gezinsverhalen, meisjesboeken, jongensboeken en sprookjes. Ook publiceerde ze een historisch verhaal, Aza de schildknaap (ca. 1893), en maakte ze teksten voor kinderliedjes die op muziek werden gezet door Catharina van Rennes en Nelly van der Linden van Snelrewaard-Boudewijns.
Gezinsverhalen zijn onder meer Jonge vriendjes (ca. 1890), Op de Lichtenhorst (1893) en Een prettige vacantie (ca. 1900). De leelijkste van de vijf (ca. 1890) en Het neefje uit de Oost (ca. 1890) behoren tot de categorie meisjesboeken. Eind goed, al goed (ca. 1890) is een jongensboek. Sprookjes zijn onder meer In 't schemeruurtje (1882), Kleinood (1889), De wonderbare sluier (1890) en De geschenken van den dwerg (1897).
De meeste verhalen gaan over dicht-bij-huis-onderwerpen: vakantie, logeerpartijen, wandelingen, huisdieren of ziekte. Gezinswarmte en aandacht hebben voor elkaar zijn belangrijke elementen. In Het neefje uit de Oost (ca. 1890) wordt de vijfjarige Willem na de dood van zijn moeder gastvrij opgenomen in het gezin van een oom en tante. Samen met zijn nichtje Suze haalt hij veel kattenkwaad uit, maar omdat hij een eerlijk en aanhankelijk karakter heeft, gaan de gezinsleden steeds meer van hem houden.
In de sprookjes komen naast sprookjesfiguren als kabouters en tovervrouwtjes ook mensen voor. De sprookjesfiguren hebben vrijwel steeds een positieve rol en schieten te hulp bij moeilijkheden. In het titel- | |
| |
sprookje uit Kleinood (1889) zorgt ‘de bewaakster van den levensboom’ er bijvoorbeeld voor dat een graaf en een gravin een dochter krijgen. Het meisje, dat Kleinood wordt genoemd, is de helft van een tweeling. De andere helft, Geertrui, groeit op in het gezin van een arme schoenlapper. Kleinood krijgt een beschermde opvoeding. Als haar ouders op reis zijn, ontsnapt ze aan de aandacht van haar verzorgster en ontmoet Geertrui. In het gezin van de schoenmaker leert Kleinood wat echt spelen is. Ze geniet naar hartenlust. Bij thuiskomst zien haar ouders in dat ze het niet goed hebben gedaan. Ze besluiten de opvoeding van hun kind anders aan te pakken en Kleinood meer vrijheid te geven. Ze mag Geertrui zo vaak ontmoeten als ze wil.
Uit meer verhalen blijkt dat de schrijfster het belangrijk vond dat kinderen spelen en buiten zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval in ‘Rozefee’, opgenomen in Rozefee en Pollo en zijn vrienden (1900), waarin de ouders van Fee op reis gaan in verband met de zwakke gezondheid van moeder. Na twee jaar keert het echtpaar gezond terug. In die jaren heeft Fee zelf ook haar best gedaan om rode wangen te krijgen. Ze heeft veel buiten gespeeld, in de natuur gewandeld en goed gegeten. Ze is een echte ‘Rozefee’ geworden. Bovendien heeft ze veel over de natuur geleerd.
Dat Van der Tuuk gezondheid een groot goed vond, blijkt ook uit De geschenken van den dwerg (1897). De Indische Nadine en haar moeder leiden een armoedig bestaan. Daarbij komt dat moeder vaak ziek is. Als Nadine een aardmannetje geholpen heeft, mag ze een beloning kiezen: mandjes met geld of een geneeskrachtige toverdrank. Ze kiest het geld, waarna zij en haar moeder een rijk leven hebben. Als blijkt dat moeder niet beter wordt, gaat Nadine terug naar het bos en ruilt de geldmandjes voor de toverdrank. Ook andere boeken hebben een relatie met Indië, bijvoorbeeld Het neefje uit de Oost (ca. 1890), Rijk en arm (ca. 1890) en Met verlof in 't vaderland (1904).
Van der Tuuk vertaalde ook een groot aantal jeugdboeken, waaronder historische verhalen en boeken over de natuur. Enkele voorbeelden: Arthur en Squirrel (1888) van Johanna Spyri, Don Quichotte (1891) van Miguel de Cervantes Saavedra, In dienst van den Prins, een verhaal uit den 80-jarigen oorlog (1891) van G.A. Henty, Spartacus, de slavenaanvoerder, een verhaal uit het oude Rome (1896) van Rob Münchgesang en Wat er in onzen tuin te zien is (1907).
Haar werk voor kinderen kenmerkt zich door een vlotte stijl en veel dialoog.
| |
Met verlof in 't vaderland
Bernard van Staden, houtvester in Indië, is een jaar met verlof. Hij verblijft in die periode bij het gezin van zijn zus Emma, die met haar man, zoon Hen-
| |
| |
Illustratie van Leo Gestel uit Met verlof in 't vaderland
drik en dochtertje Lien in het Gelderse Roobeek woont. Oom Bernard brengt gezelligheid in huis en kan het goed vinden met de kinderen. Hij ontfermt zich ook over Rudolf en Marie, de kinderen van vrienden in Indië. Bernard zorgt dat Marie, die soms brutaal en veeleisend is, bij Emma en haar gezin kan logeren. Onder invloed van de gezinswarmte en de duidelijke regels die gesteld worden, verandert het meisje ten goede. Rudolf woont bij een neef en nicht in Amsterdam. Dat verblijf is niet zo prettig, omdat zoon Paul onder invloed van slechte collega's nogal verkwistend is en voor problemen zorgt. Oom Bernard grijpt in en zorgt dat Paul een baan in Indië krijgt. Verwacht wordt dat dit een gunstig effect zal hebben op zijn gedrag.
Oom Bernard organiseert van alles. Zo wordt onder meer een bezoek gebracht aan Artis. Ook maken ze een voettocht, waaraan het gezin van zijn zus, Rudolf en Marie en enkele vrienden deelnemen. Oom Bernard wil de kinderen vooral leren genieten van de natuur, die hem zelf vaak tot troost is geweest en zijn ‘gelukkige uren zooveel glanziger en mooier heeft gemaakt’.
Als het jaar voorbij is, vindt iedereen het jammer dat oom Bernard vertrekt. Allen hebben ze genoten van zijn goede zorgen en iedereen heeft zijn positieve invloed gevoeld.
| |
Waardering
Vanwege haar maatschappelijke activiteiten was Titia van der Tuuk een gerespecteerde vrouw. Over de waardering van haar activiteiten op het gebied van de kinder- en jeugdliteratuur is weinig bekend. In Wat mogen onze kinderen lezen? (1899), een overzicht van recensies door het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap, worden elf van haar boeken kort besproken, veelal in positieve bewoordingen. Uit het tooverland (1889) wordt een ‘verzameling mooie sprookjes, met een gezonde strekking’ genoemd en Op de Lichtenhorst (1893) een ‘mooi onderhoudend geschreven boekje’. In de editie van dit overzicht uit 1904 krijgt
| |
| |
Rozefee en Pollo (1900) een gematigd positieve recensie: ‘Er ligt iets mats over dit boek, van gerektheid kunnen wij het niet vrijpleiten. Overigens is het geheel onschadelijk, en mag het dan ook wel gelezen worden door kinderen van 8 à 10 jaar.’
Een tweede druk van In 't schemeruurtje in 1883, van Op de Lichtenhorst in ca. 1900 en van Rozefee en Pollo en zijn vrienden in 1912 wijst op een zekere populariteit.
In vakliteraire publicaties die enkele decennia na haar dood verschenen, is weinig aandacht besteed aan het jeugdliteraire werk van Titia van der Tuuk. D.L. Daalder noemt haar in Wormcruyt met suycker (1950) ‘wel geen groot schrijfster, maar toch iemand, die een fijne pen voerde’. In Lectuur-Repertoirum (1954) staat over haar vermeld: ‘Schreef neutrale, zoet-zachte meisjesboeken en bezorgden vertalingen uit de wereldliteratuur. Haar paedagogische en moraliserende werken zijn voor katholieken ongeschikt.’
| |
Bibliografie
Keuze uit door haar geschreven/vertaalde boeken voor volwassenen
|
Oorlog en vrede (1885), Wrakhout (1897), Op kalme levenszee (1898), Slachtoffers van het oude vooroordeel (1898), De gezondheid in huis (1902), De vrouw in haar seksuele leven (1915). |
Keuze uit door haar geschreven jeugdboeken
|
In 't schemeruurtje; sprookjes. Deventer, Van der Meer, [1882]. |
In 't hoekje van den haard; sprookjes en vertellingen. Met illustraties van Wm. Steelink, Amsterdam, L.J. Veen, [1887]. |
Gezellige uurtjes; sprookjes. Schoonhoven, W.H.J. van Nooten, [1887]. (De Nieuwe Bibliotheek voor de Jeugd, serie 1, nr. IV.) |
De ster van den vrede. Amsterdam, L.J. Veen, [1888]. |
Uit het tooverland; sprookjes. Amsterdam, Veen, [1889]. |
Kleinood; sprookjes. Amsterdam, L.J. Veen, [1889]. |
Eind goed, al goed. Almelo, W. Hilarius Wzn., [ca. 1890]. |
Vogeltje Vlug. Almelo, W. Hilarius Wzn., [1890]. |
Rijk en arm; twee verhalen voor meisjes. Deventer, A.J. van den Sigtenhorst, [ca. 1890]. |
Jonge vriendjes; een verhaal voor jongens en meisjes. Almelo, W. Hilarius Wzn, [ca. 1890]. |
De wonderbare sluie; sprookjes en vertellingen. Met illustraties van Wm. Steelink, Amsterdam, L.J. Veen, [1890]. |
In vrij uren; twee verhalen voor de jeugd. Almelo, W. Hilarius Wzn, [1890]. |
Het neefje uit de Oost; een verhaal voor meisjes. Deventer, A.J. van den Sigtenhorst, [ca. 1890]. |
De leelijkste van de vijf; een verhaal voor meisjes. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1890]. |
Aza de schildknaap. Amsterdam, Met illustraties van E.S. Witkamp Jr. Amsterdam, H.J.W. Becht, [ca. 1893]. Ook verschenen onder de titel De vriend van den postopzichter. Amsterdam, H.J.W. Becht, [1893]. |
Op de Lichtenhorst. Haarlem, W.H.J. van Nooten, [1893]. (De Nieuwe Bibliotheek voor de Jeugd, serie 7, nr. III.) |
De geschenken van den dwerg; een sprookje. Deventer, AE.E. Kluwer, 1897. (Dertig cents-bibliotheek nr. 6.) |
Rozefee en Pollo en zijn vrienden. Leiden, A.W. Sijthoff, [1900]. (De Kindervriend nr. 5.) |
Ter uitspanning; twee verhalen voor de jeugd. Almelo, W. Hialrius, [ca. 1900]. |
Een prettige vacantie; een verhaal voor jongens en
|
| |
| |
meisjes. Almelo, W. Hilarius Wzn, [ca. 1900]. |
Met verlof in 't vaderland. Met illustraties van Leo Gestel, Amsterdam, Vennootschap ‘Letteren en Kunst’, [1904]. |
Over Titia van der Tuuk
|
[Anoniem], [Recensie van Excelsior. Maandschrift voor jonge dames]. In: De Gids, jaargang 13 (1895), blz. 589. |
[Anoniem], Kinderlectuur. In: Nieuwsblad voor den Boekhandel, 29-10-1897, blz. 441. |
Lucie M.C. Brugman e.a., Wat mogen onze kinderen lezen? Een duizendtal beoordelingen van in de laatste jaren verschenen kinderboeken door de Commissie uit de Afd. Amsterdam I en II van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap. Amsterdam, Ten Brink & De Vries, 1899, blz. 124-125. |
J.W. Hartgrink e.a., Wat mogen onze kinderen lezen? Ruim 300 beoordelingen van in de laatste jaren verschenen kinderboeken door het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap. Amsterdam, Ten Brink & De Vries, 1904, blz. 73. |
A. Krings-Uniken van der Tuuk, Titia Klasina van der Tuuk. Uit haar ‘levensbeschrijving op mijn verzoek’. In: Bijdrage tot de kennis van het geslacht Van der Tuuk. Groningen, De Jager, 1926, blz. 55-59. |
Chr. Bosman, Titia van der Tuuk. In: De Vrijdenker, 26-3-1932. |
D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur met illustraties en portretten. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1950, blz. 93. |
Joris Baers, pr. en Paul Hardy (red.), Lectuur-Repertoirum. Deel III. Antwerpen/Tilburg, Vlaamsche Boekcentrale/Nederland's Boekhuis, 1954, blz. 2675. |
René Leeuwenhoek, Mens voor de mensheid: Titia van der Tuuk als vrijdenkster. In: De vrije gedachte, nr. 173, 1987, blz. 21-26. |
René Leeuwenhoek, Mens voor de mensheid II: Titia van der Tuuk als vrijdenkster. In: De vrije gedachte, nr. 174, 1987, blz. 19-22. |
René Leeuwenhoek, Mens voor de mensheid: Titia van der Tuuk als vrijdenkster. In: De vrije gedachte, nr. 175, 1987, blz. 18-22. |
Myriam Everard, Drie geschiedenissen van liefde; Enige grepen uit het leven van Titia van der Tuuk. In: Mieke Aerts e.a. (red.) Naar het leven; Feminisme & biografisch onderzoek. Amsterdam, Uitgeverij SUA, 1988, blz. 103-116. |
A.J. Derking, Titia van der Tuuk. In: Jaarboek Achterhoek en Liemers, jaargang 12 (1989), blz. 127-132. |
Myriam Everard, De bibliotheek van Titia van der Tuuk als venster op de wereldvrouwenboekerij. In: Lust en gratie; lesbisch cultureel tijdschrift, nr. 32, 1991, blz. 50-62. |
Dorothé Buur, Indische jeugdliteratuur. Geannoteerde bibliografie van jeugdboeken over Nederlands-Indië en Indonesië, 1825-1991. Leiden, KITLV Uitgeverij, 1992, blz. 77, 81, 94-95, 111. |
Marjoke Rietveld-van Wingerden, Jeugdtijdschriften in Nederland & Vlaanderen 1757-1942. Bibliografie. Leiden, Primavera Pers, 1995, blz. 85, 107, 126, 127, 132, 135, 152 en 154. |
Sophie Levie, Een vergeten vertaalster: Titia van der Tuuk. In: Filter; tijdschrift voor vertalen en vertaalwetenschap, jaargang 14 (2007), nr. 3, blz. 13-21. |
Myriam Everard, De Arnhemse jaren van Titia van der Tuuk (1884-1902), vrijdenkster, schrijfster, feministe. In: ‘Arnhem de Genoeglijkste’; Arnhemse meisjes. Vrouwen in beeld, jaargang 27 (2007), nr. 4, blz. 214-243. |
81 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 2009
|
|