| |
| |
| |
Walter Trier
door Truusje Vrooland-Löb
Walter Trier werd op 25 juni 1890 in Praag geboren als zoon van een handschoenenmaker. Hij volgde in zijn geboortestad een opleiding aan de kunstnijverheidsschool tot hij daar ‘wegens gebrek aan talent’ werd weggestuurd. Zijn verdere kunstzinnige vorming kreeg hij aan de kunstacademie van München die hij in 1909 met een diploma verliet.
In dat jaar verschenen zijn eerste tekeningen in het blad Simplicissimus. Vanaf 1910 woonde Trier in Berlijn waar hij tot 1935 medewerker was van het humoristische tijdschrift Lustige Blätter, tekeningen maakte voor de Berliner Illustrierten en andere tijdschriften (Die Dame, Uhu). Ook was hij lid van de kunstenaarsvereniging Berliner Sezession.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog maakte hij anti-imperialistische en anti-militaristische politieke prenten. Daarna heeft hij zich op brede wijze ontwikkeld: als begaafd en humoristisch politiek tekenaar die af en toe decors en kostuums voor revues en balletten ontwierp, maar ook als illustrator van zo'n zestig boeken. Dertien daarvan waren geschreven door Erich Kästner. De succesvolle samenwerking van deze twee kunstenaars begon in 1927 toen Trier de vraag kreeg voorgelegd of hij tekeningen wilde maken bij Kästners debuut Emil und die Detektive (Emiel en zijn detectives). Vanaf dat moment vormen zijn illustraties een onlosmakelijk onderdeel van Kästners vroege kinderboeken. Ze hebben onbetwist bijgedragen aan de grote internationale populariteit ervan.
Tot 1936 kon Trier als jood in Duitsland werken; daarna moest hij vluchten voor de nazi's. Hij woonde en werkte in Londen, waar hij tijdens de Tweede Wereldoorlog anti-fascis-
| |
| |
tische karikaturen maakte voor de Engelse dagbladpers en omslagen voor het maandblad Lilliput. In 1947 emigreerden Trier en zijn vrouw naar Canada, om in de buurt van hun enige dochter te zijn. Daar lukte het hem opnieuw een succesvolle carrière als ontwerper en (reclame) tekenaar op te bouwen. Walter Trier stierf in 1951.
| |
Werk
Vanaf het begin had Walter Trier een pittige, journalistieke, geestige tekenstijl, waarin invloeden te zien zijn van zijn Tsjechische jeugd met de daarbij behorende agrarisch-folkloristische elementen en van de traditie van de zogenaamde Bilderbogen-kunstenaars van de negentiende eeuw. Daar behoorde ook de door hem bewonderde Wilhelm Busch toe. Behalve door een volstrekt persoonlijke ‘pennestreek’ kenmerkt zijn werk zich door karakteristiek kleurgebruik.
Een omvangrijke verzameling oud speelgoed met marionetten, notekrakers, vergulde engeltjes, dieren van glas, poppen van suikergoed, houten pijprokende boswachters, kerststalfiguren en poppenkastpoppen is van grote invloed geweest op zijn vormontwikkeling. Telkens als hij emigreerde nam hij ze mee. De verzameling was zowel een bron van inspiratie als het onderwerp van Spielzeug (1922).
Hoewel zijn eigen leven dikwijls gecompliceerd was, is de ongecompliceerde, welhaast naïef ogende vrolijkheid een van de opvallendste kenmerken van zijn tekeningen. Erich Kästner schreef hierover: ‘Hij was een stille, ernstige man met kinderogen. Alles wat hij tekende en schilderde glimlachte of lachte, zelfs de plank en de appel, de wandklok en de dameshoed. Alles bij hem was licht en vrolijk. Hij zag het Boze en werd niet boos. Hij zag de Domheid en bleef er gelaten onder. Hij zag de wereld zoals ze was en glimlachte haar voor zichzelf in orde.’
Van 1910 tot 1935 maakte Trier zijn ‘getekende grappen’ voor Lustige Blätter. In het begin voelde hij zich vereerd voor dit bekende humoristische tijdschrift te mogen tekenen. Later waren de rollen omgedraaid en was de redactie juist dankbaar een tekenaar van zijn kaliber onder de vaste medewerkers te kunnen rekenen. Op den duur werd hij zelfs het paradepaardje dat Lustige Blätter een bepaald aanzien gaf. In de jaren twin- | |
| |
tig was hij een van de populairste humoristische tekenaars van Duitsland.
Trier stond in zijn tekeningen altijd aan de kant van ‘de kleine man’. Juist de mensen die het meest te lijden hadden van oorlog en economische crisis, probeerde hij op te beuren met tekeningen waaruit een sociaal-kritisch engagement en een zekere vrolijkheid sprak.
Halverwege de jaren twintig had Trier al een dozijn kinderboeken geïllustreerd, maar hij verwierf er pas grote (internationale) roem mee toen hij de boeken van Erich Kästner ging illustreren. Hun eersteling Emiel en zijn detectives (1929) werd meteen een wereldsucces. Vanaf dat moment was Trier de belangrijkste Kästner-illustrator. Met zijn losse, geestige tekeningen gaf hij de verhalen een meerwaarde. Zijn speelse, vaak uit een paar raak gezette lijntjes opgebouwde tekeningen sloten naadloos aan op de vlotte, heldere, directe en positieve schrijfstijl van Kästner. Kästner had, afwijkend van het ideaal van het gehoorzame, brave kind uit de kinderliteratuur van het begin van de twintigste eeuw, een nieuw type kind geschapen; een kind dat zelfstandig is, zelfbewust, slim, coöperatief en dat succesvol de richting van zijn eigen leven bepaalt.
Of het nu de kinderen uit Puntje en Anton (1931), De vliegende klas (1933) of Dubbele Lotje (1949) waren - ze beleefden altijd spannende avonturen die goed aflopen. Dankzij Trier
Uit Emiel en zijn detectives van Erich Kästner
weten we nu nog hoe zij en hun wereld eruit zagen.
Trier deelde met Kästner een speciaal ontwikkeld gevoel voor de kindertijd. Kästner: ‘De meeste mensen doen hun jeugd weg als een oude hoed. Ze vergeten hun jeugd als een telefoonnummer dat niet meer geldig is. Vroeger waren ze kinderen, toen werden ze volwassenen, maar wat zijn ze nu? Alleen wie volwassen wordt en een kind blijft, is een mens.’
Hun samenwerking zou ongeveer een kwart eeuw duren, hoewel ze in al die jaren eigenlijk maar heel weinig daadwerkelijk samen zijn geweest. Bij Triers zestigste verjaardag memoreerde Kästner dat ze, ook als hij alle vluchtige kwartiertjes optelde, maar een kleine vier weken in elkaars gezelschap hadden doorgebracht. ‘We
| |
| |
waren eigenlijk een kwart eeuw op weg om echte vrienden te worden.’
De laatste keer dat ze elkaar zagen was in 1937, toen Kästner hem in Londen opzocht voor de bespreking van een nieuw boek. Toen Kästner hem vroeg of hij de tekst van Conferentie der dieren (1949) wilde illustreren, woonde Trier al in Canada. Dit boek is geschreven naar een idee van Jella Lepman, initiator van ibby en de Internationale Jugendbibliothek in München. Het beschrijft een bijeenkomst waarop de dieren eisen dat de wereldvrede van de mensen nu eindelijk beklonken zal worden. Kästner stuurde Trier wat amateuristische, vage schetsen van hoe hij het boek graag geïllustreerd zou zien. Doordat ze elkaar zo goed aanvoelden en Trier over een grenzeloze fantasie beschikte, ontstond toen ‘ein Buch aus einem Guss’, zoals Kästner later verrukt opmerkte. Want niet alleen de uitbundige en steeds vrolijke fantasie in de tekeningen, maar ook de artistieke verwezenlijking is opvallend. Triers virtuoze tekeningen staan vol gekke invallen en zijn tegelijkertijd van een geraffineerde eenvoud.
Ook Kästners bewerkingen van klassiekers als Tijl Uilenspiegel (1938), De gelaarsde kat (1950) en Baron van Münchhausen (1951) zijn door Trier overtuigend in de sfeer van die verhalen geïllustreerd. Hetzelfde geldt voor Mark Twains beroemde Tom Sawyer en Huckleberry Finn. Ook die wereld wist Trier met een paar rake lijnen neer te zetten, omdat hij uit deze teksten het levensblije element destilleerde, het vrijgevochten kinderbestaan en het avontuurlijke daarin.
Eind jaren dertig waren Triers tekeningen en boekillustraties zo bekend, dat toen hij met vrouw, dochter en hond (alle drie veelvuldig in zijn tekeningen aan te treffen) naar het hem onbekende Engeland vluchtte, hij daar al snel een nieuwe artistieke start kon maken. Met de honderdtwintig omslagen in kleur die hij voor het Londense maandblad Lilliput maakte, verwierf hij grote bekendheid bij het Engelse lezerspubliek. De opdracht daarvoor was niet gemakkelijk: er mocht niet steeds iets anders op de omslagtekening te zien zijn, de lezer moesten elke keer iets bekends aantreffen. Trier kreeg het idee één thema te variëren. Daarvoor koos hij een paartje met een hond. In de oorlogsjaren symboliseerden zij als het ware het eeuwige geluk en de vrolijkheid, de jeugd en de liefde. Trier tekende ze steeds anders; soms jong, dan weer ouder, soms naturalistisch, dan weer gestileerd. Hij stak ze in allerlei verschillende kledingstijlen en plaatste ze in de gekste situaties. En nooit sloeg hij de plank mis. Deze omslagen hebben geschiedenis gemaakt en maakten het mogelijk dat een Duitse kunstenaar midden in de oorlog de lieveling van het Engelse publiek werd.
| |
| |
Uit Huckleberry Finn van Mark Twain
De emigrant Trier bewees dat hij niet alleen een humorist-met-de-tekenpen was, maar ook een humanistisch kunstenaar die de barbarij van de bruinhemden niet kon verkroppen. Ook in Engeland ontpopte hij zich tot een politiek tekenaar van formaat. Zijn anti-fascistische politieke satires werden steeds concreter. Hitler, Göring en Goebbels zette hij scherp in hun onmenselijkheid neer. Toen hun ondergang een feit was, tekende hij zichzelf als drakendoder, met een tekenpen als het wapen waaraan zijn slachtoffers geregen waren.
Na de oorlog vertrok de toen 57-jarige Walter Trier met zijn vrouw naar Ontario, Canada. Ook dat land zou hij met zijn tekenpen veroveren. Hij illustreerde er boeken die in Engeland of Zwitserland uitkwamen, maar hij tekende ook voor Canadese tijdschriften als Canadian Packers en Saturday Night. Met zijn reclametekeningen, affiches en als ontwerper oogstte hij in dat land eveneens succes.
Kort voor zijn dood werd zijn werk tentoongesteld in Toronto en in de Internationale Jugendbibliothek in München (1951 en later in 1983 nog een keer), waar inmiddels de foyer in de nieuwbouw naar hem is vernoemd, de Walter Trier-Galerie.
| |
Waardering
Over de plaats die Walter Trier als illustrator innam, schreef de auteur Roda Roda: ‘Walter Trier maakte de werkelijkheid tot sprookje en dat sprookje tot werkelijkheid. De figuren die zijn cartoons bevolken, zijn zo roerend eenvoudig en grappig dat men wel van de kunstenaar móet houden; zoals men eens van Hoffmans Struwwelpeter en van Carl Spitzweg gehouden heeft.’
Over de samenwerking van Trier en Kästner noteerde Lothar Lang: ‘Het succes van de Kästner-kinderboeken is zonder Walter Trier haast ondenkbaar, andersom werd door deze boeken de naam van de tekenaar bij een nieuw lezerspubliek in de hele wereld bekend.’
Horst Künneman meent dat de jarenlange invloed van Trier op de cultuur van de kinderboekillustratie vooral op zijn tekeningen in de boeken van Käster is terug te voeren: ‘Walter Trier trof als geen illustrator voor en na hem de pittige ironische
| |
| |
stijl van deze auteur. Zijn beelden zijn niet zo maar aanvulling of illustratie van de tekst, maar overstijgen en vergroten het verhaal. Zonder Triers beelden zijn Kästners vroege kinderboeken niet denkbaar.’
Na Triers dood merkte Erich Kästner op: ‘Walter Trier is onvervangbaar. Dat dit zo zou zijn, vermoedde ik al toen wij elkaar in 1927 in Berlijn leerden kennen en hij mijn eerste kinderboek Emil und die Detektive illustreerde. Ik voelde het gedurende de kwart eeuw van onze samenwerking steeds opnieuw in stijgende mate. En sinds hij dood is, weet ik het ècht zeker. Zijn plaats is leeg gebleven.’
| |
Bibliografie
Keuze uit de door Walter Trier geïllustreerde boeken die niet in het Nederlands zijn vertaald
|
A. Lokesch, Alte Kasperlstücke (1920); P. Benndorf, Till Eulenspiegel; Ein kurzweilig Lesen, wie er sein Leben vollbracht hat (1920); O. Seyffert, Spielzeug (1922); W. Trier, Triers Panoptikum (1922); Sling, Kasper im Zoo (1923), Kasper bei den Menschenfressern (1923), Kaspar beim Teufel (1923), Kaspar am Nordpol (1923); My, Fridolins Harlekinder (1926), Fridolins Siebenmeilenpferd (1926), Fridolins Zauberland (1926); R. Kipling, Das kommt davon! Geschichten und Märchen (1929); E. Kästner, Arthur mit dem langen Arm (1931); M. Twain, Die Abenteuer des Tom Sawyer und Huckleberry Finn (1936); W. Trier, Das Eselein Dandy (1948), Dandy in the circus (1950); E. Jandl, Alles freut was alle freut; Ein Märchen in 28 Geschichten, frei nach Zeichnungen von W. Trier (1975). |
Keuze uit de door Walter Trier geïllustreerde boeken van Erich Kästner die in het Nederlands verschenen
|
Emil und die Detektive (1928): Emiel en zijn detectives. Vertaald door Annie Winkler-Vonk. 's-Gravenhage, bzztôh, 1987. (Eerste Nederlandse uitgave: Amsterdam, Boekerij de Voortganck, 1950) |
Pünktchen und Anton (1931): Puntje en Anton. Vertaald door A. Viruly. 's-Gravenhage, bzztôh, 1987. (Eerste Nederlandse uitgave: Amsterdam, L.J. Veen, 1939) |
Der 35. Mai oder Konrad reitet in die Südsee (1932): De 35ste mei, of Koen rijdt naar de Zuidzee. Vertaald door Theo van der Wal. Amsterdam, Veen, 1961. |
Das fliegende Klassenzimmer (1933): De vliegende klas. Vertaald door Wim Hora Adema. 's-Gravenhage, bzztôh, 1988. (Eerste Nederlandse uitgave: Amsterdam, L.J. Veen, 1941) |
Emil und die drei Zwillinge (1934): Emiel en de drie tweelingbroers. Vertaald door R. de Jong-Belinfante. 's-Gravenhage, bzztôh, 1988. (Eerste Nederlandse uitgave: Amsterdam, L.J. Veen, 1951) |
Till Eulenspiegel (1938): Tijl Uilenspiegel. Vertaald door Ben van Eysselsteyn. Hoorn, West-Friesland, 1982. (Eerste Nederlandse uitgave: 's-Gravenhage, Leopold, 1951) |
Das doppelte Lottchen (1949): Dubbele Lotje. Vertaald door Annie Winkler-Vonk. 's-Gravenhage, bzztôh, 1987. (Eerste Nederlandse uitgave: Amsterdam, L.J. Veen, 1951) |
Der kleine Grenzverkehr; oder Georg und die Zwischenfälle (1949): Klein grensverkeer. Vertaald door Johan van der Woude. Amsterdam, L.J. Veen, 1952. (Eerder verschenen als Hier woont het geluk, zpl., zj.) |
Die Konferenz der Tiere (1949): Conferentie der dieren. Vertaald door R. Belinfante. Amsterdam, L.J. Veen, 1952. |
Der gestiefelte Kater (1950): De gelaarsde kat. Vertaald door Ben van Eysselsteyn. 's-Gravenhage, Leopold, 1951. |
Des Freiherrn von Münchhausen wunderbare Reisen (1951): De wonderbaarlijke reizen en
|
| |
| |
avonturen ter land, ter zee, en in de lucht van Baron van Münchhausen. Vertaald door Ben van Eysselsteyn. Hoorn, West-Friesland, 1981. (Eerste Nederlandse uitgave: 's-Gravenhage, Leopold, 1951) |
Over Walter Trier
|
Lothar lang, Das Große Trier-Buch. Frankfurt am Main/Zürich, Büchergilde Gutenberg/Atrium Verlag, 1972. |
Horst Künnemann, Walter Trier Illustrator und Bilderbuchmacher. In: Bulletin Jugend und Literatur, 9/73. |
Christian Scheffler, Trier, Walter; Zeichner, Karikaturist, Kinderbuchillustrator. In: Lexicon der Kinder- und Jugendliteratur. Onder red. van Klaus Doderer. Weinheim/Basel, Beltz Verlag, 1979, deel 3. |
Erich Kästner, Erich Kästner zu Walter Trier. In: Walter Trier Kinderbuchillustrationen aus der Sammlung Kurt L. Maschler. München, IJB, 1983. (Catalogus tentoonstelling Internationale Jugendbibliothek Schloß Blutenburg 1983) |
41 Lexicon jeugdliteratuur
juni 1996
|
|