Werk
Sinds hij zelf jeugdboeken schrijft, is Van Toorns opvatting over dat genre veranderd. Terwijl hij zich er in het verleden wel eens kritisch over uitliet, ziet hij nu de waarde van deze literatuur. In reactie op critica Elsbeth Etty die hem verweet in Heer Doos klein verdriet te verheffen tot wereldleed, zei Van Toorn: ‘Ik denk dat de beste voorbeelden van wat Etty “adolescentenromans” noemt, en wat ik boeken voor het niemandsland heb genoemd, nu juist hun kwaliteit danken aan het feit dat de schrijver in staat is geweest zijn lezers het “klein particulier verdriet” van zijn jonge hoofdfiguur of figuren of wat mij betreft hun klein particulier geluk, mee te laten beleven. Iemand die denkt dat “echte ellende en pijn” een boek belangrijker maken dan “klein particulier verdriet” begrijpt niets van schrijven.’
Zijn werk voor volwassenen is vaak geïnterpreteerd als autobiografisch. En daar is veel voor te zeggen. Zo is zijn fascinatie voor het rivierenlandschap zoals die onder meer spreekt uit de romans Een leeg landschap (1988) en De rivier (1999) terug te voeren op de herinneringen uit zijn jeugd.
Ook in de besprekingen van zijn jeugdboekendebuut Rooie en andere verhalen over mijzelf en mijn klas (1991) wordt een verband gelegd tussen het boek en de eigen ervaringen van de schrijver in zijn jeugd en als leraar. Het titelverhaal ‘Rooie’ verscheen eerder in de bundel Doe maar open (1984) van uitgeverij Querido. Deze bundel bevat verhalen en gedichten van bekende kinderboekenschrijvers als Guus Kuijer en Els Pelgrom en van schrijvers die nog niet eerder voor kinderen schreven zoals Abel J. Herzberg, Leo Vroman en Hella S. Haasse.
Rooie bestaat uit acht verhalen over een groepje jongens en meisjes en hun klassenleraar op een experimentele school. De verhalen worden verteld door een ik-verteller. Deze ‘ik’ is de veertienjarig Walter Berg, een personage dat ook in Van Toorns proza voor volwassenen met enige regelmaat optreedt. Walter geeft boeiende portretten van zijn klasgenoten Rob, Sjaak en de Italiaanse Paolo. Maar hij vertelt ook over zichzelf, over zijn liefde voor Linda en zijn onzekerheid over wat hij later wil worden. Met zijn schets van het schoolleven geeft Van Toorn een impressie van de jaren zestig, toen op onderwijsgebied nog heel veel mogelijk was en mensen nog echt luisterden naar elkaar. Vanaf de eerste bladzijde overheerst de nostalgie, de herinnering aan een tijd die beter was dan die van de jaren tachtig.
In de kritiek werd gewezen op de overeenkomsten tussen de verhalen in Rooie en de eerste twee verhalen uit de bundel Pestvogels en andere verhalen (1980). In een lezing merkte Van Toorn zelf op dat hij het titelverhaal van deze bundel schreef na een discussie met zijn dochters over Terlouws' Oorlogswinter: ‘Die oorlog leek in niks op de mijne, ik vond dat hij de oorlog romantiseerde, bovendien vond ik dat hij