| |
| |
| |
Marten Toonder
door Bert Meppelink
Marten Toonder werd op 2 mei 1912 te Rotterdam geboren als zoon van een kapitein op de grote vaart. Na het zien van enkele door zijn vader meegenomen Amerikaanse kranten met strips, besloot de jongen Marten van het maken van stripverhalen zijn beroep te maken. Hij leerde zichzelf de techniek van het striptekenen door middel van een cursus van Dante Quinterno, een voormalige medewerker van Walt Disney. In 1935 trad Toonder in dienst bij de Rotogravure Maatschappij te Leiden en tekende in korte tijd tientallen strips en illustraties.
Grote bekendheid verwierf Toonder met zijn in 1941 gestarte Tom Poes-strip en met de door hem opgerichte tekenstudio, die behalve vele strips ook tekenfilms produceerde. Gedurende minstens een kwart eeuw was hij zo als werkgever en als stripmaker bepalend voor het aanbod van de vaderlandse strip. Als schrijver van de Tom Poes-tekststrip verrijkte Toonder de Nederlandse taal met vele nieuwe woorden en uitdrukkingen. Erkenning als literator kreeg hij in 1954, toen hij tot lid werd benoemd van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
In 1965 trok Marten Toonder zich uit de studio's terug om zich in Ierland te vestigen. Van daaruit bleef hij zijn Tom Poes-strip tekenen en schrijven, tot hij begin 1986 met een afsluitend verhaal de lange reeks van meer dan 160 verhalen beëindigde. Als producent van tekenfilms kreeg Toonder diverse onderscheidingen. Voor zijn belangrijke bijdrage aan het Nederlandse beeldverhaal kreeg hij in 1982 de Stripschapsprijs.
| |
Werk
In het werk dat onder Toonders naam verschenen is, dient een scheiding te worden aangebracht tus-
| |
| |
Uit Het eiland van Grim, Gram en Grom (1942)
sen zijn eigen werk en werk dat - weliswaar onder zijn supervisie - door medewerkers van de Toonder Studio's vervaardigd werd.
Toonders belangrijkste eigen werk is de tekststrip met De avonturen van Tom Poes en Heer Bommel. Deze in eerste instantie voor kinderen bedoelde strip verscheen voor het eerst op 16 maart 1941 in het dagblad De Telegraaf. De strip bestond uit twee à drie tekeningen met daaronder in kolommen de begeleidende tekst. Tot 20 november, 1944 verschenen 23 verhalen met een nogal sprookjesachtig karakter. De hoofdpersoon Tom Poes beleeft samen met zijn vriend, de beer Olivier B. Bommel, tal van avonturen met onder meer reuzen, dwergen, tovenaars en prinsessen. Om de twee hoofdpersonen heen creëert Marten Toonder een rijk scala aan vaste personages en tegenspelers, zoals de barse politiecommissaris Bullebas, de boeven Bul Super en Hiep Hieper, de gevaarlijke professor Sickbock, alsmede de geheimzinnige magister Hocus Pas. Hoewel vrijwel alle vaste personages in de strip zijn afgebeeld als dieren, worden ze in de tekst opgevoerd als menselijke karakters met stereotiepe gedragingen, vaak als parodie op beroepsgroepen.
Dat de Tom Poes-strip in 1944 onderbroken werd had te maken met het verzetswerk waarin Toonder betrokken was. Hij tekende tegen de Duitsers gerichte spotprenten voor
| |
| |
Uit Kwetal de breinbaas (1950)
het illegale blad Metro, dat gedrukt werd op de al evenzeer illegale drukpers die bij de Toonderstudio's was ondergebracht. Daarnaast had hij diverse mensen van tewerkstelling in Duitsland kunnen vrijwaren door ze in dienst te nemen. Na verloop van tijd was de kans op ontdekking echter zo groot dat Toonder zich door een - bevriende - arts geestelijk gestoord liet verklaren om daarmee een inval te voorkomen. De opzet slaagde en de diverse betrokkenen konden hun verzetswerk voortzetten tot het eind van de oorlog.
Als de strip na een onderbreking van meer dan twee jaar terugkeert in de dagbladen nrc en De Volkskrant, blijkt al spoedig dat Toonder met zijn verhalen langzamerhand een andere weg is ingeslagen. Waren de beide hoofdpersonen in de Telegraafperiode nog amper uitgewerkt, in de strip van na de oorlog krijgen de karakters van Tom Poes en Heer Bommel steeds meer gestalte. Ook de avonturen die ze beleven worden vaker in een herkenbare situatie geplaatst. Toonder becommentarieert op deze wijze allerlei actuele zaken als de vooruitgang (en zijn gebreken) en hij laat zijn hoofdpersonen stoeien met diverse problemen van algemeen levensbeschouwelijke aard. Met name de figuur Bommel, die zichzelf nogal eens geconfronteerd ziet met zijn eigen tekortkomingen, blijkt met zijn impulsieve gedrag erg veel menselijke trekjes te vertonen.
De Bommelwereld in Rommeldam, waar de meeste verhalen zich afspelen, wordt door Toonder nog uitgebreid met figuren als Kwetal de Breinbaas, de journalist Argus en de psycholoog drs. Zielknijper. Het lezerspubliek dat in de Tweede Wereldoorlog de ‘oer’-Tom Poes met enthousiasme had gelezen, kon nu - ouder geworden - de strip blijven lezen omdat deze zich met zijn lezers mee ontwikkelde. Had de krantestrip een verandering ondergaan van kinderstrip naar meer volwassen vertelling, de diverse afgeleide produkties zoals boekuitgaven en ballonstripbewerkingen bleven voornamelijk op een jong publiek gericht. Pas met de vanaf 1967 regelmatig verschijnende bundelingen, waarin door het verkleind afdrukken van de tekeningen de meeste aandacht kwam te liggen op de tekst, kreeg de Bommelstrip com-
| |
| |
Uit Thijs IJs en Dicky Dons (ca. 1936)
mercieel gezien de brede waardering en erkenning van volwassenen.
De ballonversies van Tom Poes, die onder meer in het familieweekblad Revue en Donald Duck hebben gestaan, liet Toonder door zijn studiomedewerkers uitvoeren. Deze op een breder publiek gerichte stripseries hebben waarschijnlijk evenzeer bijgedragen aan de bekendheid van Toonders stripcreatie. Voor het opinieweekblad Haagse Post maakte Toonder in 1969 een ballonversie van zijn Bommelstrip. Door hierbij op creatieve en grafische wijze gebruik te maken van de tekstballonnen liet hij zien dat een ballonstrip nog heel goed een literaire waarde kan hebben.
Naast de avonturen van Tom Poes creëerde Toonder ook vele andere stripseries. De bekendste voorbeelden hiervan zijn: Kappie (van eind 1945 tot in 1972 voor diverse regionale kranten), Panda (van eind 1946 tot heden in onder meer De Haagsche Courant) en Koning Hollewijn (van 1954 tot 1971 in De Telegraaf). Kenmerkend voor al deze tekststrips is de intensieve bemoeienis van Toonder
| |
| |
met de oorspronkelijke opzet, terwijl hij daarna zowel het teken- als schrijfwerk aan zijn medewerkers overlaat.
In de periode voor de Tweede Wereldoorlog, toen hij nog alleen werkte, af en toe bijgestaan door zijn vrouw Phiny Dick, tekende Toonder aan diverse produkties. Een gedeelte van het vele opdrachtwerk diende realistisch uitgevoerd te worden, een stijl die hij nooit echt beheerste en die hij later dan ook niet meer hanteerde. Van het vele vooroorlogse werk zijn echter twee series vermeldenswaard vanwege de overeenkomsten met de latere Tom Poes-strip. Allereerst Uk en Puk, een serie die van 1934 tot 1939 in het weekblad Cinema & Theater verscheen. Toonder experimenteerde hier nog met de verschijningsvorm en gebruikt elementen in de verhalen die hij later in de Tom Poes-strip weer zal gebruiken. De andere serie die hij in dezelfde tijd maakt is de dierenstrip Thijs IJs, die van 1934 tot eind 1938 in Het Nieuwsblad van het Noorden verschijnt. Als opvolger van de Engelse Bruintje Beer-strip lijken de verhalen van ijsbeer Thijs qua vorm en inhoud in eerste instantie vooral een imitatie. Maar al vrij spoedig zijn de typische Toonderelementen al goed merkbaar in deze voorloper van Tom Poes.
Toonders kwaliteiten liggen vooral in zijn kracht als verteller. Tekentechnisch weet hij zich in de loop der jaren wel te ontwikkelen, maar tot echt bijzondere hoogte is hij niet gekomen. In zijn verhalen weet Toonder echter soms tot ongekende hoogten te komen. Hij is inventief, hanteert een zuiver taalgebruik en verrijkt de Nederlandse taal met allerlei nieuwe woorden en taaluitingen. De tekeningen gebruikt hij voornamelijk om sfeer over te brengen, danwel om de lezer op een andere manier te informeren over de tekstinhoud. De tekststrip, die in Nederland als enig land ter wereld tot grote bloei kwam, is dan ook een ideale vertelvorm voor Toonder. Hoewel hij door zijn verdiensten als literator wel enige erkenning heeft gekregen, neemt Toonder nog altijd een bijzondere positie binnen de literatuur in. Voor een belangrijk deel komt dit door het seriematige karakter van zijn oeuvre en het feit dat de strip, net als film, een geheel eigen vertelvorm is.
| |
Bibliografie
Een keuze uit de series
|
Als je begrijpt wat ik bedoel (bevat de verhalen: Het boze oog, De grauwe razer en Het Kukel). Amsterdam, De Bezige Bij, 1967. (Bundelingen van krantestripverhalen verschenen onder tientallen titels bij dezelfde uitgever, 1967 en verder). |
Avonturen van Tom Poes. MV 1 Het geheim van de blauwe grot. Amsterdam, De Bezige Bij, 1970. (Uitgave van de eerste vijftig krantestripverhalen zijn verschenen bij dezelfde uitgever, 1970 en verder). |
| |
| |
Tom Poes en de Schatscherven. Amsterdam/Haarlem, Amsterdam Boek/Oberon, 1974. (Ballonstrips uit het weekblad Donald Duck verschenen onder diverse titels bij dezelfde uitgever, 1974 en verder). |
Kappie. Deel 1 t/m 5. Laren, Skarabee, 1973. |
Panda. Deel 1 t/m 6. Laren, Skarabee, 1973. |
Koning Hollewijn. Deel 1 t/m 6. Laren, Skarabee, 1973. |
Koning Hollewijn als gezant. Zoeterwoude, Mondria, 1980. (Bundelingen van deze serie verschenen onder diverse titels bij dezelfde uitgever, 1980 en verder). |
Over Marten Toonder
|
Domien ten Berge, De Stripkunst van Marten Toonder. 's-Gravenhage, Panda, 1976. |
Maarten van Gils, Heer Bommel en zijn komische kracht. 's-Gravenhage, Panda, 1977. |
Rob Godthelp, Heer Bommel en de functie van de ironie. 's-Gravenhage, Panda, 1975. |
Rob Godthelp, Inleiding. In: De Bovenbazen. Amsterdam, De Bezige Bij, 1973. |
Marjolein Mendels, Toonders Kukel. 's-Gravenhage, Panda, 1977. |
Henk R. Mondria e.a., Toonderstory. In: Stripschrift, jaargang 7 (1974) nrs. 68/69, 70 en 71. |
Henk R. Mondria, Bommelbibliografie. 's-Gravenhage, Panda, 1974. (vierde versie, tweede druk) |
Henk R. Mondria, Bommelbibliografie. 's-Gravenhage, Panda, 1987. (zevende versie). |
Hans A. Spa, Thijs IJs, een studie. z. pl., z.j. |
16 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1988
|
|