| |
| |
| |
Annelies Tock
door Jan van Coillie
Annelies Tock is op 8 april 1951 geboren in Sint-Gillis-Waas, België. Ze volgde beroepsonderwijs, werkte op een kantoor, in een kindertehuis en bij de schoonmaakdienst van een ziekenhuis. Als kind al verslond ze boeken en als tiener schreef ze stapels gedichten. Ze debuteerde in 1981 met Wachten op regen, geïnspireerd op een reis door de Sinaï-woestijn. Eerder publiceerde ze korte verhalen in tijdschriften en in de reeks Vlaamse Filmpjes.
Thomas en de fluitspeler werd in 1985 bekroond door de Vlaamse Kinder- en Jeugdjury. Windenkind kreeg in 1986 de Jacob Van Maerlantprijs.
| |
Werk
Annelies Tock is ontegenzeglijk een romantisch auteur. De tegenstelling tussen natuur en cultuur ligt aan de basis van haar werk. De natuur staat voor ongereptheid, een natuurlijke levenswijze en vrijheid. Cultuur verbindt ze met vervuiling, verloedering en beslotenheid. In haar debuut Wachten op regen (1981) wordt Esther door een vosje meegenomen naar Ma-ana, midden in de woestijn aan de blauwste zee van de wereld. Het woestijnavontuur is voor haar een vlucht uit het ‘vol-met-dingen-land’. De verteller zet het paradijselijke van Ma-ana flink aan: ‘In dit land werd iedereen een dichter. [-] Alleen in de hemel kon het zo mooi als in Ma-ana zijn.’
Ook in andere verhalen is de natuur een toevluchtsoord. Opa Damiaan trekt zich terug in een oude wagon als hij weg wil uit zijn flat (De zomer van de oude spoorwagon, 1982); Gwendolien en de oude Tobias varen naar ‘Vergeet-me-niet-eiland’, ver weg van het rusthuis en het tehuis waar ze wonen (Het eiland van Tobias, 1997); Robbert uit Nachtschaduw (1990) voelt zich het prettigst in een hut in het Nevelbos, waar hij veilig is voor pestkoppen. Zijn vriendschap met een jonge wolf versterkt het paradijselijke.
| |
| |
In Windenkind (1985) staan vrijheid en civilisatie tegenover elkaar. Marilena, een zigeunermeisje, kwijnt weg in de beslotenheid van Oompje Sanders' huis, hoe goed de gepensioneerde onderwijzer het ook met haar voor heeft. Zelfs viool spelen lukt haar niet meer. Oompje Sanders wil haar noten leren lezen, maar ze is een natuurtalent dat zich niet laat inperken. Het scherpst is de tegenstelling tussen natuurlijkheid en ‘beschaving’ in Bloem in de wind (2000). Het indianenmeisje Mary woont met haar adoptieouders in een blokhut ver van de stad. De confrontatie tussen de edele, indiaanse levenswijze en de nietsontziende, blanke beschaving is funest. Het is geen toeval dat in beide titels het woord ‘wind’ voorkomt. Voor Tock is de wind, net als de vogel en het blauw van lucht en zee, een symbool voor vrijheid.
De romantische instelling van Annelies Tock blijkt ook uit haar fascinatie voor het sprookjesachtige, voor wat aan de andere kant van de tunnel of het water ligt. Geen van haar verhalen speelt volledig in een sprookjeswereld, steeds is er een vermenging of confrontatie van fantasie en realiteit. De fluitspeler neemt Thomas door een onderaardse gang mee naar Ommerskjul waar de boze koning door zijn tovermacht het land in een voortdurende nacht dompelt (Thomas en de fluitspeler, 1983). In De reis van Wannes (1998) loopt het precies andersom. Wannes, een Oergoewitsjer, wordt naar de mensenwereld gestuurd om een bondgenootschap te sluiten met hun koning. Bijzonder is de relatie tussen fantasie en werkelijkheid in Het eiland van Tobias. Het Vergeet-me-niet-eiland van Tobias staat in geen enkel boek. Als Gwendolien zich afvraagt of het geen sprookje is, antwoordt Tobias: ‘Sprookjes zijn geen leugens’.
De hoofdpersonages zijn vaak dromers en zoekers. Meestal gaat het om mensen die in de marge van de samenleving leven: eenzame bejaarden, kinderen en jongeren die getekend zijn door tegenslagen. Het zigeunermeisje Marilena blijft dromen van de verte, de circusleeuw verlangt naar de savanne, Gwendolien droomt ervan een vogel te worden en Mary vraagt als geschenk aan haar vader ‘een droom, een mooie droom over de stad’. Ook Albert-Jan uit Wachten op Elise (1991) is een dromer. Hij wordt verliefd op het joodse buurmeisje Elise. Het is 1942 en de Duitse bezetter is alom aanwezig. Voor Albert-Jan is zijn verliefdheid een vlucht uit de machteloosheid. De briefjes die hij schrijft, geeft hij niet aan Elise maar stopt hij in een sigarenkistje.
De kinderen in de boeken van Annelies Tock hebben een sterke fantasie. De eenzame Robbert uit Nachtschaduw (1990) kan dankzij zijn fantasie standhouden. In Dapper zijn, hoe doe je dat? (1993) helpt Wims opa hem zijn angst voor griezels in het donker en reuzen en wilde paarden in de wolken te overwinnen.
| |
| |
De hoofdpersonages zijn nooit statisch. Ze leren door de gebeurtenissen. Zo aanvaardt Robbert uiteindelijk dat zijn artistieke ouders anders zijn en dat de wolf waarmee hij vriendschap sluit terugkeert naar zijn soortgenoten. Mary kiest resoluut voor haar volk door een indiaanse baby te adopteren die een slachtpartij heeft overleefd. De relaties zijn zelden probleemloos. Esther worstelt met de wreedheid van de vos en Tobias laat Gwendolien geregeld aan haar lot over, hoewel ze er erg naar verlangt bemoederd te worden.
Naast vrijheid en vriendschap is verdraagzaamheid een belangrijke waarde in de boeken van Annelies Tock. Windenkind houdt een pleidooi voor verdraagzaamheid tegenover zigeuners. Wachten op Elise klaagt de onverdraagzaamheid jegens joden aan, Bloem in de wind de onderdrukking van de indianen.
Tock hecht veel belang aan het scheppen van sfeer in haar verhalen. Vooral in de natuurbeschrijvingen gebruikt ze een poëtische taal met veel beelden en klankrijke combinaties. In haar eerste verhalen klinken de alliteraties soms gezocht en zijn de beelden cliché, maar in latere boeken beent ze haar taal meer uit. De verwoording in Het eiland van Tobias is suggestief en precies. Ook de compositie is zorgvuldig, met fascinerende titels boven de hoofdstukken. In Bloem in de wind is de symboliek nog meer uitgewerkt. De taal is zangerig, met zinnen die drijven op klankecho's: ‘Koel was het natte
Illustratie van Leo Timmers uit Het eiland van Tobias
zand aan mijn blote voeten, de wind op mijn huid was nog warm.’ De natuurbeschrijvingen zijn sober en suggestief, de emoties worden eerder opgeroepen dan beschreven. Opvallend is dat er ook in de gesprekken geen woord te veel staat.
| |
Het eiland van Tobias
Dit boek gaat over het verlangen naar vrijheid en de kracht van herinneringen, twee belangrijke motieven in het werk van Annelies Tock. Op het Vergeet-mij-niet-eiland, tussen fantasie en werkelijkheid, leren de oude, teruggetrokken
| |
| |
Tobias en het meisje Gwendolien elkaar beter kennen. Ze voeren gesprekken over leven en dood, vliegen en neerstorten. Gwendoliens droom is een vogel te worden. Tobias laat haar de vogelrots zien met de mooiste vogels van de wereld, dan is alles volbracht en kan hij sterven. Gwendolien bewaart een stukje Tobias in haar hart.
De opbouw van het boek is goed uitgebalanceerd en de verwoording poëtisch en sober. De uitgepuurde taal roept beelden en gevoelens op, bijvoorbeeld na de dood van Tobias: ‘Het eiland is nog stiller dan anders. Dat komt omdat de schommelstoel niet meer kraakt. Gwendolien rilt. De kou plakt op haar huid. Als een klamme deken. Nee, als splinters ijs dringt de kou binnen in haar hart.’
| |
Waardering
Wachten op regen, het debuut van Annelies Tock, kon bij de critici op veel waardering rekenen. Vooral de sfeerscheppende, poëtische stijl werd opgemerkt. De boeken die volgden kregen een gemengd onthaal. Waardering was er voor de poëtische sfeerschepping en voor het feit dat de karakters evolueren, maar verschillende recensenten wezen op het gebrek aan diepgang, een te expliciete boodschap en een toon die naar sentimentaliteit neigt. Bea de Koster vond in Wachten op Elise de opsomming van lichamelijke reacties hinderlijk: ‘Om de paar bladzijden bonzende harten en ademnood.’ Herman de Graef apprecieerde in Bloem in de wind de suggestiviteit en de beeldspraak. Jan van Coillie haalde in zijn recensie deze kenmerken ook aan, maar wees erop dat het verhaal in het tweede deel bezwijkt onder het gewicht van de boodschap.
| |
Bibliografie
Jeugdboeken
|
Wachten op regen. Met illustraties van Anne van Sweevelt. Averbode, Altiora, 1981. |
De zomer van de oude spoorwagon. Met illustraties van Anne van Sweevelt. Averbode, Altiora, 1982. |
Help, mijn leeuw gaat ervan door. Met illustraties van Paul de Becker. Averbode, Altiora, 1983. |
Thomas en de fluitspeler. Met illustraties van J.F. Charles. Averbode, Altiora, 1983. |
Windenkind. Met illustraties van Paul de Becker. Averbode, Altiora, 1985. |
De reis van Wannes. Met illustraties van Koen Fossey. Averbode, Altiora, 1988. |
Nachtschaduw. Met illustraties van Koen Fossey. Averbode, Altiora, 1990. |
Wachten op Elise. Met illustraties van André Sollie. Averbode, Altiora, 1991. |
Dapper zijn, hoe doe je dat? Met illustraties van Anne Westerduin. Averbode, Altiora, 1993. |
Met opa op de slee. Met illustraties van Lieve Baeten. Averbode, Altiora, 1995. |
Het eiland van Tobias. Met illustraties van Leo Timmers. Averbode, Altiora, 1997. |
Bloem in de wind. Met illustraties van Anne Westerduin. Hasselt, Clavis, 2000. |
Over Annelies Tock
|
Tilly Stuckens, Annelies Tock: schrijven is het enige dat telt. In: De Standaard, 17-12-1982. |
Karel Claes, Annelies Tock: Schrijven wat je voelt. In: Zonneland, november 1983. |
Annet de Vroey en Rudi Vanschonbeeck, ‘Kinderen noemen dit zelf geen sprookje, denk ik’. |
Een gesprek met Annelies Tock. In: Bubi, 1984. |
Jan van Coillie, Annelies Tock. In: Schrijver gezocht. Tielt, Lannoo, 1988, blz. 333. |
| |
| |
RKS, Annelies Tock: ‘Schrijven is een erg moeizaam proces’. In: Het Nieuwsblad, april 1991. |
Bea de Koster, Vlaamse kinderboeken. In: De Morgen, 14-6-1991. |
Joke Linders e.a., Het ABC van de jeugdliteratuur. Groningen, Martinus Nijhoff, 1995, blz. 476-477. |
Jan van Coillie, Het vergeet-mij-niet-eiland. In: Standaard der Letteren, 17-4-1997. |
Jan van Coillie, Verloren onschuld. In: Standaard der Letteren, 2-6-2000. |
Herman de Graef, Dochter van twee moeders. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 6 (2000), nr. 5. |
58 Lexicon jeugdliteratuur
februari 2002
|
|