| |
| |
| |
Surinaamse jeugdliteratuur
door Margot Krikhaar
De eerste stap op weg naar een Surinaamse jeugdliteratuur werd gezet in 1962, toen Baccha, het ezelsjong verscheen, geschreven door D. Adhin en A. Helman. Maar pas in de jaren zeventig kwam de ontwikkeling echt op gang. Voor die tijd lazen Surinaamse kinderen Nederlandse jeugdboeken, vaak spelend in het voor hen onbekende Nederland met grachten en sneeuw en bevolkt door blanke personen. Een paar van die boeken speelden in Suriname, ze waren vooral geschreven om de Nederlandse jeugd over het overzeese rijksdeel te informeren. Bekend waren Hans van Amstels Jong Suriname op avontuur (1937) en de boeken van M. Maynard-Fillerup en met name Anne de Vries, wiens leesmethode Wij en de wereld (1953) lang werd gebruikt. Hoewel zijn boeken voor die tijd vooruitstrevend waren (de Surinaamse hoofdpersonen worden zonder vooroordeel uitgebeeld) zijn ze vanuit Nederlandse optiek geschreven en doorspekt met Christelijke zendingsdrang.
| |
Jeugdlectuur-project
Er was in Suriname een rijke en levendige traditie van mondeling overgeleverde vertellingen onder de vele in Suriname wonende bevolkingsgroepen van Indiaanse, Creoolse, Hindostaanse en Javaanse oorsprong. Voor een deel stamden deze verhalen uit het gebied van herkomst, maar in de loop van de tijd zijn ze tot een eigen Surinaamse traditie geworden. De verhalen, die vaak een verklaring van allerlei natuurverschijnselen of een opvoedkundige strekking bevatten en verbonden zijn met religieuze gevoelens, werden aan kinderen en aan volwassenen verteld. Met de opkomst van media als kranten, radio en televisie begon de orale traditie steeds meer te verdwijnen.
Na de onafhankelijkheid in 1975 werd de roep om een eigen jeugdliteratuur, door Surinaamse auteurs geschreven en de Surinaamse belevingswereld uitbeeldend, steeds sterker. Bibliotheekmedewerkers kregen er genoeg van de bibliotheken voor 95 procent met buitenlandse kinderboeken te vullen. En in het onderwijs wilde men niet langer terugvallen op Nederlands lesmateriaal.
De overheid startte het Jeugdlectuur-project (JPL) - stimulator was de bibliothecaresse Leonore de Vries - met als doel volksvertellingen in voor
| |
| |
kinderen geschikte vorm vast te leggen en uitgaven van eigen jeugdboeken mogelijk te maken. In dezelfde tijd begonnen steeds meer auteurs oog te krijgen voor het belang van schrijven voor kinderen. Er ontstonden ook ‘kinderkranten’ zoals in 1981 het blad Jap'japi.
Hoewel Surinaamse auteurs met problemen kampen als gebrek aan geld, faciliteiten en begeleiding, en het ontbreken van een schrijf- en leestraditie, zijn er inmiddels enige tientallen jeugdboeken voor verschillende leeftijdsgroepen gepubliceerd. Hoewel het om verschillende soorten boeken gaat, kan men toch gemeenschappelijke kenmerken vaststellen:
- men bouwt voort op de orale traditie. Vertellingen worden vastgelegd of auteurs laten zich erdoor inspireren. Maar ook de ‘toon’ van een boek is vaak die van een op papier gestelde vertelling. In veel boeken komt het vertellen van een verhaal voor, of is sprake van een raamvertelling;
- de natuur die de mens omringt en de dierenwereld spelen een grote rol;
- als reactie op de Nederlandse (culturele) overheersing wordt veel nadruk gelegd op het ontwikkelen van een Surinaams zelfbewustzijn (‘identiteitsvormende literatuur’) en wordt er bewust naar gestreefd de Surinaamse werkelijkheid en/of geschiedenis weer te geven;
- de meeste boeken zijn geschreven in het Surinaams-Nederlands met enkele Sranan Tongo-woorden. Volksvertellingen worden vaak in het Nederlands en in de oorspronkelijke taal uitgegeven;
- de vormgeving is - ook om de boeken betaalbaar te houden - eenvoudig.
| |
Verhalen uit de orale literatuur
In 1970 verscheen Cirino's tweedelige Indiaanse vertellingen, verhalen die tussen 1964 en 1968 in het dagblad De Ware Tijd waren verschenen. De korte verhalen uit de overlevering van de Indianen schetsen hun leven in relatie met de oppergod Tamoesi, met geesten, dieren, de maan en de sterren.
In het kader van het Jeugdlectuurproject en andere overheidsprojecten verscheen een aantal goed verzorgde uitgaven: het Indiaanse sprookje Haboeli en de boze Teteli door Tecumseh (1978); Ané Doorson legde Het levenswater van Ana Bolindo Kondre vast (1978), over drie broers die om beurten op weg gaan om Ana Bolindo het levenswater te ontfutselen dat hun blinde vader kan genezen; door Sita Kishna werden uiteenlopende Hindostaanse overleveringen verzameld en deels bewerkt in de bundels Prins Awin en de twee leeuwenwelpjes en andere verhalen (1985) en De fluitspeler en andere verhalen (1986). Dan is er de serie ‘Javaanse vertellingen uit Suriname’, in het Javaans en het
| |
| |
Nederlands. In 1983 verscheen De arme jongeling door P. Asmawidjaja en Het verhaal van Kantjil door S. Siswowitono: de belevenissen van het bekende dier uit de Javaanse overlevering dat, hoewel klein en zwak, net als Anansi de Spin iedereen te slim af is. In Indonesië is Kantjil een dwerghertje, in de Surinaamse traditie een konijn.
Ook het instituut voor Taalwetenschap te Paramaribo verzorgde een grote variëteit aan vertellingen, in het Nederlands en in de oorspronkelijke taal (waaronder Indiaanse en Boslandcreoolse talen). Ze zijn in eerste instantie bedoeld voor alfabetisering van volwassenen, maar veel van de vertellingen zijn geschikt voor kinderen.
Verhalen uit de orale literatuur - met sprookjesachtige motieven, sprekende dieren, een duidelijk einde en vaak een moraal of wijze les - spreken kinderen aan. In vergelijking met de westerse kinderboeken en (immers gekuiste) sprookjes komt er meer wreedheid en seksualiteit in voor.
Bij het verschijnen van de volksvertellingen is erop gewezen dat met het vastleggen van orale literatuur de vertelling wezenlijk van aard verandert. De entourage van het vertellen valt weg: de voordracht en mimiek van de verteller, het publiek dat luistert en kan onderbreken, het samenzijn. Men moest bovendien kiezen uit de ontelbare varianten van elk verhaal. Soms werd een (op band opgenomen) vertelling zo letterlijk mogelijk weergegeven, maar vaak ook ging men, om de leesbaarheid te bevorderen, wat vrijer te werk. Bij de vertaling van het verhaal vanuit de oorspronkelijke taal in het heel anders geaarde Nederlands bleek het soms niet mogelijk letterlijk te vertalen, zodat een nieuwe, Nederlandstalige variant ontstond.
| |
Anansi-verhalen
Van de mondeling overgeleverde verhalen zijn die over de spin Anansi het meest bekend. Ze komen oorspronkelijk uit Afrika, waar de spin met zijn ronde lichaam en acht poten het symbool van de zon was en, door de lange draden die hij naar de hemel kon spinnen, gezien werd als de boodschapper van God. Door de slaven naar Suriname gebracht werden de Anansi-verhalen van generatie op generatie doorverteld. De goede en behulpzame spin is in de loop van de tijd veranderd in een schavuit, die alle dieren te pakken neemt, vaak door gebruik te maken van hun domheid en gulzigheid. Anansi is hebzuchtig en bedrieglijk, maar anderzijds is hij altijd vrolijk, geeft hij nooit de moed op en overleeft hij alle moeilijke omstandigheden. Ook in deze verhalen worden zaken als ziekte en dood verklaard en is vaak een moraal te vinden.
Er zijn verscheidene bundels met
| |
| |
Anansi-verhalen, waarbij men varianten van hetzelfde verhaal aantreft. In 1978 gaf de bekende Surinaamse auteur Dobru zijn Anansi-Tori's uit. Als enig onderdeel van de Surinaamse jeugdliteratuur hebben deze verhalen zich ook een plaats weten te veroveren binnen de Nederlandse jeugdliteratuur. Zo verschenen in Nederland verzamelingen van J. Voorhoeve (Dikke ikke en de rest, 1979), en J. Ferrier (Het grote Anansiboek, 1986). Het bekendst werd het rijkelijk geïllustreerde Anansi. De spin weeft zich een web om de wereld van Noni Lichtveld (1984). In 1988 ontvingen Noni Lichtveld en actrice Gerda Havertong de Nederlandse E. du Perronprijs voor de vertaling en voordracht van Anansi-verhalen.
| |
Gerrit Barron
Gerrit Barron, geboren in 1951, was een van de eersten die boeken voor kinderen ging schrijven. Na een verblijf in Nederland vestigde hij zich in 1980 in Suriname om zich toe te leggen op het schrijven voor kinderen. Die keuze kwam voort uit het streven een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een onafhankelijke en cultuurbewuste Surinaamse natie. Volgens Barron heeft het ontbreken van Surinaamse jeugdboeken ondermijnend gewerkt voor het leren waarderen van de eigen cultuur. Kinderen leerden zich identificeren met blanke hoofdpersonen en met de westerse cultuur, waardoor impliciet Nederland geïdealiseerd werd. Ze kregen geen gereedschap in handen om hun eigen belevingswereld en omgeving te verkennen. Volgens de auteur is het dan ook noodzakelijk dat er boeken komen die kinderen informatie geven over hun eigen cultuur, die hen respect bijbrengt voor zichzelf en hen tot actieve mensen maakt. Hij noemt dit ‘identiteitsvormende literatuur’.
In Barrons boeken spelen de natuur, de dierenwereld en ook de mythologie een rol. Titri en Toto (1979) voor jonge kinderen, en De avonturen van Kira en Kisa (1984) zijn eenvoudige dierenverhalen. Het verhaal van Bati en Dew (1988) neigt door de verwijzingen naar de Surinaamse politieke situatie eerder naar een fabel. De boeken rond de jongens Harold en Kela geven vooral alledaagse gebeurtenissen weer. Het deel Bij Anoekoe in het dorp (waarvan in krantvorm, onder de titel Bij Anoekoe in het bos, in 1980 30.000 exemplaren verkocht werden) gunt de lezer een blik in een dorp diep in het binnenland. Meer of minder impliciet legt Barron in zijn verhalen de nadruk op samenwerking tussen de verschillende bevolkingsgroepen, zelfbewustzijn en doorzettingsvermogen. Zijn personages, of het nu kinderen of dieren zijn, zijn initiatiefrijk en weten hun doel te bereiken. Duidelijk vindt men dit terug in het zwaar aangezette Oorlog in Bakroeland (1987) en geïn-
| |
| |
Illustratie van Wilgo Eshot uit Kamla en de vergulde man
tegreerder in Kamla en de vergulde man (1981). Het meisje Kamla gaat in een droom op zoek naar de legendarische Indianenkoning Lindo om hem te vragen waarom het niet goed gaat met Suriname. Onderweg moet ze vier opdrachten uitvoeren en komt ze in aanraking met geesten als de bakroe en de leba en met allerlei dieren die haar goed- of slechtgezind zijn.
Bij de literaire aspecten van Barrons werk zijn enige kanttekeningen te maken. Zijn taalgebruik is soms houterig en weinig beeldend. Als hij kiest voor een minder eenvoudige verhaalstructuur houdt hij hier niet altijd greep op.
| |
Andere kinderboekschrijvers
In de jaren zeventig en tachtig begonnen ook andere auteurs voor kinderen te schrijven en - soms in eigen beheer - uit te geven. Voor jonge kinderen verschenen versjesboeken als Surinaams Dieren ABC (1978) van H. Heyde, waarin Surinaamse dieren worden getekend en beschreven; Honi Godo van J. Berrenstein (1980) met versjes in het Sranan Tongo en Popki Patu van Orlando Emanuels (1986, in twee deeltjes).
Mechtelly (pseudoniem van Yvonne Tjin A Sie) schreef voor jonge kinderen eenvoudige prentenboeken met korte teksten; onder andere Japi en Joewan (1978) en Het aapje van Jaja (1982). Ze spelen in de directe belevingswereld van kleine kinderen. Ook haar andere boeken, over het algemeen vrij eenvoudig van taal en opzet, geven vooral het dagelijks leven weer. Het meisje van Tapoeripa (1978) gaat over de zevenjarige Foki die in het vervolg Emilina (1984), geschreven voor jongeren, veel ouder is geworden en naar ‘de stad’ (Paramaribo) is verhuisd. De verhalenbundel Goud uit de grond (1985) en het eerder verschenen Asekete (1982) zijn vrije bewerkingen van verhalen uit de orale traditie.
Ook Rappa, bekend van zijn romans voor volwassenen, laat in Silvy
| |
| |
en Hexa (1983) de alledaagse werkelijkheid van Surinaamse kinderen zien. Een opmerkelijke uitgave is Zij en ik, jeugdherinneringen (1978) door M.Th. Hijlaard. Het boek gaat over zijn belevenissen als kind rond de eeuwwisseling en over de band met zijn grootmoeder die hem vertelt over háár jeugd op de plantage, toen er nog slaven waren. Het verhaal wordt verteld vanuit het perspectief van de tienjarige jongen, maar neigt door enige bespiegelende passages soms naar volwassenliteratuur. In 1985 verschenen gevarieerde, vaak humoristische verhalen in Het tweede gezicht door Mani Sapotille.
Thea Doelwijt, ook werkzaam als journaliste en toneelschrijfster, geldt dankzij haar verschillende activiteiten als een van de bekendste auteurs voor de jeugd. Een aantal van haar boeken is gebaseerd op toneelstukken die ze voor kinderen schreef. Ze laat zich in belangrijke mate inspireren door de Indiaanse cultuur. In Kainema de Wreker en de menseneters (1977) is de jonge Indiaan Okojo getuige van de moord op zijn vader door de beruchte menseneters. Daarna heeft hij nog maar één doel voor ogen: zich wreken op de moordenaars. Ook De pretster (1980), in het Sranan Tongo en het Nederlands, bevat Indiaanse elementen, evenals het in Nederland verschenen Op zoek naar Mari Watson (1987), waarin twee Surinaamse kinderen op zoek zijn naar elkaar in Amsterdam.
| |
Surinaamse jeugdboeken in Nederland
Ook in Nederland verschenen jeugdboeken van Surinaamse auteurs. De voordrachtskunstenaar Paul Middellijn schreef in het Sranan Tongo Het leven van sopropo en antruwa (1982, met Nederlandse vertaling). De bakru is gevlogen van Jules Niemel (1980) is een combinatie van een avonturenboek en een verhaal over een inwijding in de cultuur van de boslandcreolen. Een in Suriname geboren maar in Nederland opgegroeide jongen ontdekt op vakantie in zijn geboorteland zijn verwant-
Illustratie van Noni Lichtveld uit Ons Surinaamse ik
| |
| |
schap met de Surinaamse cultuur en daarmee zichzelf. Beide auteurs leggen er veel nadruk op dat Surinaamse kinderen, juist ook in Nederland, hun Surinaamse achtergrond moeten behouden en gebruiken om zich in de Nederlandse samenleving te kunnen handhaven.
In 1984 verscheen Ons Surinaamse ik met fragmenten en verhalen uit Surinaamse jeugdboeken. De door de Nederlandse auteurs Nannie Kuiper en Dolf Verroen samengestelde bloemlezing is bedoeld voor in Nederland wonende Surinaamse kinderen, maar vooral voor Nederlandse kinderen. Voor hen is de inleidende informatie over Suriname bestemd.
Veel Surinaamse jeugdboeken zijn in Nederland moeilijk verkrijgbaar. Om die reden is de Rotterdamse Stichting Samen Wonen Samen Leven begonnen jeugdboeken uit Suriname te importeren. Ook het documentatiecentrum van de Landelijke Federatie van Welzijnsorganisaties voor Surinamers te Utrecht bezit een collectie Surinaamse jeugdboeken.
| |
Bibliografie
Surinaamse jeugdboeken (een keuze)
|
Cirino, Indiaanse vertellingen. Deel 1 en 2. Paramaribo, 1970 (Paramaribo, Bolivar Editions, 1977.) |
Thea Doelwijt, Kainema de Wreker en de menseneters. Paramaribo, 1977. (Paramaribo, Eldorado, 1980, met illustraties van Paul Woei.) |
Gerrit Barron, Kamla en de vergulde man. Paramaribo 1981. (2e druk Paramaribo, Educatieve Uitgeverij Sorava, 1982, met illustraties van Wilgo Elshot.) |
Paq Saleman Siswowitono, Dongeng Kancil/Het verhaal van Kantjil. Met illustraties van Doel Soekinta. Paramaribo, Ministerie van Cultuur, Jeugd, en Sport, afdeling Cultuur-studies, 1983. |
Sita Kishna, Prins Awin en de twee leeuwenwelpjes en andere verhalen. Met illustraties van Soeki Irodikromo. Paramaribo, Stichting Wetenschappelijke Informatie i.s.m. Ministerie van Onderwijs, Wetenschappen, Cultuur en Sport, 1985. |
Mechtelly, Goud uit de grond. Met illustraties van Rinaldo Klas en Rickardo Melcherts. Paramaribo, 1985. |
Mani Sapotille, Het tweede gezicht. Vijftien vertellingen voor Surinaamse jongeren en andere volwassenen. Met illustraties van Doel Soekinta. Paramaribo, Uitgeverij De Volksboekwinkel, 1985. |
Orlando Emanuels, Popki Patu. Deel 1 en 2. Paramaribo, Ministerie van Onderwijs, Wetenschappen en Cultuur, directoraat Cultuur, 1986. |
Over Surinaamse jeugdboeken
|
Leonore de Vries, Jeugdlectuur-project in Suriname. In: Jaarverslag STICUSA 1974, blz. 43-37. |
Judith Allard de Kom, Jeugdliteratuur in Suriname en de Antillen. In: En nu over jeugdliteratuur (1979), nr. 1, blz. 24-25. |
Rudie Kagie, Een tropisch avondje kinderboek. In: NRC-Handelsblad, 4-2-1980. |
Jorg Funke (samensteller), Literatuur en talen van Suriname. 's-Gravenhage, NBLC, 1984. |
Interview met Gerrit Barron. Boeken kunnen de identiteit van een kind evengoed vernietigen. In: Span'noe (1984) nr. 6, blz. 29-32. |
Stichting Samen Wonen Samen Leven, Surinaamse kinderboeken. In: Projektkrant 45 (1985). |
Michiel van Kempen, Mechtelly en het bewerken van volksverhalen. Goud uit de grond. In: De Ware Tijd, 7-8-1986. |
| |
| |
OVB-Samenwerkingsverband Amsterdam, De Nederlandse Antillen en Aruba - Suriname. Een geannoteerde lijst van verhalende jeugdliteratuur voor kinderen van 4 tot 12 jaar. Amsterdam, 1987. |
20 Lexicon jeugdliteratuur
juni 1989
|
|