maakt deel uit van een serie schoolleesboekjes. Lampions en zevenklappers kan gezien worden als een bloemlezing: er staan hoofdzakelijk gedichten uit eerdere bundels in.
Samen met onder meer P.J. van Renssen behoort Van der Ster tot de jeugddichters die omstreeks de Tweede Wereldoorlog naast moraliserende ook humoristische gedichten schreven. In die zin is hij een voorloper van Han G. Hoekstra en Annie M.G. Schmidt. Zij sloegen met hun humoristische jeugdpoëzie na de oorlog een nieuwe weg in.
De kinderversjes van Jac. van der Ster hebben over het algemeen een optimistisch en vrolijk karakter. Er zijn drie genres in te onderscheiden. Allereerst de anekdotische versjes over het kinderleven (bijvoorbeeld ‘Het broertje’ en ‘Als je verkouden bent.’). Deze gedichten zijn wat betreft inhoud traditioneel te noemen. De humoristische gedichten, waaronder ‘De vlieg en de suikerpot’, zijn inhoudelijk meer vernieuwend. Het nonsensicale karakter van deze versjes blijkt soms al expliciet uit de titel: ‘Een dwaas liedje’, ‘Vreemd verhaal van een bakker’ of ‘Malligheid’. De derde en minst omvangrijke categorie vormen de versjes met een meer beschouwend karakter. Het programmatische gedicht ‘Als bonte kralen’ uit de gelijknamige bundel, waarin de ikfiguur duidelijk maakt dat alles zijn eigen lied, zijn eigen poëzie heeft, is hiervan een voorbeeld. Dit geldt ook voor een aantal natuurgedichten waaronder ‘Weet je wat de bomen zingen...?’, eveneens uit Bonte kralen. Sommige gedichten zijn moralistisch, bijvoorbeeld ‘Als...’ (‘Ik wou je als keizer eens even bevelen,/ Dat je voortaan bar vriend'lijk moet zijn voor elkaar.’)
Veel gedichten van Van der Ster gaan over sprookjesfiguren als prinsen en prinsessen, kabouters en reuzen. Soms is er een directe verwijzing naar een bestaand sprookje, zoals in ‘In de sprookjesstad’, waarin Roodkapje en Hans en Grietje expliciet worden genoemd. Ook versjes over dieren komen veel voor.
Niet alleen sprookjes hebben Van der Ster geïnspireerd, ook bakerrijmen, zoals blijkt uit versjes als ‘De bromtol’, ‘Wat ze zeggen!...’ en ‘Weet je dit...?’ (‘Weet je dit, weet je dat,/ Zus en zo, van alles wat?/ Van die boer uit Hindelopen,/ Die zijn kippen ging verkopen,/ En daar heel veel spijt van had,/ Toen hij zonder eiers zat.’). In een aantal gedichten steekt Van der Ster de draak met gezagsdragers (bijvoorbeeld ‘De generaal’ en ‘De aap en de koning’), wat als vernieuwend gezien kan worden.
Wat betreft de vorm zijn de versjes overwegend traditioneel. De meeste gedichten hebben bijvoorbeeld een regelmatige vers- en strofebouw met vaste rijm- en metrumschema's. Af en toe wordt het rijmschema doorbroken. Traditioneel is ook het gebruik van verkleinwoorden. Opvallend zijn