| |
| |
| |
Kees Spierings
door Bea Ros
Kees Spierings werd op 26 oktober 1898 in Den Bosch geboren. Na de rijksnormaalschool te hebben doorlopen, werd hij in 1917 onderwijzer, eerst een half jaar in Tilburg, daarna aan de St. Leonardusschool in zijn geboorteplaats. In de jaren dertig was Spierings actief in de jeugdbeweging; in 1930 richtte hij de verkennersgroep André de Thaye op. Hij was redacteur van het welpen- en verkennersblad Goudland; ook verzorgde hij de jeugdrubriek Voor 't jonge volkje in de Volkskrant (van 1924 tot 1940) en in Het Huisgezin, voorloper van het Brabants Dagblad.
Voor de oorlog schreef Spierings diverse jongensboeken. Daarbij gebruikte hij de eerste jaren ook het pseudoniem Lambert Lucasz. Verder was hij als regisseur en toneelschrijver actief in het katholieke amateurtoneel. In 1943 verliet hij het onderwijs om zich geheel aan het toneel te wijden. Als toneelschrijver publiceerde hij ook onder de pseudoniemen Kasper Dierckx, Corry Smeets en Kees Snef. Zijn stukken Een huis vol list en liefde en Kruisende Wegen werden bekroond door respectievelijk Ons Lekenspel (in 1939) en door de provincie Noord-Brabant (1946). In 1958 kreeg Spierings de Amateursprijs voor toneel, onderdeel van de Provinciale Prijs voor Schone Kunsten. In 1963 ontving hij de Eduard Verkade-penning, de hoogste landelijke onderscheiding voor amateurtoneel. Halverwege de jaren zestig trok hij zich terug uit de toneelwereld. Hij schreef nog stukjes over Den Bosch in het Brabants Dagblad.
Kees Spierings overleed op 2 maart 1972 in Den Bosch.
| |
Werk
Kees Spierings ijverde voor de emancipatie van de katholieken en van de Brabanders. Langs verschillende wegen heeft hij zijn invloed doen gelden: via het amateurtoneel, het jeugdwerk en het jongensboek.
In de jaren twintig werd hij lid van de toneelvereniging Rooms Toneel (vanaf 1951: rederijkerskamer Moyses Bosch). Hiervan werd hij later voorzitter. Spierings heeft veel, met name katholieke toneelstukken vertaald. Regisseren leerde hij van de Amsterdamse beroepsregisseur Cor Hermus. Zijn eerste eigen regie was De gehangene met den korde van Ghéon. Verder bracht het Rooms Toneel in zijn regie onder andere Marieken van Nieumeghen, de Gijsbreght, Kinderen
| |
| |
van ons Volk en Elckerlyc. Spierings regisseerde ook eigen stukken, zoals Kruisende Wegen en Carnaval de Venise (later onder de titel Een huis vol list en liefde). Op 6 maart 1948 richtte hij met onder anderen Bernard Verhoeven en Gabriël Smit het Werkverband Katholiek Amateurtoneel op. Hij gaf hiervoor cursussen.
Kees Spierings was een gevierd burger van Den Bosch en voelde zich nauw met zijn geboortestad verbonden. Zo bracht hij bij het 750-jarig jubileum van Den Bosch de Beatrijs op het toneel en bij het bezoek van de Koningin in 1948 het stuk Brabantia. In 1964, bij het 40-jarig jubileum van Moyses Bosch, werd Spierings door de stad geëerd en gelauwerd met een zilveren Jeroen Bosch-penning.
Veel van zijn toneelstukken zijn een pleidooi voor het behoud van Brabantse waarden. Zijn beslissing halverwege de jaren zestig om het toneel de rug toe te keren vloeide vooral voort uit teleurstelling: ‘Ik mis aansluiting op de problematiek van het moderne toneel. Vroeger had ik een basis. Toen waren er bijvoorbeeld de sociale misstanden of de trouwhartigheid van het Brabantse volk. Voor mij zijn de problemen nu echt te groot om ze in een stuk te kunnen vangen.’ Ook twijfelde hij aan het nut van katholiek toneel: ‘Ik vroeg me af of het katholieke amateurtoneel nog wel een fundamentele taak en betekenis had.’
Spierings eerste jeugdboek, De 6e van meneer Franssen, verscheen in 1927. Daarna volgden er, tot 1952, nog zo'n tiental. In de jaren zestig maakte hij samen met J.G. Nieuwendijk enkele informatieve jeugdboeken over dieren. Zijn faam dankt Spierings echter aan zijn jongensboeken. Hierin vinden we drie gestaltes van de auteur terug: de onderwijzer, de hopman en vooral de sportman (hij deed onder andere aan voetbal, zwemmen, korfbal en kogelstoten). Alle drie vertolken ze eenzelfde moraal waarvan de kernwoorden kameraadschap, sportiviteit en eerlijkheid luiden.
Bovendien zijn het genres die, zoals Spierings in 1929 in het onderwijstijdschrift Ons Eigen Blad schrijft, in het katholieke lectuuraanbod voor de jeugd ontbreken: ‘Zoo missen wij nog zoo goed als geheel het oorspronkelijke sportboek, 't padvindersverhaal en de Indianen- of rooversromans.’ Vooral dat padvindersboek is belangrijk, omdat ‘onze jongens’ hierin ‘hun eigen begeerten naar mooie daden en blinkende idealen zien verwezenlijkt’.
Spierings maakt dit zelf waar in Het geheim der drie dassen (1931), het eerste Nederlandse katholieke padvindersboek. Henk de Wit, Guus Peters en Jan Brok, drie jongens van de verkennersgroep Dassen, betrappen een boerenzoon op stropen. Na enige twijfel vertellen ze het uiteindelijk de hopman, die de zaak weet op te lossen zonder tussenkomst van de
| |
| |
politie. Deze ‘prachtige goede daad’ blijft een geheim van de drie dassen en hun hopman. Spierings zet de omvang van de goede daad nog eens extra aan in zijn boek: ‘Ze hadden niet alleen 'n gezin gered voor verdriet, schande en armoe, maar hadden ook 'n mensch, die door werkloosheid dreigde onder te gaan, terug gebracht op den rechten weg.’ Zo maakt de schrijver duidelijk wat de ware verkennersmoraal is: paraat staan voor het goede en edele zonder je daarop te laten voorstaan. Dat jongens hierin moeten groeien maakt de auteur duidelijk via de drie hoofdpersonen. De pas geïnstalleerde Guus is nog herhaaldelijk te laconiek of te ongeduldig. Zo wil hij de zaak het liefst overlaten aan de hopman en zelf overgaan tot de orde van de dag. Maar patrouilleleider Henk vermaant hem dan: ‘Nee, als een verkenner iets meedeelt, dan doet hij dat zóó, dat 't àf is. Geen half werk.’ Henk is ook degene die het werk écht helemaal afmaakt: hij zorgt ervoor dat de werkloze jongeman een baantje krijgt in de winkel van zijn vader.
Ook in De ster van Blauw-Wit (1929) plaatst de auteur twee jongens tegenover elkaar: de sportieve Rien Klopper en de branieschopper Tony van Gool. De laatste is jaloers op het voetbaltalent van de eerste. Tony's eerste en enige gedachte is ‘winnen, winnen, dáár ging 't om. En dan liefst winnen door zíjn toedoen, door de goaltjes die híj maakte’. Voor Rien daarentegen zijn de teamgeest en het samen winnen belangrijk. De strijd bereikt zijn hoogtepunt als Tony uit het schoolelftal van Blauw-Wit wordt gegooid en hij als speler bij een andere club tegenover Blauw-Wit komt te staan. In deze wedstrijd trapt hij Rien met opzet een blessure. Dat zorgt tevens voor de ommekeer: Tony krijgt spijt, komt tot inkeer en verzoent zich met Rien.
Meedoen - en vooral: sámen meedoen - is belangrijker dan winnen. Dit olympisch adagium staat ook centraal in De Uruguees (1930). In dit boek maakt Spierings bovendien duidelijk dat sport nooit doel op zich mag worden, maar altijd in dienst moet staan van iets anders, hogers. Want: ‘Hoeveel sportlui, puike sportlui zijn er niet die als menschen prullen zijn?’
Hoofdpersoon is de zeventienjarige Wouter Duynstee, die door zijn virtuoze voetbalspel de bijnaam De Uruguees krijgt (naar de Uruguese voetbalhelden van destijds). Maar Wouter leeft niet voor de sport alleen: ‘Hij voelde toch ook dat hij iets worden moest in 't dagelijksche leven. “Mijn werk mag er niet onder lijden,” nam hij zich voor. “Dat mag en wil ik niet laten gebeuren. Voor vader niet, voor moeder niet, mezelf en...” schuchtertjes, niet schijnheilig willende schijnen, “voor O.L.H.”’ Hij sluit zich aan bij de club Jong Leven die, behalve aan sport ook aandacht besteedt aan cultuur en geloof. Tel- | |
| |
kens laat hij zijn levensideaal prevaleren boven de sport. Zo weigert hij mee te gaan met een voetbalreisje naar Parijs, omdat dit tijdens Goede Vrijdag en de Paasdagen is gepland. Hij ziet zelfs, omwille van zijn studie, af van een plaats in het Olympisch elftal van 1928.
In Ruud de sportheld (1952) laat de schrijver zijn hoofdpersoon wél meedoen aan de Spelen van 1952. Dit verhaal over de voetbalcarrière van Ruud Tersteeg dient vooral als kapstok om informatie over oorsprong en geschiedenis van de Olympische Spelen en het Nederlandse voetbal te kunnen geven. En om de auteur zijn gal te laten spuwen over de verloedering van de sport en de Olympische gedachte. Ruud en zijn vriend Karel bezwijken echter niet voor de verlokking van doping en geld: ‘Zij gaan met die hoge en zuivere opvatting naar de Olympische Spelen en zouden zij Nederland niet tot een overwinning brengen, zij zullen in elk geval de eer van ons land en de eer van de sport zuiver houden tegen alle bederf van geld, beroep en massa. Zij zullen de zuivere sport dienen die een vreugde is voor iedere jonge, gezonde mens.’
Zelf zei Spierings in zijn boeken vooral spanning en dramatiek in de handeling na te streven. En: ‘stimulering tot daden, tot activering van de goede wil... en verder durf, avontuur, heldhaftigheid, ook zedelijke...!’ Met name in zijn werk voor jongens tot
Illustratie van Wim van der Plas uit Ruud de sportheld
twaalf jaar slaagt hij daar goed in. Deze boeken zijn - zeker vergeleken met andere katholieke jeugdboeken uit zijn tijd - spannend, vlot en vol actie. Zijn hoofdpersonen zijn geen heilige boontjes, maar jongens van stavast, met sterke karakters. In zijn werk voor de oudere jeugd, waaronder De Uruguees en Ruud de sportheld, overheerst daarentegen zijn zendingsdrang nogal eens. Zoals Jac. Van Vlijmen in zijn recensie voor Ons Eigen Blad over De Uruguees schrijft: ‘Wouter Duynstee is té flink - té begaafd - té degelik - té evenwichtig’.
| |
| |
Hij mist ‘de strijd van Wouter tegen zichzelf, de strijd om z'n evenwicht’.
Opvallend is ten slotte Spierings' stijl. Hij bezigt regelmatig expressionistisch taalgebruik vol zelfgemaakte woorden als ‘harkebeenend’, ‘zeurweifelende stem’, ‘stommelsprongen hun banken uit’, ‘En het klaterde op de straat van jong lawaai, 't wiemelde van hollende kinderen, 't kletterde van opgewekte passen’. Ook zijn beeldspraak is exuberant: regen valt ‘als gouden schubben uit de hemel’ en boter in de pan ‘zingt en pruttelt met een opgewektheid of er honderden krekels feestzang houden’ (voorbeelden uit De ster van Blauw-Wit en Zigeuners bedreigen ons kamp). Het is een stijl die past bij heroïsche helden en bij geloof in de jeugd die de toekomst heeft.
| |
Waardering
Kees Spierings behoort tot de betere katholieke auteurs uit de eerste helft van deze eeuw. Bij hem draait het niet alleen om de moraal, maar ook om het verhaal. Daalder zegt in zijn Wormcruyt met suycker dan ook over hem: ‘Zolang mensen als Marie Koenen, To Hölscher en Kees Spierings voor de katholieke kinderen schrijven kan men gerust zijn: alle geborneerdheid en bigotterie zijn hun volkomen vreemd.’
Spierings' boeken krijgen vooral in de katholieke pers veel lof toegezwaaid. Met name de combinatie van avontuur en de moraal van kameraadschap en eerlijkheid wordt gewaardeerd. ‘Katholieke jeugdboeken van de beste soort’, roemt Albertine Steenhoff-Smulders zijn werk. Over De ster van Blauw-Wit zegt Boekzaal bijvoorbeeld: ‘Er bestaan veel boeken over voetbalsport, doch héél weinige, die het spel en z'n invloed op de jongens zoo goed behandelen.’ En over De 6e van meneer Franssen zegt de Boekengids: ‘Wij wenschen dat dit boek voor alle jongens gelezen moge worden, omdat die lezing hun zeker goed zal doen.’ Ook de Maasbode zegt over dit boek: ‘[-] dat het de jeugdige ziel in zijn mooiste en fijnste gevoelens weet te treffen. Een der mooiste jongensboeken.’
Over zijn stijl en karaktertekeningen zijn de recensenten doorgaans ook te spreken. Al meldt de Boekengids over Het geheim der drie dassen dat het ‘wat vlak geschreven’ is. Maar over De ster van Blauw-Wit meldt de Boekengids-recensent: ‘jongensboeken van de allerbeste soort, uit het jongensleven en in jongenstaal’.
| |
Bibliografie
Keuze uit zijn werk voor volwassenen
|
Een huis vol list en liefde (1939), Jan Alleman roept (1939), Dorp in onrust (1946), Kruisende wegen (1951). |
Jeugdboeken
|
De 6e van meneer Franssen. Met illustraties van H. Moerkerk. Den Bosch, Malmberg, 1927. (Tweede druk in 1934 onder de titel De 6e klas van meneer Franssen.) |
| |
| |
Wim de blauwpit. Met illustraties van J. Rotgans. Den Bosch, Malmberg, 1928. |
De ster van Blauw-Wit. Met 4 platen van E.M. ten Harmsen van der Beek. Den Bosch, Malmberg, 1929. |
De Uruguees. Met tekeningen en band van Hans Borrebach. Den Haag, G.B. van Goor, 1930. |
Het geheim der drie dassen. Met illustraties van Titus Leeser. Den Bosch, Malmberg, 1931. |
De beroepsvoetballer. 'n Oorspronkelijke roman uit de sportwereld. Amsterdam, Nederlandsche Keurboekerij, 1932. |
De dichters leven: voordrachtbundel voor de jeugd. Verzorgd en geënsceneerd door Irma Meijer, Kees Spierings en Ant. Sweers. Den Bosch, Malmberg, 1935. (Katholieke vrije Jeugdvorming) |
Zigeuners bedreigen ons kamp: kampervaringen van een hopman. Met illustraties van C. Thole. Den Bosch, Malmberg, 1936. (Malmberg's nieuwe jeugdserie). Eerder als vervolgverhaal in Goudland verschenen onder de titel ‘Het kamp brandt. Een vertelling voor verkenners door hopman Quintus (uit zijn eigen ervaringen)’. |
De wolf en de zeven geitjes. Een spelletje voor kinderen, jongens of meisjes, en eenige grooteren. Bussum, Ons Leekenspel, 1936. |
De gilde van St. Maarten. Met illustraties van Karel Thole. Den Bosch, Malmberg, 1937. |
Storm over Grand Cirque Octave Desmets. Met illustraties van Piet Worm. Den Bosch, Malmberg, 1939. (Malmberg's nieuwe jeugdserie) |
Ruud de sportheld. Met tekeningen van Wim van der Plas. Den Bosch, Malmberg, 1952. |
Wonderwereld der zoogdieren. 2 dln. Helmond. U.M. Helmond, 1962. (Helmpockets/Helm-encyclopedie, nr. 52 en 53.) |
Wonderwereld der vogels. 2 dln. Helmond, U.M. Helmond, 1962. (Helmpockets/Helm-encyclopedie nr. 58 en 59.) |
Wonderwereld der reptielen. Helmond, U.M. Helmond, 1962. (Helmpockets/Helm-encyclopedie, nr. 60.) |
Wonderwereld der insekten. Helmond, U.M. Helmond, 1964. (Helmpockets/Helmencyclopedie nr. 75.) |
Van aap tot zwaluw. Jeugdencyclopedie van vogels en zoogdieren. Tielt, Lannoo, 1969. |
Onder pseudoniem Lambert Lucasz.
|
Zoo'n rare Chinees. Met illustraties van W. Huysmans. Den Bosch, Malmberg, 1928. |
John: roman van 'n jongensleven. Met illustraties. Alkmaar, Van Putten & Oortmeijer, 1928. (R.K. jeugdbibliotheek voor jongens en meisjes) |
Driekoningen! Driekoningen. Met illustraties van Cuno van der Steene. Den Bosch, Malmberg, 1937. |
De schaatskampioen. Een verhaal van kou en ijs. Met illustraties van Toon Noyons. Den Bosch, Malmberg, 1940. |
Over Kees Spierings
|
Jac. Van Vlijmen, ‘Een boek voor ieder die zich jong gevoelt.’ In: Ons Eigen Blad, 19e jaargang (1931), nr. 5, blz. 158/159. |
Lectuurrepertorium. Deel III, blz. 2329. Tilburg, Nederland's Boekhuis, 1954. (Met bibliografie en verwijzing naar recensies). |
Ignaat Agasi, ‘Kees Spierings vertelt zijn toneelherinneringen. Schrijver ook van jongensboeken’. In: Mens en Boek 18 (1966), blz. 15-18. |
D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur met illustraties en portretten. Amsterdam, 1950. blz. 195-196. |
Knipselmap gemeentearchief Den Bosch. |
45 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 1997
|
|