| |
| |
| |
André Sollie
door Jan van Coillie
André Sollie werd geboren in Mechelen op 7 juli 1947. Hij studeerde grafische kunsten aan het Hoger Sint-Lukasinstituut in Brussel. Vanaf 1970 maakte hij zowel reclameontwerpen als cartoons en gelegenheidsgrafiek. Geleidelijk aan legde hij zich meer toe op lay-out en illustraties. In 1971 illustreerde hij zijn eerste kinderboek, wat meteen het begin was van een succesrijke carrière als illustrator. In de jaren zeventig en tachtig bepaalde hij met zijn meer dan honderdvijftig covers in sterke mate het gezicht van het Vlaamse jeugdboek. Daarbij pakte hij heel verschillende genres aan, van historische verhalen en sprookjes tot dichtbundels.
In de jaren tachtig begon hij zelf gedichten te schrijven voor de Stipkrant, de kinderbijlage van De Standaard. Nadat hij in 1985 de tweejaarlijkse prijs Dichter bij jeugd had gewonnen, kreeg hij de smaak van het schrijven te pakken. In 1986 verscheen zijn eerste dichtbundel voor de jeugd, Soms, dan heb ik flink de pest in. De muzikaliteit van zijn teksten maakte dat hij gevraagd werd als liedjesschrijver. Hij schreef enkele keren het jeugdboekenweeklied en liedjesteksten voor Kinderen voor kinderen. Ook voor musicals en jeugdtoneel schreef hij teksten. In 1994 maakte hij tekst en tekeningen voor ‘Het eiland van Emma’, een origineel muziekproject.
In 2000 zette hij een volgende stap in zijn loopbaan toen hij teksten ging schrijven bij prenten van Erica Cotteleer en Ingrid Godon. In 2004 verscheen Dubbel Doortje, het eerste boek waarvoor hij zowel tekst als illustraties verzorgde. Een jaar later publiceerde hij zijn eerste adolescentenroman, Nooit gaat dit over. Sollie geeft ook lezingen, schrijf- en tekenworkshops en poëziecursussen.
In 1978 sleepte hij de Referendumprijs in de wacht voor zijn illustraties in Geweld eindigt waar liefde begint van Gaston Van Camp. In 1998
| |
| |
kreeg hij niet alleen de Boekenpauw voor zijn illustraties bij De brief die Rosie vond, met tekst van Bart Moeyaert, maar ook een Boekenwelp voor zijn verzenbundel Het ijzelt in juni. De grote erkenning kwam in 2001 met de Gouden Griffel voor Wachten op Matroos. Dit boek met prenten van Ingrid Godon kreeg ook een Boekenwelp en de Prijs voor Letterkunde van de Provincie Antwerpen. Dubbel Doortje werd in 2005 bekroond met een Boekenpluim. Een raadsel voor Roosje kreeg in 2007 de Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap.
| |
Werk
André Sollie begon als illustrator. In de jaren zeventig en tachtig maakte hij vooral naam als ontwerper van boekomslagen. Dankzij zijn opleiding grafiek had hij zowel oog voor de compositie als voor de belettering. Zijn omslagillustraties vóór 1986 laten een voorkeur zien voor romantische taferelen met dromerige gezichten, zachte kleuren en wazige achtergronden. Vanaf het begin hield hij in zijn tekeningen de lijnvoering sober, met de bedoeling de essentie van de vorm te bereiken en zo over de hele lijn een stijleenheid te creëren.
In de jaren tachtig zocht hij naar nieuwe mogelijkheden, waarin hij meer fantasie, humor en beweging kwijt kon. Zijn dichtbundel Soms, dan heb ik flink de pest in (1986) verraste door een nieuwe tekenstijl. In contrast met het realisme van zijn vroeger werk tekende hij nu karikaturale, schetsmatige scènes. Zijn composities werden minder gestileerd en hij gebruikte nog minder lijnen, waardoor zijn illustraties heel suggestief ogen. Vanaf de bundel Het ijzelt in juni (1997) maakt Sollie ook gebruik van collages, waarbij hij blijft experimenteren en zoeken. In zijn eigen prentenboeken werkt hij met grote, effen kleurenvlakken en eenvoudige vormen, zoekend naar een uiterste aan expressie met minimale middelen. In Dubbel Doortje (2004) combineert hij schetsen in zwarte inkt met veelkleurige schilderijtjes tegen een zwarte achtergrond. In Een raadsel voor Roosje (2007) hanteert hij verschillende stijlen en technieken: kleurpotlood, gouache, aquarel, collage, vetkrijt en inkt. Door de pure vormen streeft hij naar het ideale prentenboek, wat voor hem betekent ‘een artistiek product, een vorm om zo mooi mogelijk een boodschap of idee over te brengen die ook van waarde is voor volwassenen.’ (interview met Monique Snoeijen)
Als tekstschrijver is Sollie in de eerste plaats dichter. Zijn debuutbundel voor de jeugd, Soms, dan heb ik flink de pest in, was meteen een succes. Jongeren voelden zich aangesproken door de herkenbare gevoelens en gebeurtenissen: de pest in hebben, verliefdheid, drukbezette of ruziënde ouders, pesterijen op school en problemen met beugel of bril. De klassieke vorm van de gedichten, met gepaard rijm en een strak, bijna swin- | |
| |
gend ritme, maakte dat ze goed in het gehoor lagen. In de eerste druk ging deze vorm nog gepaard met stoplappen en opvullers, die in een latere druk werden weggewerkt.
Ook in zijn tweede bundel, Zeg maar niks (1991), stonden herkenbare tienerproblemen centraal. Zachtheid en tederheid bepalen er nog sterker de sfeer met verlangen naar knuffels, treuren om een dode kat en vlinders in je buik. De verhouding tot volwassenen neemt in deze bundel een belangrijke plaats in: moeder heeft het ‘weetjenog’, vader zijn midlifecrisis en ouders peppen hun playbackkind op. De relativerende, laconieke toon in de gedichten past de jonge ik soms ook op zichzelf toe. In een aantal gedichten experimenteert Sollie met langere regels en andere metrische patronen, in een poging vorm en inhoud sterker op elkaar af te stemmen. Zo versterken de lange regels in ‘Zeg maar niks’ de relativerende toon en klinkt het ritme in het rebelse ‘Honnepon’ pesterig.
In Het ijzelt in juni is de vorm veel vrijer. Rijm hanteert Sollie nog slechts sporadisch om het gedicht voort te stuwen of de slotregel beter te laten uitkomen. De vele ellipsen maken de gedichten veel suggestiever dan in de eerste twee bundels. Zijn poëzie is ook persoonlijker geworden, veel gedichten sluiten aan bij herinneringen uit zijn eigen jeugd. De eerste afdeling heet niet toevallig ‘Thuis’. Opvallend zijn de
Illustratie van André Sollie uit Soms, dan heb ik flink de pest in
vele contrasten en paradoxen: tederheid en verstikking, verlangen naar geborgenheid en verlangen naar vrijheid. In de afdeling ‘Stapel’ betekent verliefdheid zowel aantrekken als afstoten, een worden en zichzelf blijven. In de slotafdeling ‘Tijd’ probeert Sollie mooie momenten te bewaren. Net als de collages zijn de gedichten knipsels uit herinneringen.
De bundel columns, André (1994), sluit heel direct aan bij Het ijzelt in juni. In een poëtische taal verwoordt Sollie er herinneringen en gedachten over rotzooi op straat, het Eurosongfestival, tekenpapier en de dood van zijn moeder. De toon is mijmerend en weemoedig, de taal zintuiglijk.
| |
| |
Altijd heb ik wat te vieren (2008) is misschien nog meer dan zijn vorig werk een bundel van contrasten. Gedichten uit zijn eerste twee verzamelingen (meestal lichtjes aangepast) staan er naast nieuw werk. Humoristische verzen wisselen af met ernstige. De humor zit zowel in woordspelingen en ongerijmde combinaties als in overdrijving en taboedoorbreking, zoals in ‘Désirée’, een wonderkind dat last heeft van het laten van winden. In een aantal gedichten dient de luchtigheid om angst en andere nare gevoelens te bedwingen, wat blijkt uit de titel van de tweede afdeling: ‘Fluitend door het donkere woud’. Ook in deze bundel domineren ernst, verdriet en melancholie, zoals in ‘Toen’: ‘Kortom, álles was toen beter;/ elke zondag krentenbrood./ Was mijn fiets nog niet gestolen./ En mijn moeder nog niet dood.’ Een paar gedichten zijn geëngageerd. ‘Lied’ bijvoorbeeld vraagt respect voor ieders eigenheid en vrije meningsuiting: ‘Dus praat en zing en dans en fluit/ zoals je bent. En wees niet bang,/ maar spreek vrijuit.’
Na honderden boeken van anderen geïllustreerd te hebben, greep André Sollie in 2000 de kans om andersom te werken: hij verzon woorden bij een idee en illustraties van anderen. Daarbij probeerde hij telkens een dichterlijke verwoording te vinden voor de poëzie in de prenten. Een reeks schilderijtjes van Erica Cotteleer inspireerde hem tot het associatieve verhaal over Poppemie en Beer in En alles is echt waar (2000). Net als in zijn gedichten staan niet gebeurtenissen maar gevoelens centraal: gewaarwordingen rond dat wezenlijke contrast tussen het verlangen naar veiligheid enerzijds en het verlangen naar het onbekende, het spannende dat nog moet komen anderzijds. Uiteindelijk gaat het boek ook over de kracht van de verbeelding, het ‘zoet geheim’ van verhalen, die maken dat je nooit helemaal alleen bent. De berijmde taal lijkt eenvoudig, maar is gelaagd, onder meer door paradoxen als ‘Toen deden ze wat duurde. Tot weggaan blijven leek.’ In interviews beklemtoonde Sollie herhaaldelijk dat dit prentenboek er voor hem een was zonder leeftijd. Dat geldt evenzeer voor de prentenboeken die hij maakte met Ingrid Godon, waarin de personages volwassenen zijn. Ook daarin is het hem niet in de eerste plaats om het verhaal te doen, maar om de sfeer en de emoties, die leeftijdloos zijn.
Wachten op Matroos (2000) brengt het gevoel van verlangen zo sterk tot zijn essentie terug, dat het voor jong en oud meteen herkenbaar is. Tijs is een vuurtorenwachter die uitkijkt over de zee, maar vooral naar Matroos, die ooit beloofde samen met hem de wereld rond te varen. Noch zijn buurvrouw Roos, noch postbode Felix gelooft dat Matroos terugkomt. Maar op het eind zijn zij het die op de vuurtoren staan, die daardoor nog
| |
| |
sterker een symbool van verlangen wordt. De poëtische tekst is ritmisch en klankrijk en roept veel meer op dan er staat. Die suggestiviteit typeert ook De bus naar Hawaii (2003), het tweede prentenboek dat hij maakte met Ingrid Godon. Bij een prent met een huiselijk tafereel staat als tekst: ‘Er zoemt iets door de kamer. Guus en Tine weten wat het is. Maar over geluk praat je niet.’ Het grappige en tedere verhaal gaat in essentie over liefde die verschillen overbrugt en over de kracht van diepe dromen. En ook dit verhaal is er een van contrasten: ‘Guus is gek op Tine. Stapelgek. Zijn hartstocht is zo groot als Tine klein is. Heel, heel groot. Zo klein is Tine.’ Aanvankelijk is Tine inderdaad heel klein, ze past in Guus zijn boodschappenmand. Als ze op een dag plotseling gegroeid is en Guus gekrompen, verdwijnt Guus. Tine reist naar Hawaii, waar Guus zo naar verlangde. Ze draagt een koffer met een bijzondere inhoud.
Verlangen speelt ook een centrale rol in De grote reis van kleine Emma (2003), een bewerking van H.C. Andersens sprookje ‘Sneeuwkoningin’ bij illustraties van Kristien Aertssen. Het prentenboek is gebaseerd op een tekst die Sollie schreef voor het Mechelse figurentheater De Maan. Van Emma's zoektocht naar haar vriendje Bas maakte Sollie een ontwikkelingsverhaal. Als de twee elkaar terugvinden in het paleis van de Sneeuwkoningin, zijn ze tieners geworden.
Dubbel Doortje is Sollies eerste volledig eigen prentenboek. Het verhaal over een kleuter die nadenkt over het eigen lichaam, lijkt zich te richten op een heel jong publiek, maar het uiteindelijke besef uniek te zijn is leeftijdloos. Ook dit boek is gebouwd rond een contrast. Aanvankelijk is Roosje verrukt dat ze alles aan haar lichaam dubbel heeft, maar dan komt ze bij haar neus, haar kin, enzovoort. Zowel de berijmde tekst als de carnavaleske figuren in de illustraties drukken vrolijkheid uit. De taal is speels en grappig: ‘Zelfs een enkel heb ik dubbel’ en ‘Wat stom dat ik dat nu pas merk./ Wat moet ik met één achterwerk.’ De vrolijkheid in Dubbel Doortje contrasteert scherp met het verdriet in Een raadsel voor Roosje. In dit prentenboek probeert Roosje een tekening te maken van haar gestorven zus Pia, terwijl ze het geheim ontraadselt in de versjes die Pia voor haar schreef.
Zijn eerste boek voor adolescenten, Nooit gaat dit over (2005), was voor André Sollie een bevrijding: ‘Ik kan meer vertellen met woorden dan met beelden. Zoveel woorden - en dan de juiste kiezen.’ In zijn evolutie van beeld naar tekst zijn de teksten steeds beeldrijker geworden: ‘maar de hand van Gino, opnieuw en hoger nu, op de heuvel van zijn heup, joeg de bliksem door zijn lijf. Van de restjes avond boetseerden de jongens zich een nacht.’ Het verhaal draait om de vijftienjarige Pim en zijn ob-
| |
| |
sessionele liefde voor buurjongen Gino. Zoals zo vaak in het werk van Sollie worstelt Pim met de dualiteit van zijn verlangen naar geborgenheid en zijn vrijheidsdrang. Het boek zindert van de emoties en gekwetste verlangens. Zo is Sabrina's verliefdheid op Pim tot mislukken gedoemd en gaat Pims zelfzuchtige moeder er vandoor met een man op wie Pim zelf verliefd is. Ook het decor is troosteloos: het verhaal speelt in een grauwe buurt aan de Belgische kust in de jaren zestig.
André Sollie is een veelzijdig kunstenaar, voortdurend op zoek naar geschikte vormen om te bewaren wat waardevol is. Zowel in zijn tekeningen als in zijn teksten probeert hij gevoelens tot hun essentie terug te brengen en vast te leggen. De vele contrasten en paradoxen in zijn werk en de centrale plaats van het verlangen geven zijn zoeken een grote authenticiteit. Daarbij schrijft en tekent hij naar eigen zeggen niet speciaal voor kinderen, al is er ‘wel altijd een kinderlijke verwondering blijven bestaan’ (interview met Monique Snoeijen)
| |
Een raadsel voor Roosje
Op de dag voor haar elfde verjaardag probeert Roosje een portret te tekenen van haar overleden zus Pia. Met elke nieuwe poging verwerkt ze haar verdriet: dikke krassen verbeelden haar woede en onmacht, lege ogen haar angst voor de dood en zachte contouren de warme herinneringen. Intussen leest ze de versjes die Pia voor haar schreef toen ze tien werd. In elk versje staat een aanwijzing om het raadsel op te lossen dat Pia haar gaf. Het antwoord leidt uiteindelijk naar een tekening waarin ze haar verdriet een plaats kan geven.
In geen enkel vroeger boek vond Sollie een zo intense manier om zijn verschillende talenten samen te brengen. Zowel de illustraties in verschillende technieken als de suggestief verwoorde versjes en bespiegelingen roepen verlangens en emoties op. Af en toe brengt hij woord- en tekenkunst samen in één zin: ‘Potloodslijpsel... Ze kent geen woord dat lekkerder ruikt.’
| |
| |
| |
Waardering
Sollies eerste dichtbundels werden positief onthaald, zowel in Vlaanderen als in Nederland. Recensenten waardeerden de herkenbaarheid en de vlotte, muzikale vorm, al werden er ook kanttekeningen gezet bij het vaste patroon van de gedichten, dat soms zorgde voor clichés. De vrijere vorm in Het ijzelt in juni (1997) was voor recensenten een positieve stap. ‘Vorm en inhoud vormen een ijzersterk geheel dat de lezer bij de keel grijpt’, schreef Jan Van Coillie.
In de prentenboeken die Sollie maakte met Erica Cotteleer en Ingrid Godon waardeerden de recensenten de integratie van tekst en beeld en de poëtische, suggestieve tekst die zowel jong als oud kunnen aanspreken. Katrien Vloeberghs had het over een ‘poëzie van ontroerende eenvoud en voor iedereen even begrijpelijk als onbegrijpelijk’. Jan Van Coillie vond Wachten op Matroos (2000) een boek ‘dat precies verbeeldt en verwoordt waar het hem om gaat’. De griffeljury vond het boek ‘indrukwekkend in zijn eenvoud’: ‘Er staat geen woord teveel en met die weinige woorden wordt een heleboel overgebracht zonder het expliciet te benoemen.’ Marjoleine de Vos snapte echter niets van het oordeel van de jury. Zij vond tekst noch illustraties opmerkelijk.
Veel aandacht kreeg Een raadsel voor Roosje (2007). Annelies De Waele noemde het ‘een kostbaar kleinood’ met ‘mysterieuze poëtische woorden’. Voor Vanessa Joosen was het een prentenboek ‘waarin beeld en tekst wonderlijk samengaan’ dat wel ‘veel begrip en inlevingsvermogen [vroeg] om de stiltes in het werk op te vullen’.
Zijn adolescentenroman Nooit gaat dit over (2005), maakte gemengde reacties los. Er was algemene bewondering voor de poëtische stijl en de sterke sfeerschepping, maar zowel Ed Franck als Chris Bulcaen en Bas Maliepaard hadden kritiek op te expliciete passages en de voor hen soms te barokke taal met gezochte formuleringen.
| |
Bibliografie
Keuze uit door André Sollie geïllustreerde boeken
|
Gaston Van Camp, Geweld eindigt waar liefde begint. Tielt, Lannoo, 1977. |
Liva Willems, Nee Pedro nee. Leuven, Infodok, 1982. |
F.R. Boschvogel, Verhalen wereldwijd. Leuven, Davidsfonds, 1985. |
Sven Ornelis, Gewoon wat vlooien zoeken. Tielt, Lannoo, 1990. |
Gil Vander Heyden, Een verre winterjas. Antwerpen, Houtekiet, 1991. |
Ronni Hermans, Hotel Hoteldebotel. Antwerpen, Houtekiet, 1992. |
Gerda Van Cleemput, Het meisje dat de zon niet zag. Averbode, Altiora, tiende druk, 1992. |
Henri Van Daele, Zeven eikels voor Kleine Beer. Tielt, Lannoo, 1995. |
Jamil Shakely, Een vlinder voor het raam. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 1996. |
Bart Moeyaert, De brief die Rosie vond. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1997. |
| |
| |
Ted van Lieshout, Het is een straf als je zo mooi moet zijn als ik. Amsterdam, Leopold, 2000. |
Carine Verleye, Wandelende aarde. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2000. |
Karel Verleyen en Frans Leys, De zilveren dolk. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2002. |
Jamil Shakely, Dansen met de maan. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2003. |
Toon Tellegen, Twee oude vrouwtjes. Amsterdam, Querido, zevende druk, 2004. |
Tekst bij illustraties van anderen
|
En alles is echt waar. Met illustraties van Erica Cotteleer. Wielsbeke, De eenhoorn, 2000. |
Wachten op Matroos. Met illustraties van Ingrid Godon. Amsterdam, Querido, 2000. |
De bus naar Hawaii. Met illustraties van Ingrid Godon. Amsterdam, Querido, 2003. |
De grote reis van kleine Emma. Met illustraties van Kristien Aertssen. Wielsbeke, De Eenhoorn, 2003. |
Eigen tekst en illustraties
|
Soms, dan heb ik flink de pest in. Antwerpen, Manteau, 1986. (Derde gewijzigde druk: Houtekiet, 1993). |
Zeg maar niks. Antwerpen, Houtekiet, 1991. |
Het eiland van Emma. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 1993. |
André. Antwerpen, Houtekiet, 1994. |
Het ijzelt in juni. Amsterdam, Querido, 1997. |
De stille kamer. Antwerpen, Uitgeverij amerika, 2000. |
Een jongen groeit. Leuven, Uitgeverij P, 2004. |
Dubbel Doortje. Amsterdam, Querido, 2004. |
Nooit gaat dit over. Amsterdam, Querido, 2005. |
Een raadsel voor Roosje. Amsterdam, Querido, 2007. |
Altijd heb ik wat te vieren. Amsterdam, Querido, 2008. |
De Zomerzot. Amsterdam, Querido, 2009. |
Over André Sollie
|
Jan Van Coillie, Als een lichtreclame licht het op. Nieuwe Vlaamse poëzie voor de jeugd. In: Jeugdboekengids, jaargang 29 (1987), nr. 1. |
Jan Van Coillie, Van romantiek naar humor. In: Jeugdboekengids, jaargang 29 (1987), nr. 2. |
Jan Van Coillie, André Sollie. Zeg maar niks. In: Poëziekrant, jaargang 15 (1991), nr. 4. |
Jan Van Coillie, Het ijzelt in juni. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 3 (1997), nr. 9, blz. 309. |
Katrien Vloeberghs, En alles is echt waar. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 6 (2000), nr. 4, blz. 155. |
Jan Van Coillie, Wachten op Matroos. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 6 (2000), nr. 7, blz. 287. |
Kathy Lindekens, Hoofd in de wolken, voeten in het smeer. In: De Morgen, 19-7-2000. |
Marjoleine de Vos, Een griffel voor bijna geen woorden. In: NRC Handelblad, 08-6-2001. (Over Wachten op Matroos) |
Herman Minten, De verteller en het podiumbeest in twee tekentalenten: dubbelinterview met Gerda Dendooven en André Sollie. In: Blikopener, jaargang 3 (2001-2002), nr. 4, blz. 8-10. |
Monique Snoeijen, Elk jaar winterziek. In: NRC Handelsblad, 05-12-2003. |
Monique Snoeijen, Het kinderlijf volgens André Sollie. In: NRC Handelsblad, 05-03-2004. |
Karin Van Camp, Dubbel Doortje. In: De Leeswelp, jaargang 10 (2004), nr. 4, blz. 148. |
Annemie Leysen, Het woord homo vind je nergens terug. In: De Morgen, 07-09-2005. |
Karel Berckhout, Zij wil Pim, Pim wil hem. In: NRC Handelsblad, 09-09-2005. |
Ed Franck, Smoor. In: De Standaard, 15-09-2005. |
Bas Maliepaard, Gino's hand joeg de bliksem door zijn lijf. In: Trouw, 24-09-2005. |
Monique Snoeijen, Mee met de bierboer. André Sollie over zijn jeugdroman Nooit gaat dit over. In: NRC Handelsblad, 30-09-2005. |
Chris Bulkaen, Hunkeren. In: De Leeswelp, jaargang 11 (2005), nr. 8, blz. 320-321. |
Marita Vermeulen, Hoe meer je weglaat, hoe meer je laat zien. In: De Leeswelp, jaargang 11 (2005), nr. 8, blz. 298-300. |
| |
| |
Katrien Steyaert, Eigenzinnigheid is ons grootste talent. In: De Standaard, 10-03-2006. |
Marita Vermeulen, André Sollie. In: Buiten de lijntjes gekleurd, Lannoo/Vlaams Fonds voor de Letteren, 2006, blz. 124-129. |
Annelies De Waele, Droevig raadsel, grote honger. In: Knack, 31-10-2007, blz. 78. |
Reine de Pelseneer, Mijmeren over verlies. In: De Leeswelp, jaargang 13 (2007), nr. 7, blz. 263. |
Evita Bonné, Haal prentenboek weg uit kinderhoek. In: Gazet van Antwerpen Magazine, 08-09-1007, blz. 32-33. |
Pieter van Oudheusden, Een man aan zee. In: Leesgoed, jaargang 34 (2007), nr. 6, blz. 6-7. |
Vanessa Joosen, Dubbel Portretje. In: De Standaard, 5-10-2007, blz. 59. |
Jan Van Coillie, Fluiten in een donker woud. In: De Leeswelp, jaargang 14 (2008), nr. 8, blz. 282-283. |
Annelies De Waele, Je stem herkennen ze wel (dubbelinterview met André Sollie en Edward van de Vendel). In: Knack, jaargang 18 (2008), nr. 17, blz. 88-89. |
Vanessa Joosen, Met woord en beeld aan de slag. In: Muziek en woord, jaargang 34 (2008), nr. 401, blz. 16. |
Websites
|
www.villakakelbont.be |
www.leesplein.nl |
www.vlaamse-illustratoren.com |
80 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2009
|
|