| |
| |
| |
J. Siebe
door Bea Ros
Josephine Siebe werd op 10 november 1870 te Leipzig geboren. Ze wilde een schilder- en tekenopleiding volgen. Ze werkte enige tijd in de fotozaak van haar vader. Uiteindelijk koos ze toch voor het schrijven van (kinder) boeken. Vanaf 1904 was ze tevens hoofdredactrice van de vrouwenbijlage van het Leipziger Tageblatts en later ook van die in Reclams Universum. Daarnaast hielp ze als vrijwilligster in de jeugdzorg en het volkswelzijnswerk. Met het verhaal ‘Bäschen Bangbüchsen’ won Siebe in 1905 de eerste prijs bij een wedstrijd van het tijdschrift Woche. Na een zware ziekte in 1920 beperkte ze zich tot het schrijven van kinderboeken.
Siebe stierf op 26 juli 1941 in Leipzig.
| |
Werk
Na de middelbare school begon Josephine Siebe verhalen te schrijven. Ze debuteerde in 1901 met een boek voor volwassenen, Stille Kämpfer, maar verkoos al snel het schrijven voor de jeugd. Haar eerste kinderboek, verschenen in 1904, bestond uit korte verhalen en gedichten bij 62 afbeeldingen van de in Duitsland populaire negentiende-eeuwse kunstenaar Ludwig Richter. Dit Ludwig Richter-Buches kreeg in 1906 een vernietigende bespreking in het tijdschrift Jugendschriften-Warte: ‘Richtersche Bilder bedürfen keines Kommentars; sie werden ohne weiteres von Kindern verstanden... besser als J. Siebe es mit ihren Erzählungen und Reimen vermag.’
Siebe liet zich hierdoor niet uit het veld slaan. Integendeel, ze heeft meer dan dertig kinderboeken op haar naam staan. Vaak schreef ze over dieren (Im Hasenwunderland, 1910) of over speelgoed dat tot leven komt, zoals teddyberen (Das Teddybuch, 1924) en poppen (Das lustige Puppenbuch, 1929). Vanaf de jaren twintig schreef ze ook meisjesboeken, zoals Lene Kellerman (1925) en Frohe Mädel und ihre Kameraden (1930). In al haar boeken schildert Siebe een harmonieuze en ongecompliceerde kinderwereld, zoals ook blijkt uit titels als Im Paradiesgärtlein (1910) of Fritz Immerfroh (1938). Het idyllische wordt versterkt doordat haar verhalen veelal in een landelijke of kleinsteedse omgeving spelen. Een omgeving waarin Siebe zelf ook het liefst verkeerde. Ze woonde in haar jeugd enige jaren op het jachtslot Posen bij Jena waar ze een teruggetrokken
| |
| |
Illustratie van E.M. ten Harmsen van der Beek uit Harlekijntje in de stad
leven leidde, in nauwe verbondenheid met de natuur.
Haar grootste roem dankt Siebe aan haar Kasperle-boeken, waarmee ze internationale bekendheid verwierf. In 1928 verscheen de eerste Nederlandse vertaling, Harlekijntje op reis. Samen met de grappige en vrolijke illustraties van E.M. ten Harmsen van der Beek werden de Harlekijntje-boeken, zeven in totaal, een groot succes. Na de oorlog bracht de uitgever ze opnieuw op de markt, vergezeld van de prijsvraag ‘Hoe oud is Harlekijntje?’. Ze zijn tot 1981 herdrukt. In het kielzog van het succes van de Harlekijntje-boeken heeft de uitgever nog drie andere boeken van Siebe vertaald. Doch deze hebben de tand des tijds niet overleefd. De laatste (derde) druk dateert uit 1947.
| |
Harlekijntje
Harlekijntje is een levende Jan Klaassenpop. In het eerste deel Harlekijntje op reis ontwaakt hij in het boshuisje van baas Friedolin uit een jarenlange slaap en daarmee begint een reeks kolderieke, soms haast slapstickachtige avonturen. Harlekijntje is een grote deugniet die allerlei streken uithaalt en zich daardoor telkens in de nesten werkt. Hij slaagt erin iedereen aan het lachen te maken, en als hij huilt, huilt iedereen mee. Harlekijntje maakt niet alleen heel veel vrienden (Michieltje, gravin Rosemarie, Marleentje, meneer Severijn), hij heeft ook enkele aartsvijan- | |
| |
den, zoals de lelijke prinses Aldegonda of hertog August Erasmus. Deze figuren komen in elk deel terug.
De verhalen spelen in een voorbije, niet nader aangeduide tijd. Sfeer en decor zijn die van het sprookje. Siebe schildert een wereld van prinsessen, gravinnen, hertogen, schildwachten en boeren; van kastelen, boshuisjes en landelijke dorpjes. Het is een wat brave en gemoedelijke wereld, die door de figuur van Harlekijntje leven in geblazen krijgt. Harlekijntje is de verpersoonlijking van het speelse kind dat tussen de mazen van het burgerfatsoen heen glipt. Hij is brutaal, niet uit boosaardigheid, maar omdat hij eerlijk zegt wat hij vindt. Daardoor is hij ontwapenend. Alleen volwassenen die elk sprankje jeugd achter zich gelaten hebben, zoals nicht Alida of prinses Aldegonda, hebben een hekel aan hem. Hertog August Erasmus is heimelijk jaloers op het harlekijntje en wil hem het liefst in een kooitje zetten zodat alleen hij kan genieten van diens grollen.
Via Harlekijntje symboliseert en idealiseert Siebe de eeuwige jeugd. Ze geeft tegelijkertijd aan dat het een onmogelijk ideaal is: terwijl Harlekijntje even oud blijft, groeien zijn speelkameraadjes van weleer op tot volwassenen.
| |
Waardering
Hendrik van Tichelen denkt dat kinderen bij de Harlekijntje-boeken zullen schuddebuiken, maar ‘volwassenen zullen het zouteloos vinden’. Latere reacties zijn overwegend positief. De Jan Klaassenfiguur wordt ‘dwaas, koddig, grappig en vermakelijk’ gevonden en zijn wederwaardigheden ‘vrolijk en van goeden invloed op het kindergemoed’. De Nieuwe Rotterdamsche Courant schrijft: ‘Wij vinden hier guitigheid, fantasie en gevoel in de juiste verhouding bijeen en het bont relaas (-) blijft altijd binnen de grenzen van het kinderlijke.’ Ook de andere vertalingen krijgen positieve recensies. Over Boem en z'n broertjes schrijft De Tijd: ‘Een dol vermakelijke geschiedenis van zes leuke broertjes, waar groot en klein zich mee amuseeren zal!’ De recensenten zijn ervan overtuigd dat Siebe's boeken bij kinderen in de smaak zullen vallen. ‘Er valt niet aan te twijfelen of kinderen zullen zich met Harlekijntje's zotte avonturen vermaken,’ schrijft de Nieuwe Rotterdamsche Courant. En de Haagsche Courant jubelt in kapitalen: ‘KINDERBOEKEN BIJ UITNEMENDHEID!’.
Ook latere recensenten zijn overwegend positief. Bij de achtste druk van enkele Harlekijntje-boeken in 1967 schrijft Miep Diekmann in de Haagsche Courant: ‘Zo'n serie waar nog altijd vaart in zit, en die een aaneenschakeling van voor kinderen verrukkelijke vondsten is.’ Guus Vleugel beschrijft in Vrij Nederland welke mooie herinneringen hij aan de Harlekijntje-boeken heeft. Hij besluit met: ‘Nog altijd als ik een
| |
| |
boek echt goed vind denk ik: net Harlekijntje, en ik vermoed dat Nabokov op een soort Harlekijntje doelde toen hij zei dat grote literaire werken altijd iets hebben van het sprookje.’
| |
Bibliografie
Werk voor volwassenen
|
Stille Kämpfer (1901); Wie Lenchen eine Heimat fand (1904); Deutsche Jugend in schwerer Zeit (1904). |
Keuze uit de niet vertaalde kinderboeken
|
Das Ludwig Richter-Buch (1904); Im Paradiesgärtlein (1910); Lustige Fahrten ins Blaue hinein (1910); Meister Schnupphase und seine Freunde (1915); Hans Hosenmatz will träumen lernen (1920); Als noch die Postkutsche fuhr (1923); Lene Kellerman (1925); Das lustige Puppenbuch (1929); Frohe Mädel und ihre Kameraden (1930); Fritz Immerfroh (1938). |
In het Nederlands vertaald
|
Im Hasenwunderland (1910): Het hazenboek. Vertaald en bewerkt door A. van Kempen. Met illustraties van E.M. ten Harmsen van der Beek. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1933. |
Kasperle auf Reisen (1921): Harlekijntje op reis. Vertaald door A. van Kempen. Met illustraties van E.M. ten Harmsen van der Beek. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1928. |
Kasperles Abenteuer in der Stadt (1922): Harlekijntje in de stad. Vertaald door A. van Kempen. Met illustraties van E.M. ten Harmsen van der Beek. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1929. |
Kasperle auf Berg Himmelhoch (1923): Harlekijntje op kasteel Hemelhoog. Vertaald door A. van Kempen. Met illustraties van E.M. ten Harmsen van der Beek. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1928. |
Das Teddybuch (1924): Het Teddy-boek. Vertaald door A. van Kempen. Met illustraties van E.M. ten Harmsen van der Beek. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1932. |
Kasperles Schweizerreise (1925): Harlekijntje in Zwitserland. Vertaald door A. van Kempen. Met illustraties van E.M. ten Harmsen van der Beek. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1930. |
Kasperle im Kasperland (1926): Harlekijntje op het Jan Klaasseneiland. Vertaald door A. van Kempen. Met illustraties van E.M. ten Harmsen van der Beek. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1930. |
Sechs Bärenbrüder (1927): Boem en z'n broertjes. Vertaald door A. van Kempen. Met illustraties van E.M. ten Harmsen van der Beek. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1932. |
Kasperle ist wieder da (1928): Harlekijntje is weer terug! Vertaald door A. van Kempen. Met illustraties van E.M. ten Harmsen van der Beek. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1931. |
Kasperles Spiele und Streiche (1930): Harlekijntje met vacantie. Vertaald door A. van Kempen. Met illustraties van E.M. ten Harmsen van der Beek. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1934. |
Over J. Siebe
|
Lectuur Repertorium. Uitgave van het Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen. Antwerpen/Tilburg, 1953. Deel III, blz. 2258. Met bibliografie. |
Klaus Doderer (red.), Lexikon der Kinder- und Jugendliteratur. Weinheim/Basel 1975-1979 (3 delen). Deel 3, blz. 395-396. Met bibliografie. |
‘ABC van het leukste kinderboek’. In: Vrij Nederland, nr. 40, 4-10-1986. |
Toin Duijx en Joke Linders, De goede kameraad. Honderd jaar kinderboeken. Houten, 1991, blz. 70-72. |
38 Lexicon jeugdliteratuur
juni 1995
|
|