| |
| |
| |
E.H. Shepard
door Truusje Vrooland-Löb
Ernest Howard (‘Kipper’) Schepard werd op 10 december 1879 in Londen geboren als derde en jongste kind in een artistiek ‘middle-class’ gezin. Zijn vader werkte als architect; zijn moeder was de dochter van William Lee, toentertijd een bekend aquarellist. Toneel en muziek waren een belangrijk onderdeel van Ernest' opvoeding, maar omdat hij meer aanleg voor tekenen bleek te hebben dan voor vioolspelen, was hij al jong voorbestemd om kunstenaar te worden (een beroep dat hem zèlf overigens nogal saai leek).
Ernest Shepard ging van St. Paul's School naar Heatherley's Art School en won daar een studiebeurs voor de Royal Academy Schools, waar hij van 1897-1902 verder zou worden opgeleid tot kunstschilder. In 1904 trouwde hij met een medeleerlinge, Florence Chaplin (die in 1927 overleed) en in 1944 met Nora Carroll. Zijn dochter Mary (illustratrice van de ‘Mary Poppins-boeken’) en zijn zoon Graham (gesneuveld in de Tweede Wereldoorlog) waren zijn favoriete modellen.
Van 1921-1953 was hij redactielid van het tijdschrift Punch. Daarnaast illustreerde hij meer dan vijftig (kinder)boeken en verwierf hij internationale bekendheid met zijn tekeningen bij de verhalen van A.A. Milne en K. Grahame. Shepard overleed 24 maart 1976 op 96-jarige leeftijd in Lodsworth, Sussex.
| |
Werk
Hoewel Shepard en zijn klasgenoten op de academie vooral werden opgeleid tot kunstschilder, bleek dat velen dit beroepsideaal moesten opgeven, om op een andere wijze in hun levensonderhoud te voorzien.
| |
| |
Illustratie Hitler uit Punch
Shepard was zich er al snel van bewust dat ‘olieverf’ niet de materie was waarmee hij goed overweg kon. Daarom concentreerde hij zich op het pentekenen, het werken in zwart-wit. Het bleek een gelukkige beslissing. Hij begon met het maken van boekillustraties in Th. Hughes, Tom Brown's Schooldays, in 1904 (hetgeen slecht betaald werd) en kreeg een enkele keer een tekening geplaatst in Punch, The illustrated London News en The Graphic. Maar een stoel als redacteur aan de beroemde ronde ‘Punch-Table’, dé plaats voor jonge zwart-wit tekenaars om te debuteren en naam te krijgen, was zijn voornaamste doel. Dat bereikte hij in 1921. Voor dit tijdschrift zou hij tot aan zijn ontslag in 1953 blijven tekenen (verzameling Punch-tekeningen in: Fun and Fantasy, 1927); komische taferelen (trein, restaurant, mode), zachtaardige satires op sociale omstandigheden en politieke karikaturen (Hitler). Ook heeft hij in de Eerste Wereldoorlog als oorlogsverslaggever getekend, maar opvallend is dat zijn werk nooit bitter of boosaardig was en steeds iets onnadrukkelijks bleef behouden.
Op de redactie van Punch kwam hij in contact met E.V. Lucas van uitgeverij Methuen, voor wie hij een aantal verhalen illustreerde. Het was deze Lucas die het mede-redactielid A.A. Milne - een geestig essayist en bekend toneelschrijver - overhaalde om Shepard de tekeningen te laten maken bij een voorpublikatie van diens kinderversjes in Punch.
Milne's reactie was eerst nogal negatief, hij noemde Shepard ‘perfectly hopeless’, maar vroeg hem uiteindelijk toch. Deze eerste samenvoeging van beide talenten bleek een succes, vooral toen de gedichtjes gebundeld als When We Were Very Young (1904) de eerste dag van verschijnen direct al uitverkocht waren.
Het was dan ook logisch dat Milne voor zijn volgende verhaal, Winnie-the-Pooh, Shepard weer als illustrator wilde. Daarvoor reisde Shepard naar het buitenhuis van de familie Milne, Cotchford Farm in Hartfield (Sussex), waar hij de lokatie van het verhaal: het landschap van Ashdown Forest
| |
| |
en de speelgoeddieren van Milne's zoontje Christopher Robin uitvoerig schetste. De beer Pooh van de tekeningen is niet de speelgoedbeer van Christopher Robin, maar de Teddybeer Growler van Shepard's eigen zoontje Graham. De andere dieren: Eeyore, Piglet, Owl, Kanga, Roo, Tigger zijn wèl geïnspireerd op Christopher Robin's speelgoeddieren. Voor ‘Rabbit’ stond een opgezet konijn uit het British Museum model.
Hoewel beide mannen elkaar waardeerden, kwamen ze elkaar nooit echt nader. Shepard beschrijft Milne als een ontoegankelijke man, bij wie het moeilijk was door de façade heen te dringen, en met wie hij ondanks een geslaagde samenwerking nooit op intieme voet geraakte. Artistiek gezien vond hij het Pooh-boek ook niet zo interessant. Hèm bevielen zowel de tekst als de illustraties die hij later zou maken voor The Wind in the Willows van K. Grahame, uiteindelijk veel meer. Het is opvallend dat het juist Milne was die aan Shepard vroeg of hij dit boek kende, er geen geheim van makend dat hij er een groot bewonderaar van was en dat het van grote invloed op zijn eigen werk was geweest.
De tekst van Milne en de tekeningen van Shepard zijn als het ware samengesmolten tot één geheel, dat groter is dan de delen waaruit ze zijn voortgekomen. Tekst en illustraties zijn ondeelbaar geworden, zijn elkaars spiegelbeeld en wie één van beide verwijdert, zoals in een Amerikaanse herdruk zonder illustraties gebeurde, richt daarmee ernstige schade aan.
Het is wél duidelijk dat Milne dit op oudere leeftijd ook zo voelde, want bij de eerste Amerikaanse uitgave van zijn Winnie-the-Pooh maakte hij dit ‘grafschrift’:
Let Shepard decorate my tomb
And put (if there is room)
Two pictures on the stone
Piglet, from page ahundred and
And Pooh and Piglet walkin (157)
And Peter, thinking that they are
Will welcome me to Heaven.
In 1928 maakte Shepard illustraties voor The Golden Age van Kenneth Grahame. In 1931 verscheen ook The Wind in the Willows (oorspronkelijk
Illustratie uit The wind in the willows van K. Grahame
| |
| |
Voorstudie Pooh
1908) met de indrukwekkende illustraties van Shepard. Grahame, die eerst nogal weifelend stond tegenover de keus voor deze illustrator, zei tegen Shepard over zijn figuren voordat hij ze hun uiterlijk gaf, ‘I love these little people, be kind to them’.
Shepard zag het als zijn taak om via zijn illustraties de tekst van Grahame dichter bij de lezer te brengen. Door zijn tekenpen heeft hij Grahame's schepsels en hun fictieve wereldje tot leven laten komen en ze, evenals de figuren van Milne, onsterfelijk gemaakt.
| |
Werkwijze
Shepard behoort als kunstenaar tot de grote Engelse tekentraditie en vooral ook bij de Punch-traditie. Hoewel het meeste van zijn werk ontstaan is kort na de eeuwwisseling, is er geen spoor van Art Nouveau-invloeden in te ontdekken. Hij vond zijn eigen stijl, en vanaf ongeveer 1920 tot aan het einde van zijn carrière is er nauwelijks een verandering te bespeuren. Zijn tekeningen ontstaan meestal op klein formaat, met een heldere, precieze lijn; ze geven in een paar zelfbewuste streken een duidelijk beeld van de karakters of de scène die de auteur beschrijft. De kracht van dit werk ligt in het liefdevolle oog voor kleine ‘tedere’ zaken - kind of dier - en in een gevoel voor humor en beweging. Juist daarom wordt zijn werk ook wel vergeleken met dat van zijn tijdgenoot, de kunstenaar Carl Larsson.
Shepard bereidde zijn werk altijd uiterst consciëntieus voor: hij schetste veel naar het levende model of de
| |
| |
Definitieve versie Pooh
natuur en maakte eindeloos veel voorstudies in potlood. Hij beschikte over een gedetailleerd visueel geheugen (autobiografie: Drawn from Life, 1961 en Drawn from Memory, 1957), een sterk ontwikkeld gevoel voor de anatomie van mens en dier en over het vermogen gebouwen en huizen architectonisch kundig weer te geven. Door een enkeling wordt het als betreurenswaardig ervaren dat deze rastekenaar als ruim 80-jarige rond 1970 door de uitgever werd overgehaald om van zijn Pooh-illustraties, tekeningen in kleur (getekende aquarellen) te maken. Daartoe werden vergrotingen gemaakt van de oude lijn-clichés die op speciaal papier werden afgedrukt en dan door Shepard met waterverf van kleur werden voorzien (F. Herrmann, How Pooh got colour in his Cheeks, 1988). Dit zou volgens de tegenstanders ten koste zijn gegaan van de sfeer en de subtiele kracht van de oorspronkelijke zwartwit tekeningen.
De ‘Master of Line’ Shepard, zoals hij weleens werd genoemd, was van mening dat een kunstenaar hard moest werken en vond hierin zelf ook de enige remedie om het verdriet (sterfgevallen) in zijn leven te verwerken.
Door zijn enorme produktiviteit en zijn talent heeft hij de scheppingen van vele auteurs met zijn tekenpen tot leven laten komen of zelfs onsterfelijk gemaakt.
| |
| |
| |
Bibliografie
Illustraties van Shepard bij werk van anderen (een keuze)
|
E.V. Lucas, A Book of Children's Verse (1925); Ch. Dickens, The Holly-Tree and Other Christmas Stories (1926); S. Pepys, Everybody's Pepys (1926); E. Erleigh, The Little One's Log (1927); K. Grahame, The Golden Age (1928); K. Grahame, Dream Days (1930); R. Jefferies, Bevis (1932); L. Housman, Victoria Regina (1934); J.H. Ewing, The Brownies and Other Stories (1945); F.H. Burnett, The Secret Garden (1956); M. Saville, Susan, Bill and the ‘Saucy Kate’ (1956); H. Chr. Andersen, Fairy Tales (1961). |
Boeken geschreven en geïllustreerd door E. Shepard
|
Fun and Fantasy (1927), Drawn from Memory (1957), Drawn from Life (1961), Ben and Brock (1965), Betsy and Joe (1966). |
In het Nederlands vertaalde kinderboeken met illustraties van Shepard
|
A.A. Milne, When We Were Very Young (1924): Toen wij heel jong waren. Bewerkt door Toos Blom. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1936. (Vanaf de tweede druk: 's-Gravenhage, Van Goor.) Toen we nog klein waren. Opnieuw vertaald door Nannie Kuiper. Amsterdam, Ploegsma, 1973. |
A.A. Milne, Winnie-the-Pooh (1926): Winnie-de Poeh. Naverteld door Nienke van Hichtum. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1929. (Vanaf de tweede druk: 's-Gravenhage, Van Goor.) Opnieuw vertaald door Mies Bouhuys. Amsterdam enz., Van Goor, 1987. |
A.A. Milne, Now We Are Six (1927): Nu zijn we zes. Bewerkt door M.C. van Oven-Van Doorn. 's-Gravenhage, Van Goor, 1954. Opnieuw vertaald onder de titel Nu we al zes zijn, door Nannie Kuiper. Amsterdam, Ploegsma, 1974. |
A.A. Milne, The House at Pooh Corner (1928): Het huis in het Poeh-hoekje. Bewerkt door Toos Blom. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1934 (Vanaf de vierde druk: 's-Gravenhage, Van Goor) Opnieuw vertaald door Mies Bouhuys. Amsterdam enz., Van Goor, 1986. |
K. Grahame, The Wind in the Willows (1931): De wind in de wilgen. Vertaald door A.C. Tholema. Hulshorst, Van Breda, 1949 (6e druk: Amsterdam, Ploegsma, 1980.) Opnieuw vertaald door Jan Willem van de Wetering. Utrecht, Bruna, 1987. |
K. Grahame, Bertie's Escapade (eerder verschenen in: First Whisper of the wind in the Willows, 1945): Bertie gaat op stap. Vertaald door A.C. Tholema. Hulshorst, Van Breda, z.j. Onder de titel Berties Jammerfeest opnieuw vertaald door Dolf Verroen. Den Haag, Leopold, 1978. |
E.H. Shepard, Ben and Brock (1965): Ben en Bas. Vertaald door Lidi Luursema. Den Haag, Van Goor, 1967. |
De illustraties van Shepard uit de ‘Pooh-boeken’ zijn ook terug te vinden in de vele hiervan afgeleide uitgaven zoals: The Pooh perplex, Het ABC van Poeh, Het Poeh-feestboek, Het Poeh kleurboek, Pooh's workout Book, The Pooh-Song book, diverse omnibussen, kalenders e.d. en losse uitgaven van hoofdstukken. |
Over E.H. Shepard
|
Films: Andrew Holmes (Weston Woods), Mr. Shepard and Mr. Milne. Hans Keller (VPRO), Beloof me dat je me nooit vergeet, al word ik honderd jaar. |
Shepard, Ernest Howard 1879-1976. In: Something about the Author, vol. 33, blz. 197-208. |
... and gives to Pooh and Piglet A Local habitation and a name. In: The Junior Bookshelf, jaargang 23 (1959), nr. 2, blz. 59-65. |
H. Meerum Terwogt, Kip, de man die Pooh naar wereldfaam tekende. In: Het Parool, 21-11-1970. |
R. Knox, The Work of E.H. Shepard. London enz., Methuen, 1979. |
H. Keller, Niemand vertelt mij ook ooit iets; De onverbrekelijke relatie tussen een tekenstift en een schrijfpen. In: NRC/Handelsblad, 11-12-81. |
| |
| |
R. Sibley, E.H. Shepard; The Pooh Sketchbook. London enz., Methuen, 1982. |
R. Gianotten, De man die [Pooh] tekende. In: Vrij Nederland/Boekenbijlage, 3-1-1987. |
F. Herrmann, How Pooh Got colour in his Cheeks. In: Growing Point, vol. 27 (1988), nr. 1, blz. 4994-5. |
20 Lexicon jeugdliteratuur
juni 1989
|
|