| |
| |
| |
Jürg Schubiger
door Ingeborg Hendriks
Foto: Yvonne Böhler
De Zwitserse schrijver Jürg Schubiger is op 14 oktober 1936 in Zürich geboren. Hij groeide op in Winterthür, waar hij aan diverse opleidingen begon, waaronder een handelsschool en een ambachtsschool. Na een afgebroken schoolcarrière werkte hij onder meer als tuinman, timmerman en metselaar en ging hij veel op reis. Vanaf zijn achttiende schreef hij korte teksten, vooral reisnotities en verhalen en sprookjes die hem onderweg ter ore kwamen. In 1956 verscheen zijn eerste korte verhaal in boekvorm, twee jaar later gevolgd door een iets omvangrijker verhaal. Hierna maakte Schubiger een persoonlijke crisis door. Tien jaar lang schreef hij nauwelijks meer. Wel ging hij alsnog studeren: Germaanse talen, psychologie en filosofie. Nadat hij was afgestudeerd op een dissertatie over Franz Kafka werkte Schubiger enkele jaren bij de pedagogische uitgeverij van zijn vader.
In die tijd begon hij opnieuw fictie te schrijven. In 1971 verscheen Die vorgezeigten Dinge. Geschichten, een bundel korte verhalen voor volwassenen. Deze trok de aandacht van Joachim Gelberg, destijds directeur van uitgeverij Betz & Gelberg. Gelberg vond een aantal van de verhalen uit de bundel geschikt voor zijn fonds van literaire kinderboeken en stimuleerde Schubiger meer verhalen voor kinderen te gaan schrijven. Dit leverde in 1978 Schubigers eerste kinderboek op: Dieser Hund heisst Himmel. Tag- und Nachtgeschichten.
In Nederland verscheen zijn eerste verhalenbundel voor kinderen, Toen de wereld nog jong was, in 1996; een jaar later gevolgd door Het meisje en het geluk. Beide boeken bevatten een selectie uit de bundel Als die Welt noch jung war (1995), waarin Schubiger ook eerder geschreven verhalen
| |
| |
opnam. Hij oogstte met de bundel internationaal veel waardering. In 1996 ontving hij er zowel de Schweizer als de Deutscher Jugendbuchpreis voor. In Nederland werd Toen de wereld nog jong was in 1997 bekroond met een Zilveren Griffel en in België met een Boekenwelp.
Sinds begin jaren tachtig is Schubiger ook actief als psychotherapeut.
| |
Werk
De verhalenbundels Toen de wereld nog jong was en Het meisje en het geluk zijn beide opgebouwd uit drie thematische delen. Toen de wereld nog jong was bestaat uit de delen ‘Hemel en aarde’, ‘Dingen’ en ‘Dieren’. Het meisje en het geluk is onderverdeeld in ‘Namen’, ‘Raadsels en toverij’ en ‘Ander leven’. De verhalen in deze bundels hebben gemeen dat ze de lezer in een staat van verwondering of verwarring brengen. Schubiger speelt een spel met de werkelijkheid: onwaarschijnlijke gebeurtenissen brengt hij als alledaagse feiten en schijnbare vanzelfsprekendheden zet hij op z'n kop. Zo gaat er een stad aan de wandel, biedt een jas onderkomen aan een hele familie en heeft de wind vier dochters van vier verschillende vrouwen. Beide bundels zijn door Rotraut Susanne Berner voorzien van kleurenillustraties in een naïeve stijl. Zij slaagt erin het onwaarschijnlijke in beelden te vatten.
Het openingsverhaal ‘Toen de wereld nog jong was’ in de gelijknamige bundel is typerend voor de stijl en thematiek van Schubiger. De gevleugelde woorden ‘Vroeger, toen de wereld nog jong was’ brengen de lezer meteen in de sfeer van een scheppingsverhaal. Hij krijgt echter niet één, maar vier verschillende verhalen voorgeschoteld. Als reactie op de vragen en opmerkingen van een onzichtbare toehoorder laat de verteller de wereld telkens weer op een andere manier beginnen.
Schubiger is gefascineerd door ‘beginnen’. Het ongeordende en dubbelzinnige typeert veel van zijn verhalen. In engere zin zijn het eigenlijk nauwelijks verhalen te noemen. Ze beginnen plotseling, zonder een duidelijke setting, en houden even plotseling weer op. Soms wordt de lezer expliciet uitgenodigd een alternatief voor het verhaal te bedenken, of op het thema ervan voort te borduren. Na het verhaal ‘Waarom de kameel zo moe kijkt’ volgt bijvoorbeeld een lijstje met waaromvragen die nog geen antwoord hebben gekregen in een waaromverhaal. De lezer is zich er zo voortdurend van bewust dat het ‘maar’ verhalen zijn, verzinsels die evengoed vervangen kunnen worden door andere.
Sommige ‘verhalen’ van Schubiger zijn zo goed als inhoudsloos. Het zijn een soort metaverhalen die het vertellen van een verhaal zelf tot onderwerp hebben. Dat geldt bijvoorbeeld voor ‘Het verhaal van de olifant’: ‘Een olifant kwam ik weet niet meer waarvandaan. En ik ben
| |
| |
vergeten waar hij naartoe ging. Zijn naam klonk zo buitenlands dat ik hem niet heb kunnen onthouden. Maar het staat vast dat hij kwam en dat hij ging. Ook dat het een olifant was, is zeker. Een olifant dus kwam en ging, te voet, in zijn eentje en grijs. Dat is zo ongeveer de kern van het verhaal van de olifant. En midden in die kern, dat weet ik nog, was er zoiets onbegrijpelijks zwaars en donkers dat ik het niet had kunnen vertellen, zelfs als ik het nog had geweten.’
Het vergeefs zoeken naar zin en betekenis is een thema dat in veel verhalen van Schubiger aan de orde komt. In ‘Het boek’ draait het om ‘een boek waarin alles stond wat belangrijk was’. Toch schieten de lezers van het boek daar weinig mee op. Ze lezen zo haastig dat ze alles meteen weer vergeten en komen door het lezen niet meer aan leven toe. In ‘De sint-bernard, de haas en de zeug’ doen de hond en de haas vreselijk hun best het ‘geluk’ te vinden, terwijl het varken zich tevreden stelt met een doel dat meer aards is: het vinden van truffels. Aan het einde van hun zoektocht lijkt het varken de gelukkigste van de drie.
Taal speelt bij Schubiger een belangrijke rol. In Het meisje en het geluk is het hele eerste deel gewijd aan het thema Namen. Mensen geven namen aan dingen en dieren; taal is dus een belangrijk middel bij het betekenis geven aan de wereld. Schubiger
Illustratie van Rotraut Susanne Berner uit Het meisje en het geluk
laat zien hoe willekeurig deze namen zijn. De tekst ‘Hoe de dieren aan hun naam komen’ is een pseudo-wetenschappelijke verhandeling over de etymologische herkomst van dierennamen. Uiterst serieus worden de meest onzinnige beweringen gedaan, zoals ‘De hond heette vroeger hand, omdat hij net zoveel poten heeft als vingers aan een hand, namelijk vier of vijf, het hangt er maar van af of je de staart wel - of de duim niet meetelt.’ En: ‘De koe heet koe omdat ze er zo uitziet.’ In het verhaal ‘Papegaai’ wordt verteld over de studie van een vrouw naar de taal van
| |
| |
een papegaai. Na tien jaar kan zij aan de hand van zijn klanken en bewegingen de belangrijkste principes van papegaaientaal blootleggen. ‘Pfor tabra mm, bijvoorbeeld, betekende “smakelijk”. Je moest tegelijk met je hoofd wiegen. Als je je hoofd stilhield, betekende het niks. En als je ondertussen met je hele lichaam wiegde, van je ene voet op de andere, dan betekende het “alweer kool met spek!”.’ Tot haar grote frustratie is er echter één woord waarvan ze de betekenis maar niet kan achterhalen: het woord ‘papegaai’. ‘Dat papegaai niet “papegaai” betekende, was zeker, want “papegaai” klonk als naba o gunu, letterlijk “de ander die op mij lijkt”. De vrouw zocht verder. Hoe ouder ze werd, hoe prangender de vraag werd: wat betekent papegaai? Is het misschien het enige woord dat de vogel me gewoon nazegt? Betekent papegaai als puntje bij paaltje komt helemaal niks? Of betekent het iets, maar niet veel, ongeveer zoals het woord papperlap? Om de vrouw gerust te stellen, of om haar te plagen, of misschien zonder enige reden, begon de papegaai op zulke vragen in te gaan. Op het laatst beantwoordde hij elke vraag met hoog opgetrokken oogleden en een vriendelijk ja.’ Zoals zo vaak in de verhalen van Schubiger blijft de vraag naar betekenis onbeantwoord.
| |
Vader, moeder, ik en zij
Dit boek bevat de dagboeknotities van een jongetje, onderverdeeld in acht schriften. De ikpersoon schrijft niet zozeer over wat hij meemaakt, als wel over de gedachten en associaties die zijn ervaringen bij hem oproepen. Hij observeert, stelt vragen en denkt na over de klank en betekenis van woorden. Net als in Toen de wereld nog jong was laat Schubiger de verteller bij aanvang van het boek teruggaan naar het begin: ‘Toen ik geboren werd, was de wereld er al. Alles was er al, ons huis, de tafel, de stoelen, de bedden, het aanrecht, de waterkraan, ons hele hebben en houden. Alles had zijn nut en elk ding paste bij een ander.’ Meteen daarop blijkt dat de wereld voor de ikpersoon allang niet meer zo duidelijk is. In het gezin wordt weinig als vanzelfsprekend aangenomen. Zo kruipt de ikpersoon met zijn vader bij wijze van experiment in een donkere kast om de schaduw te bestuderen en probeert hij, tot ontsteltenis van zijn kleine zusje Anna, met zijn ouders eens ‘anders dan anders’ te zijn: ‘Papa serveerde de aardappelen, rechtopstaand als een kelner. Mama had een hoed op, ik at met mijn linkerhand, en mijn zus at van verbijstering helemaal niets.’ Het blijft echter niet bij spelletjes. Ook door gebeurtenissen in de werkelijkheid verliest de wereld van de ikpersoon steeds meer zijn vanzelfsprekendheid. Het wordt steeds duidelijker dat het huwelijk van zijn ouders niet stabiel is; zijn oma krijgt te horen dat ze kanker
| |
| |
heeft en gaat na een kort ziekbed dood. ‘Soms ben ik bang dat de hele wereld op een bepaalde dag of nacht van de aarde zal verdwijnen’, verzucht hij nadat zijn moeder is weggelopen en midden in de nacht weer is teruggekeerd. Als hij hoort dat zijn moeder een vriend heeft, stort de ikpersoon in. Hij wordt ziek en ligt in bed te dromen en te ijlen. Na zijn herstel bedenkt hij voor zichzelf een scheppingsverhaal met zichzelf als middelpunt. Hiermee lijkt hij een manier gevonden te hebben om met alle onzekerheid en veranderingen in het leven om te kunnen gaan.
| |
Waardering
Met de verhalenbundel Toen de wereld nog jong was verwierf Schubiger meteen een plaats in de Nederlandse jeugdliteratuur. De griffeljury noemde de bundel in haar juryrapport ‘een van de meest tot de verbeelding sprekende kinderboeken van 1996’ en merkte op: ‘De vierentwintig nonsensverhalen in Toen de wereld nog jong was zijn op zo'n aanstekelijke manier onzinnig dat lezing van de bundel verslavend werkt. Toch verkoopt Schubiger nergens onzin, want zijn vertellingen gaan over niets, maar tegelijk over alles.’ De jury voor de Boekenwelp typeerde het boek als ‘een schatkist gevuld met humor, raadsels en dromen’ en ‘een opvallend boek, totaal anders dan gewoon.’
Marjoleine de Vos karakteriseerde in NRC Handelsblad de stijl van Schubiger als een knap staaltje van ‘postmodern vertellen’: ‘Het gebeurt niet vaak dat iemand kleine kinderen al duidelijk probeert te maken dat de werkelijkheid een verhaal is en dat elk verhaal vervangen zou kunnen worden door een ander verhaal en dat je geen valse verwachtingen moet aanbrengen maar juist alle mogelijkheden open moet leggen - en dat alles dan ook nog zonder het geringste gedram of zwaarwichtigheid, alles met rare dieren, inwonende sterren, vegetarische engelen en een sint-bernard die een poosje de Heilige Bernard dient, maar erg slecht tegen het aureool van de heilige kan dat ook 's nachts blijft schijnen.’ Zij stak de loftrompet over zijn mooie taalgebruik: ‘Toen de wereld nog jong was is zo'n boekje dat je nauwelijks voor jezelf kunt houden, omdat het smeekt om voorlezen en citeren zodat iedereen het zal horen.’
Vader, moeder, ik en zij kreeg eveneens positieve recensies. Hanneke Leliveld sprak over het ‘ongekend vermogen’ van de ikpersoon ‘om niets voor kennisgeving aan te nemen’ en roemde het taalgebruik: ‘Dit jongetje bedenkt de vragen niet alleen, hij formuleert ook antwoorden in heldere, authentieke taal die vaak prachtige metaforen oplevert. “Mama's gedachten zijn als vogels. Papa's gedachten zijn als bomen.”’ Mark Moorman noemde het boek ‘een prachtige licht-filosofische verhandeling vol met treffende en ontroerende observaties’.
| |
| |
Een punt dat in recensies herhaaldelijk aan de orde komt, is de vraag naar de doelgroep. Judith Eiselin schreef: ‘Vermoedelijk is Vader, moeder, ik en zij vooral een heerlijk boek voor volwassenen’. Karin van Camp noemt Toen de wereld nog jong was ‘het soort boek dat onmiddellijk aanslaat bij een bepaald volwassen lezerspubliek’, maar ze betwijfelt of ‘het gemiddelde kind dit zal appreciëren’.
| |
Bibliografie
Niet in het Nederlands vertaalde kinderboeken
|
Dieser Hund heisst Himmel. Tag- und Nachtgeschichten (1978), Und dänn? U de? U derno? Geschichte für Chind (1983), Das Löwengebrüll. Märchen, Geschichten (1995), Nichts tun ist schwierig (1998), Wo ist das Meer? Geschichten (2000), Die geschichte von Wilhelm Tell (2003). |
In het Nederlands vertaald
|
Keuze uit Als die Welt noch jung war (1995): Toen de wereld nog jong was. Met illustraties van Rotraut Susanne Berner. Vertaald door Bart Moeyaert. Gent, Ludion, 1996. |
Keuze uit Als die Welt noch jung war (1995): Het meisje en het geluk. Met illustraties van Rotraut Susanne Berner. Vertaald door Bart Moeyaert. Gent, Ludion, 1997. |
Mutter, Vater, ich und sie. Erzählung (1997): Vader, moeder, ik en zij. Met illustraties van Rotraut Susanne Berner. Vertaald door Bart Moeyaert. Amsterdam, Querido, 1999. |
Over Jürg Schubiger
|
Marjoleine de Vos, Postmodern vertellen voor kinderen. In: NRC Handelsblad, 20-9-1996. |
Lieke van Duin, Een norse hond ontdooit. In: Trouw, 6-11-1996. |
Karin van Camp, Hemel en aarde. Dingen en Dieren. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 2 (1996), nr. 9, blz. 311-312. |
Odile Jansen, Goed gelezen voor 8-12 jaar [over Het meisje en het geluk]. In: Leesgoed, jaargang 24 (1997), nr. 2, blz. 97. |
Karin van Camp, [over Het meisje en het geluk]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 3 (1997), nr. 3, blz. 110-111. |
Hanneke de Klerck, Magere Hein moet lachen. In: de Volkskrant, 16-4-1997. |
Bernhard Rank, Kinderliteratur im Gespräch: Jürg Schubiger (27-01-1999), In: Lesezeichen. Mitteilungen des Lesezentrums der Pädagogischen Hochschule Heidelberg, Heft 6 (1999), blz. 9-31. |
Judith Eiselin, Heimwee naar toen. In: NRC Handelsblad, 29-1-1999. |
Mark Moorman, Wat is heimwee? In: Het Parool, 23-2-1999. |
Joke Linders, Warmte en kilte in de familie. Over familie in kinderboeken. In: Algemeen Dagblad, 12-3-1999. |
Hanneke Lelieveld, Jong doordenkertje. In: de Volkskrant, 12-3-1999. |
Websites
|
www.leesplein.nl |
www.autoren.nagel-kimche.de |
www.svbbpt.ch |
68 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2005
|
|