| |
| |
| |
Annie M.G. Schmidt
door Anne de Vries
Anna Maria Geertruida Schmidt werd op 20 mei 1911 geboren in Kapelle op Zuid-Beveland, waar haar vader dominee was. Na de hbs begon zij aan een studie notariaat, die zij al gauw inruilde voor een cursus steno en typen bij Schoevers. Daarna werkte zij enige tijd ‘au pair’ bij drie adellijke dames in Duitsland.
Van 1932 tot 1946 was zij bibliothecaresse, onder meer in de Nuts-kinderleeszaal in de Wijde Steeg in Amsterdam (als medewerkster van Louise Boerlage). In 1941 werd zij directrice van de Openbare Bibliotheek in Vlissingen, in 1946 chef documentatie van Het Parool. In 1947 ontmoette zij de chemicus Dick van Duijn, die haar man zou worden (zij het niet volgens de burgerlijke stand omdat zijn eerste vrouw niet wilde scheiden). In 1952 kregen zij een zoon, de latere acteur Flip van Duijn.
Annie Schmidt debuteerde in 1938 met twee gedichten in Opwaartsche Wegen. Haar eigenlijke schrijverscarrière begon pas na de oorlog, toen zij bij Het Parool werkte en voor een personeelsfeest cabaretteksten schreef. Daaruit vloeide het journalistencabaret ‘De Inktvis’ voort, waarvan zij de belangrijkste tekstschrijver was. Sinds 1946 publiceerde zij incidenteel een gedicht in de krant. Op uitnodiging van haar collega Wim Hora Adema schreef zij vanaf 1948 wekelijks een column op de vrouwenpagina, ‘Impressies van een simpele ziel’, en vanaf 1949 een versje op de kinderpagina.
In 1950 verschenen haar eerste bundels: En wat dan nog? (poëzie voor volwassenen) en Het fluitketeltje en andere versjes. Voor kinderen publiceerde ze tot 1960 ieder jaar een bundel versjes en de gebundelde verhalen over Jip en Janneke die vanaf 1952 wekelijks in Het Parool verschenen. Samen met Han G. Hoekstra vertaalde ze bovendien de Gouden Boekjes van De Bezige Bij. Voor volwassenen schreef ze, behalve columns, cabaretliedjes en light verse,
| |
| |
de teksten voor de populaire radioserie In Holland staat een huis (‘De familie Doorsnee’, 1952-1958) en de televisieserie Pension Hommeles (1957-1959).
Na enkele jaren van betrekkelijke rust publiceerde zij in 1964 een bundel moderne sprookjes, Heksen en zo. Tussen 1965 en 1980 schreef zij veel voor theater (vooral musicals) en televisie (onder andere de serie Ja zuster, nee zuster) en nog drie kinderboeken die als hoogtepunten in haar werk worden beschouwd.
Voor haar hele oeuvre voor kinderen ontving zij in 1965 als eerste de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur. Daarnaast kreeg zij de volgende onderscheidingen:
- | in 1958 de prijs voor het Kinderboek van het jaar 1957 en in 1968 de Oostenrijkse Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur voor Wiplala; |
- | in 1959 de tv-prijs van het Prins Bernhard Fonds voor Pension Hommeles; |
- | in 1967 de Gouden Harp voor Ja zuster, nee zuster (samen met Harry Bannink); |
- | in 1971 een Zilveren Griffel voor Minoes; |
- | in 1972 een Zilveren Griffel voor Pluk van de Petteflet; |
- | in 1974 de Edmond Hustinxprijs (de Belgisch-Nederlandse prijs voor Nederlandstalige toneelschrijvers); |
- | in 1981 een Gouden Griffel voor Otje; |
- | eveneens in 1981 de Cestodaprijs ‘voor het moeiteloos beoefenen van de Nederlandse taal in al haar genres’; |
- | in 1987 de Scheveningen Cabaretprijs; |
- | eveneens in 1987 de Constantijn Huygensprijs voor haar hele oeuvre; |
- | in 1988 de Hans Christian Andersenprijs (de ‘kleine Nobelprijs’). |
Vanwege de gezondheid van haar man verhuisde Schmidt in 1972 naar Frankrijk. Na zijn dood, in 1981, keerde zij terug naar Amsterdam. Daar is zij op 21 mei 1995, in de nacht na haar vierentachtigste verjaardag, overleden.
| |
Werk
Annie M.G. Schmidt is de auteur van een omvangrijk oeuvre, dat vele genres omvat, maar toch een opvallende eenheid vormt in toon en thematiek. Haar gedichten voor kinderen en volwassenen, cabaretliedjes en ander werk voor theater, radio en televisie, columns en kinderverhalen, - allemaal worden ze gekenmerkt door een nuchtere, ironische toon en een afkeer van grote woorden, wat het effect heeft van een voortdurend understatement.
Die toon is er al meteen in de gedichten waarmee ze in 1938 debuteerde, zoals ‘Ik ben een god in 't diepst van mijn gedachten’ (in 1950 gebundeld onder de titel ‘Leeszaal’), dat zo begint:
| |
| |
‘Ik ben een god in 't diepst van mijn gedachten,
maar in de bibliotheek een volontair
die hunk'rend op een baantje zit te wachten
en boeken uitleent met een zeker air.’
Een belangrijk thema van haar werk is de burgerlijkheid, waarmee zij altijd een haat-liefdeverhouding heeft gehad. Telkens weer neemt zij het conformisme, de hypocrisie en de benepenheid op de korrel, maar tegelijk heerst in haar werk vaak een sfeer van huiselijkheid. Dat is bij voorbeeld het geval in Jip en Janneke en ‘De familie Doorsnee’, maar misschien nog duidelijker in Het schaap Veronica, dat zij zelf eens typeerde als ‘een schilderijtje van bourgeoisie, waar ik me heel prettig in voelde. Als het enige schaap erin. Een dartel beest. Het waren sterk autobiografische versjes, ja. De duffe burgertroep die me toch dierbaar is, dat is het punt.’ (tegen Ischa Meijer, in 1977)
In interviews verklaarde Annie Schmidt haar niet aflatende belangstelling voor dit thema als een gevolg van haar jeugd als domineesdochter. Als kind van een ‘notabele’ was zij een eenling, die niet werd geaccepteerd door de dorpskinderen; zij had een sterke behoefte om erbij te horen, maar moest zich altijd wapenen tegen ‘de meerderheid’. Haar vader was als orthodox predikant in Kapelle terecht gekomen, maar door het lezen van Darwin langzamerhand vrijzinnig geworden. Daardoor groeide zij op in een tamelijk liberaal milieu, maar haar vrijheid werd beperkt doordat men in het domineesgezin voortdurend rekening
Illustratie van Wim Bijmoer uit Het schaap Veronica
moest houden met ‘de mensen’. Zonder die jeugd, zei zij in 1985 tegen Cisca Dresselhuys, ‘zou ik het afzetten tegen de hypocrisie, het doorprikken van allerlei opgeblazenheid en oneerlijkheid niet zo goed geleerd hebben, ik zou die ontzettende argwaan tegen alles wat pompeus en hol is niet hebben gekregen en dat zou ik heel jammer vinden, want ik vind het een uitstekende eigenschap’.
Ook literaire invloeden spelen een rol. Schmidt heeft meer dan eens gewezen op haar verwantschap met een aantal kritisch-humoristische Duitse auteurs: Heine, Morgenstern, Tucholsky, Kästner, Brecht. In haar kritiek op de burgerlijke maatschappij is zij net als deze voorbeelden een moraliste, maar zij is nooit belerend: het gebeurt allemaal op een luchtige toon en met een humor die veel relativeert. Zij brengt geen ‘boodschap’, uit haar kritiek zelden rechtstreeks, maar steekt de
| |
| |
draak met wat haar niet aanstaat. Daarbij geeft zij blijk van een groot observatievermogen, zodat een ijverig socioloog uit haar werk een catalogus zou kunnen samenstellen van de uitingen van burgerlijkheid in het naoorlogse Nederland.
Haar afkeer van conformisme en opgeblazenheid betreft ook de taal. Bij herhaling parodieert zij de retoriek van alle soorten ambtsdragers en de clichés van het officiële taalgebruik. Haar eigen stijl kenmerkt zich door een zeldzame eenvoud en helderheid. Met schijnbaar alledaagse taal en gewone, huiselijke woorden bereikt zij een bijzonder effect. Vaak is dit te danken aan de verrassende beelden, bij voorbeeld in liefdesliedjes waarin de afgesleten liefdesverklaringen ontbreken (‘De wereld is wonderlijk leeg zonder jou, er staat maar zo weinig meer in’ of ‘Ik zou je het liefste in een doosje willen doen en je bewaren, heel goed bewaren’).
Ook maakt zij regelmatig gebruik van ironische omkeringen, bij voorbeeld in een gedicht over straaljagers die zo duur zijn dat er geen geld is voor goed onderwijs: ‘Maar troost je. Dat vindt iedereen gewoon’. (‘Straaljager’, 1954) En, in hetzelfde gedicht:
‘Ik hoop maar dat je net zo wordt als zij,
een van de watten mensen. Een van velen
die 't al met al geen flikker meer kan schelen.
Dan ben je veel gelukkiger dan wij.’
De belangrijkste ontwikkeling in haar werk is een toenemend satirisch karakter.
Illustratie van The Tjong Khing uit Abeltje
Het werk voor volwassenen wordt scherper, soms regelrecht bitter. Het hoogtepunt in die ontwikkeling is de musical Foxtrot (1977), door haarzelf getypeerd als ‘alsem in een zilverpapiertje’: onder de show en de glitter en de vrolijke muziek zitten wrange teksten, waarin zij parallellen trekt tussen de jaren dertig en de jaren zeventig.
In het werk voor kinderen blijft de ironie zachtaardiger; ieder spoor van bitterheid ontbreekt. Afgezien daarvan is er geen duidelijke grens tussen het werk voor volwassenen en de kinderboeken. De laatste zijn altijd, zoals in Abeltje wordt aangegeven, bestemd voor lezers van 5 tot 95 jaar. En haar werk voor volwassenen heeft, ondanks alle satire, vaak dezelfde onbevangen kijk op de wereld als de kinderboeken. Zelf zegt zij hierover: ‘Voor mij is het allemaal hetzelfde, het is allemaal voor kinderen - 't gaat wel eens over de ero- | |
| |
tiek of zo, maar verder is 't voor kinderen van acht, niet ouder.’ (tegen Ischa Meijer, in 1977)
Wel is er in haar werk een duidelijke scheiding tussen de wereld van de kinderen en die van de volwassenen. Die is geen gevolg van de oude idealisering van het brave, ‘onschuldige’ kind, maar van het feit dat kinderen nog niet aangepast zijn en nog geen ‘masker opzetten’. Bovendien kunnen kinderen geloven in een sprookjeswereld, een vermogen dat de meeste volwassenen verleerd hebben (vgl. ‘Aan een klein meisje’). Van de twee manieren om de werkelijkheid te ontvluchten, de humor en de fantasie, is de laatste dan ook voorbehouden aan de kinderboeken.
Vanaf het begin heerst in haar kinderboeken een vrolijke anarchie. Niet alleen ontbreekt ieder spoor van moralisme, veel van haar kinderversjes rebelleren tegen alle regels van de etiquette (‘Ik ben lekker stout’). Ook in de nonsensicale versjes wordt de gevestigde orde op een geestige manier ondergraven.
In de jaren vijftig schreef Annie Schmidt Jip en Janneke en twee langere verhalen met een mengeling van fantasie en avontuur: Abeltje (2 delen, 1953/1955) en Wiplala (2 delen, 1957/1962), die vooral opvielen door hun luchtige toon. In 1964 verscheen een bundel sprookjes, Heksen en zo, waarin herhaaldelijk de draak wordt gestoken met brave opvoedingsidealen (bij voorbeeld in ‘Roel-met-gevoel’ en ‘Kwade gedachten’).
Vanaf Minoes (1970) is de verhaalwereld in haar kinderboeken complexer. Er is een realistisch decor, met veel eigentijdse details, maar de wereld van het verhaal is ‘betoverd’, uitgebreid met sprookjeselementen. Door de vele verwijzingen naar de maatschappelijke werkelijkheid krijgen deze verhalen een satirisch karakter.
| |
Opvattingen over kinderliteratuur
In 1954 publiceerde Annie Schmidt in opdracht van de cpnb een boekje over kinderliteratuur, Van schuitje varen tot Van Schendel. In een relativerend betoog volgt zij de literaire ontwikkeling van kinderen, van bakerrijmen (‘het begin van alle literatuur’) tot bakvisromans en avonturenverhalen. Zij adviseert ouders om kinderen de ruimte te geven en zich geen zorgen te maken over hun bevliegingen, die eenvoudig een fase zijn die zij moeten doormaken.
Het enige wat ouders kunnen doen, is hun kinderen aardige boeken voorlezen die aansluiten bij hun emotionele behoeften. Een kind dat opgroeit met Afke's tiental, met Niels Holgersson, met Winnie-de-Poeh en de sprookjes van Andersen, krijgt een soort ‘vitamines’ die zijn hele leven doorwerken. Daarmee geef je kinderen iets onvervangbaars: ‘het fundament van hun cultuur’.
Bij de aanvaarding van de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur in
| |
| |
Illustratie van Wim Bijmoer uit Het fluitketeltje
1965 zette zij zich af tegen de opvatting dat kinderboeken ‘opbouwend’ moeten zijn, dat kinderen er iets van moeten ‘meenemen’. Het gevaar komt volgens haar van een andere kant dan meestal wordt aangenomen: ‘In dit land - waar er geen equivalent bestaat voor het woord imagination - komt het gevaar op artistiek terrein altijd van het geestloos-fatsoenlijke, van het opzettelijk-goedwillende, de totems en de taboes, de angst voor de waarheid en het uittrappen van vuur.’
| |
Kinderversjes
De eerste bijdrage van Annie Schmidt aan de jeugdliteratuur waren haar kindergedichten, die aansloten bij de recente traditie van P. van Renssen en Han G. Hoekstra. Beiden werden al snel door haar overvleugeld. Haar werk is veel uitbundiger, en mede door haar overweldigende productiviteit bepaalde zij jarenlang het beeld van de kinderpoëzie.
Naar de vorm hebben haar speelse versjes veel met bakerrijmen gemeen: de vele herhalingen bij voorbeeld, of de rijkdom aan klanken en de alliteraties (‘Joris Pudoris Pudittelman’, ‘Katoenka, Baboenka en Hinkelebeen’). Ook inhoudelijk zijn er overeenkomsten, vooral in schertsrijmen met geheimzinnige formules en onlogische associaties:
de katten gaan naar Londen
de katten gaan naar Engeland,
met anjelieren in hun hand,
en de honden gaan NIET mee.’
Er gebeuren wonderlijke dingen in haar versjes, maar zoals Kees Fens in 1987 vaststelde, het taalgebruik en de details zijn realistisch te noemen: ‘in het fantastische is herkenning van het alledaagse mogelijk’. A.L. Sötemann zei enkele jaren later vrijwel hetzelfde over Dikkertje Dap: ‘De indruk die je krijgt is volstrekt realistisch, omdat het jongetje dingen zegt en doet die iedereen direct herkent als eigen aan een kind, als volkomen authentiek.’
Zo werd de wereld verrijkt met excentrieke figuren: een dame die liever een kat wil zijn; meneer Van der Peet, die 's zomers een week in de koelkast gaat zitten; en de tandarts L.J. Langejaap (hij houdt in de winter een winterslaap). Om nog maar te zwijgen van de burgemeester van Hogezande die eendjes tekent op de wanden, maar
| |
| |
deze slechte gewoonte ten slotte overwint:
‘De burgemeester van Hogezande
tekent nu tijgertjes op de wanden,
tekent nu tijgertjes op de muren
en op de schutting van de buren.’
Versjes waarin kinderen rebelleren tegen de regels die volwassenen bedacht hebben, worden afgewisseld door huiselijke versjes, over grote gebeurtenissen uit het kinderleven (‘De losse tand’) of een wiegeliedje voor een stekelvarkentje (‘Suja, suja, Prikkeltje, daar buiten schijnt de maan’).
Woorden als ‘rebelleren’ en ‘anarchistisch’ vallen veelvuldig in besprekingen van het werk van Annie Schmidt. Kees Fens verklaarde in 1984 dat zij Nederland heeft omgevormd tot ‘een kleine republiek, niet zonder licht anarchistische trekken’, ‘een Holland zonder hekken’. In Doe nooit wat je moeder zegt (1999), een omvangrijke studie over de geschiedenis van Schmidts schrijverschap, stelt Joke Linders dit beeld bij door op te merken dat die ‘anarchie’ niet erg diep gaat: ‘De individuele vrijheid van haar personages [-] is van een groter belang dan het omverwerpen van de maatschappelijke orde.’
Anderen plaatsen de anarchie in de ‘republiek der letteren’, en dáár is de orde volgens hen wel degelijk omvergeworpen. Vooral door haar relativerende toon zou Schmidt het klimaat in de Nederlandse jeugdliteratuur in de jaren vijftig voorgoed veranderd hebben. Guus Kuijer, die pas als volwassene haar kinderboeken las, meer dan tien jaar na de publicatie, kon toen ‘nog steeds de bevrijdende werking voelen van haar lichte toon’, zo verklaarde hij in 1987. En ‘toen ik kinderboeken begon te schrijven [-] liet ik me gretig vollopen met haar anti-meneren en mevrouwenmentaliteit’.
En Kees Fens spreekt in 1987 van een ‘anarchie in de taal’ van Schmidts kinderpoëzie: ‘de gewone woorden nemen de macht over’ en dat maakt haar tot ‘een “Vijftiger” in de kinderliteratuur’. Die metafoor is een treffende typering van haar kinderversjes, ondanks alle verschillen met de echte Vijftigers, die de orde in de volwassenenpoëzie omverwierpen, terwijl Schmidt vasthield aan traditionele dichtvormen.
| |
Jip en Janneke
Enkele jaren na haar eerste kinderversje publiceerde Annie Schmidt in Het Parool het eerste verhaaltje van Jip en Janneke. Het zouden er uiteindelijk bijna 250 worden, aanvankelijk verzameld in acht boekjes, later in vijf pockets en ten slotte in één dik boek, met nieuwe plaatjes van Fiep Westendorp (die ook de eerste Jip en Janneke al hun gezicht had gegeven).
Het zijn eenvoudige verhaaltjes over de belevenissen van twee buurkinderen, in de traditie van Ot en Sien. Ze schilderen een knusse, veilige wereld, consequent bekeken vanuit het perspectief van een kleuter zonder de correctie van een volwassen moraal.
| |
| |
Illustratie van Fiep Westendorp uit Jip en Janneke
Moeder wordt wel eens boos, maar ze brengt ook alles weer in orde en aan het eind moet ze meestal lachen om de domheden van het tweetal. Nieuw was vooral de laconieke, nuchtere toon van de verhaaltjes: de kinderen zijn zoals ze zijn en volwassenen ook, de wereld is niet verdeeld in goede en slechte mensen.
Na 1970 was er nogal wat kritiek op het ‘wereldbeeld’ in Jip en Janneke. Werkgroepen maakten bezwaar tegen de traditionele rolverdeling, met een ondernemend jongetje en een wat angstig meisje. En Jetta van Leeuwen hekelde in 1972 het feit dat niet alleen seksualiteit, maar ook agressie, ruzies tussen ouders en echtscheidingen worden ‘verzwegen’. Volgens haar was er nauwelijks verschil tussen deze verhaaltjes en Peyton Place (een populaire tv-serie uit die jaren).
In haar antwoord wees Annie Schmidt erop dat Jip en Janneke twintig jaar geleden geschreven is (‘Dat was, zoals je weet, voordat de sexuele revolutie op gang kwam’). Sommige dingen zou zij nu ongetwijfeld anders doen. Maar zij houdt Jetta van Leeuwen ook voor, dat jonge kinderen behoefte hebben aan warmte, veiligheid, geruststelling. ‘O zeker, ze willen ook van huis weg, het boze bos in. Eventjes, om gauw weer veilig thuis te komen.’
In 1977 kreeg zij bijval van Aukje Holtrop in Vrij Nederland. Na 25 jaar is Jip en Janneke wel een beetje braaf, zegt zij, maar het zijn nog altijd ideale verhaaltjes voor het slapen gaan: ‘We weten allemaal dat er nog genoeg narigheid ligt te wachten, maar vlak voor het slapen gaan moet het tien minuten knus en gezellig en veilig zijn. Dat is een onmisbaar ritueel.’
En Peter van den Hoven, eertijds een van de grondleggers van de maatschappijkritische benadering, rehabiliteerde Jip en Janneke in 1987. Auteurs als Guus Kuijer en Willem Wilmink zijn volgens hem ‘schatplichtig aan [-] Jip en Janneke, niet zozeer wat de inhoud, maar vooral wat het perspectief, de verteltrant, de toon en de stijl betreft. Jip en Janneke markeren het begin van een ontwikkeling in de Nederlandse jeugdliteratuur die een definitieve breuk betekent met de bekrompen sfeer van veel infantiliserende, vaak
| |
| |
zwaar moraliserende (k)leuterliteratuur. Daarom is het goed die twee klassieke kleuters in ere te houden.’
| |
Minoes - Pluk - Otje
Minoes is het verhaal over een kat die een juffrouw wordt als ze uit de vuilnisbak van het Instituut voor Bio-Chemisch Onderzoek heeft gegeten. Ze krijgt onderdak bij Tibbe, een verlegen journalist die het liefst over katten schrijft. Maar katten zijn geen nieuws. Minoes organiseert een ‘kattenpersdienst’, die Tibbe van nieuwtjes voorziet. Samen ontmaskeren ze de autoritaire fabrieksdirecteur Ellemeet, de aanstichter van allerlei onheil.
In Pluk van de Petteflet (1971) en Otje (1980) treden opnieuw veel dieren op: vogels, muizen en in Pluk zelfs een ‘heen-en-weer-wolf’. De confrontatie van dieren- en mensenwereld heeft vaak een satirisch effect. Zo begrijpen de katten in Minoes niet waarom ze geen vogels mogen eten: de mensen eten toch ook kip. En in Otje gaat een stel muizen op zoek naar Musopia, de heilstaat die ze zich voorstellen als een land zonder katten en vallen. Als ze zo'n plek vinden, doemt echter een nieuw gevaar op in de figuur van Kwark, de kraai, die ook wel muizen lust: het echte Musopia is dus een land zonder vallen, zonder katten en zonder kraaien. Diezelfde Kwark toont menselijke trekken als hij vaststelt: ‘Een diertje dat een naam heeft is niet om op te eten [-] Als een beest een naam heeft, is hij iemand.’
Illustratie van Carl Hollander uit Minoes
Minoes is een kleine roman. Pluk en Otje hebben op het eerste gezicht een lossere compositie: in een aaneenschakeling van avonturen is ieder hoofdstuk bijna een afgerond verhaal, wat deze boeken uitstekend geschikt maakt om voor te lezen. Maar ten slotte komen alle draadjes bij elkaar en heeft alles zijn betekenis voor het geheel.
Thematisch zijn de drie boeken sterk verwant. Kees Fens typeerde ze als een permanente samenzwering tegen de officiële wereld van uniform, ambtsketen en gekocht aanzien. In die
| |
| |
strijd worden de kinderen bijgestaan door een paar aardige volwassenen en vooral door de dieren, die een soort geheime dienst vormen. De lezer wordt in die samenzwering betrokken. Dit vergroot zowel het leesplezier als de belachelijkheid van de autoriteiten, die slechts een halve werkelijkheid waarnemen.
| |
Waardering
Na de verschijning van haar verzamelde gedichten voor volwassenen, Tot hier toe (1986), is Annie Schmidt door veel recensenten ontdekt als een miskend auteur. Dit beeld is echter op zijn minst onvolledig. Om te beginnen is haar werk altijd populair geweest bij een groot publiek. ‘De familie Doorsnee’ was in de jaren vijftig een programma waarvoor vergaderingen werden verzet, haar gedichtenbundel En wat dan nog? beleefde 32 drukken in acht jaar, een hele generatie is opgegroeid met Jip en Janneke en inmiddels een halve generatie met Pluk van de Petteflet. Bovendien heeft haar werk voor kinderen vanaf het begin officiële erkenning gekregen, zowel in recensies als in vele bekroningen, waaronder de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur.
De miskenning bestaat eruit dat haar werk voor volwassenen na de jaren vijftig niet meer werd gerecenseerd, omdat het ‘kleinkunst’ was, en dat zij om dezelfde reden voor dit werk nooit een literaire onderscheiding heeft ontvangen. Over het algemeen waren de recensies - in de jaren vijftig - echter bijzonder lovend. Jan Greshoff verklaarde in 1951 dat haar poëzie een ‘zeldzaam kunstenaarschap’ verraadt en sprak de hoop uit dat de hokjesgeest van onze literatuur haar niet zou verbannen uit de Hoge Gewaarborgde Nederlandse Letterkunde (‘alles met bovenkast vanwege de eerbied’).
Een uitzondering was Adriaan Morriën, die Huishoudpoëzie in 1958 typeerde als aangename, luchtige ‘conversatie op rijm’: zeer geschikt voor het theater, maar niet bestand tegen serieuze literaire analyse. Naar zijn mening was zij er niet in geslaagd een eigen, originele vorm te vinden. Annie Schmidt trok zich deze kritiek zo aan dat ze stopte met de publicatie van dichtbundels. (‘Talent wordt afgestraft met onzekerheid’, concludeerde Diny Schouten in 1986.)
Haar houding tegenover erkenning was ambivalent. Ze was zeer bescheiden, haast kleinerend over haar werk en verklaarde bij herhaling dat ze geen literatuur schreef, maar ‘genre’. Aan de andere kant maakte ze fraaie parodieën op sommige uitingen van de ‘echte’ literatuur, de retoriek van Kloos en de duistere poëzie van de Vijftigers (‘ik drijf spelden van wanhoop / in de huid van je / grutten wezenloos’).
Een feest ter ere van haar 75ste verjaardag, op 1 juni 1986 in theater De Balie in Amsterdam, en de verschijning van haar verzamelde gedichten en liedjes, eind 1986, vormden een keerpunt in de belangstelling van de
| |
| |
kant van de literaire kritiek. Haar poëzie werd hoog geprezen en verschillende critici toonden zich verbaasd over de geringe waardering tot dat moment. (Slechts één van hen, Diny Schouten in Vrij Nederland, gaf ruiterlijk toe dat zij pas onlangs had ingezien dat het appreciëren van ‘light verse’ niet iets is om je voor te schamen.)
Al iets eerder was er soms iemand die opmerkte dat Annie Schmidt al lang de P.C. Hooftprijs had moeten krijgen (Anne de Vries in 1981, Bibeb in 1982, Kees Fens in 1984). Op een subtiele manier herhaalde Fens dit in twee stukken in de Volkskrant (26 mei en 6 juni 1986). Hij prijst haar zeldzame vakmanschap en met name haar ‘ongewoon gewone Nederlands’: direct, onversierd en in geen enkel opzicht tijdgebonden. Voor die ‘partijdige’ taal heeft zij volgens hem moeten boeten: wie in dit land helder, duidelijk en eenvoudig schrijft, wordt namelijk niet ernstig genomen.
Fens werd op zijn wenken bediend door het bestuur van de Jan Campertstichting, die Annie Schmidt in 1987 de Constantijn Huygensprijs toekende. In haar dankwoord reageerde zij ironisch op deze inlijving bij de Grote Literatuur, door op te merken dat zij vooral ‘kleinkunst’ had beoefend: ‘kinderboeken, musicals, operettes, cabaret en liedjes. Dat alles is toch nog altijd geen literatuur’. In het juryrapport is een andere opvatting te vinden: daarin wordt zij geprezen voor het vakmanschap waarmee ze de ‘schuttinkjes tussen het kinderboek en de Literatuur, het liedje en de Poëzie-met-een-hoofdletter, omver [heeft] gehaald’.
In Doe nooit wat je moeder zegt wees Joke Linders er in 1999 op dat de doorbreking van de strakke grenzen in de literatuur al eerder was ingezet, in 1973, toen de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs toekende aan Guus Vleugel, tekstschrijver van onder andere het Lurelei-cabaret. Linders noemt dit ‘een kleine aardverschuiving in de vaderlandse letteren’. Het is veelzeggend dat deze doorbraak in het juryrapport wordt gemotiveerd met een verwijzing naar Annie Schmidt, die ‘door de vaak uitzonderlijke kwaliteit van haar zeer eigensoortige werk binnen de Nederlandse literatuur aan het “light verse” [-] een eigen en volwaardige plaats heeft gegeven’.
In 1988 ontving Schmidt als eerste Nederlandse auteur de hoogste internationale onderscheiding voor jeugdliteratuur, de Hans Christian Andersenprijs (de ‘kleine Nobelprijs’). Daarmee werd zij erkend als een auteur van internationale allure. En het stimuleerde de belangstelling voor de Nederlandse jeugdliteratuur in het buitenland, zoals de literaire erkenning in eigen land bijdroeg aan een verdere ‘emancipatie’ van de jeugdliteratuur.
In de laatste jaren van haar leven was Schmidt uitzonderlijk populair, gevierd als ‘de echte koningin van Nederland’. Na haar overlijden liet het nos-journaal zien dat iedereen wel iets
| |
| |
van haar kon citeren, van de minister tot de tramconducteur. Vijf jaar na haar overlijden is de zeldzame combinatie van literaire erkenning en populariteit niet verminderd. Haar kinderboeken werden in grote oplagen herdrukt, ook werk van mindere kwaliteit werd soms opnieuw uitgebracht, zoals Ibbeltje, in 1963 uitgegeven als reclame-uitgave van Venz-chocolade, in 1996 opnieuw verschenen bij Querido.
Het belang van Annie Schmidt komt ook tot uiting in boeken die enkele jaren later begonnen te verschijnen. In 1999 publiceerde Joke Linders Doe nooit wat je moeder zegt. Een jaar later verscheen een boek van Hans Vogel over haar leven en haar werk voor theater, radio en tv, Wacht maar tot ik dood ben. En volgens krantenberichten zijn er meer publicaties te verwachten.
| |
Bibliografie
Boeken voor volwassenen
|
En wat dan nog? Gedichten. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1950. |
Impressies van een simpele ziel. Amsterdam, Querido, 1951. |
Cabaretliedjes. [Eerste bundel.] Met illustraties van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1952. |
Nieuwe impressies van een simpele ziel. Amsterdam, Querido, 1952. |
Impressies van een simpele ziel. [Deel] 3. Amsterdam, Querido, 1953. |
De familie Doorsnee. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1954. |
Weer of geen weer. Gedichten. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1954. |
In Holland staat mijn huis. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1955. |
Doorsnee in doorsneee. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1956. |
Huishoudpoëzie. Met illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1957. |
Cabaretliedjes. [Tweede bundel.] Met illustraties van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1961. (ABC-pockets, nr. 112) (Keuze uit ‘Cabaretliedjes’, ‘Weer of geen weer’, ‘De familie Doorsnee’, ‘Doorsnee in doorsnee’ en ‘Huishoudpoëzie’.) |
Troost voor dames. Een keuze uit de impressies van een simpele ziel [en ‘In Holland staat mijn huis’]. Amsterdam, Querido, 1962. |
En wat dan nog? Een keuze uit de bundels ‘En wat dan nog?’, ‘Weer of geen weer’ en ‘Huishoudpoëzie’, aangevuld met nieuwe cabaretliedjes. Met illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1967. |
Water bij de wijn. Liedjes. Amsterdam, Querido, 1973. |
Tot hier toe. Gedichten en liedjes voor toneel, radio en televisie, 1938-1985. Samengesteld door Tine van Buul en Reinold Kuipers. Amsterdam, Querido, 1986. |
Simpele zielen en nog wat. Samengesteld door Tine van Buul en Reinold Kuipers. Amsterdam, Querido, 1989. (Uitgebreide herdruk van ‘Troost voor dames’.) |
Wat ik nog weet. Samengesteld door Tine van Buul en Reinold Kuipers. Amsterdam, Querido, 1992. |
Radio
|
In Holland staat een huis (‘De familie Doorsnee’). vara, 1952-1958. |
Televisie
|
Pension Hommeles. vara 1957-1959. |
Fluitje van 'n cent. Kindermusical. vara, 5 december 1960. |
Ja zuster, nee zuster. vara, 1966-1968. |
Pleisterkade 17. kro, 1975-1977. |
Theater (keuze)
|
Heerlijk duurt het langst. Musical. 1965. |
En ik dan? Blijspel. 1968. |
Met man en muis. Musical. 1969. |
En nu naar bed. Musical. 1971. |
| |
| |
Wat een planeet. Musical. 1973. |
Je moet ermee leren leven... Musical. 1975. |
Foxtrot. Musical. 1977. |
Er valt een traan op de tompoes. Toneel. 1979. |
Madam. Musical. 1981. |
De dader heeft het gedaan. Musical. 1983. |
Ping Ping. Musical. 1984. |
Over jeugdliteratuur
|
Van schuitje varen tot Van Schendel. Met illustraties van Fiep Westendorp. [Amsterdam], Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, [1954]. (In gewijzigde vorm herdrukt onder de titel ‘Voer voor kinderen’. In: De druiven zijn zoet. Zeventien stemmen over het kinderboek. Bijeengebracht door An Rutgers van der Loeff-Basenau. Groningen, J.B. Wolters, 1967, blz. 9-27.) |
Stukjes veilig thuis en stukjes boos bos. In: Vrij Nederland, 15-1-1972. (Reactie op een open brief van Jetta van Leeuwen) |
Wijntje en Dina. In: Dàt was nog eens lezen! 40 auteurs over boeken uit hun kinderjaren. Amsterdam, De Arbeiderspers/Querido, 1972, blz. 77. |
Kinderboeken
|
Het fluitketeltje en andere versjes. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1950. (16e druk. Amsterdam, Querido, 1979.) |
Dit is de spin Sebastiaan. Geïllustreerd door Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1951. (Vanaf de 8e druk (1966) onder de titel ‘De spin Sebastiaan’. - 13e druk. Amsterdam, Querido, 1979.) |
Het schaap Veronica. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1951. |
Veertien uilen. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1952. (7e druk. Amsterdam, Querido, 1979.) |
Abeltje. Geïllustreerd door Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1953. (15e druk. Met illustraties van The Tjong Khing. Amsterdam, Querido, 1980.) |
Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1953. |
Kom, zei het schaap Veronica. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1953. |
De toren van Bemmelekom. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1953. (8e druk. Amsterdam, Querido, 1979.) |
De groe-ten van Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1954. |
De lapjeskat. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1954. (8e druk. Amsterdam, Querido, 1979.) |
De A van Abeltje. Geïllustreerd door Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1955. (11e druk. Met illustraties van The Tjong Khing. Amsterdam, Querido, 1980.) |
Hop maar Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1955. |
Ik ben lekker stout. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1955. (8e druk. Amsterdam, Querido, 1979.) |
Daar gaan Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1956. |
Op visite bij de reus. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1956. (6e druk. Amsterdam, Querido, 1979.) |
De graaf van Weet-ik-veel. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1957. (4e druk. Amsterdam, Querido, 1979.) |
Wiplala. Met plaatjes van Jenny Dalenoord. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1957. (16e druk. Amsterdam, Querido, 1982.) |
Een zoen-tje van Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1957. |
Het beertje Pippeloentje. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1958. (4e, uitgebreide druk. Met illustraties van Jan Jutte. Amsterdam, Querido, 1983.) |
Drie stouterdjes. Acht deeltjes. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam, Persil, 1958. |
Goed zo, Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1958. |
Sloddervrouwtje en sloddermannetje. [Dordrecht], Tornado, [1958]. |
Prelientje. Negen deeltjes. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam, Persil, 1958-1959. |
Iedereen heeft een staart. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1959. (4e druk. Amsterdam, Querido, 1979.) |
Pas op, Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1959. |
| |
| |
Wim is weg. Oorspronkelijk Nederlands Gouden Boekje. Naverteld door Annie M.G. Schmidt. Getekend door Rogier Boon. Amsterdam, De Bezige Bij, 1959. (Gouden Boekjes, nr. 35) |
Dag, meneer de kruidenier. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1960. (5e druk. Amsterdam, Querido, 1979.) |
E-ven-tjes la-chen, Jip en Jan-ne-ke. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1960. |
Fluitje van 'n cent. Met tekeningen van Fiep Westendorp; muziek: Cor Lemaire. [S.l.], Pro Juventute, 1960. Met grammofoonplaatje. (2e, herziene druk. Amsterdam, Ring/Discoboek, 1969.) |
Het hele schaap Veronica. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1960. (3e druk. Amsterdam, Querido, 1972.) Bevat: ‘Het schaap Veronica’ en ‘Kom, zei het schaap Veronica’, aangevuld met ‘Het schaap Veronica haar staart’. |
Woelewippie onderweg. Met tekeningen van Fiep Westendorp. IJmuiden, Vermande, 1960. |
Dikkertje Dap en een heleboel andere versjes. Geïllustreerd door van Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1961. (Keuze uit ‘Het fluitketeltje’, ‘Dit is de spin Sebastiaan’, ‘Veertien uilen’, ‘De toren van Bemmelekom’, ‘De lapjeskat’, ‘Ik ben lekker stout’, ‘Op visite bij de reus’, ‘Iedereen heeft een staart’ en ‘Dag, meneer de kruidenier’.) |
Ibbeltje. Twee deeltjes. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Vaassen, Venz, 1963. (Uitgave in één band: Amsterdam, Querido, 1996.) |
De wim-wam reus en andere liedjes voor de jeugd. Met plaatjes van Wim Bijmoer. Muziek: Herman Nieland. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1961. |
Wiplala weer. Met plaatjes van Jenny Dalenoord. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1962. (10e druk. Amsterdam, Querido, 1982.) |
Jip en Janneke. Vijf delen. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1963-1965. (Vanaf 1981-1982: Amsterdam, Querido.) Nieuwe bundeling van de verhaaltjes uit de acht oorspronkelijke boekjes van Jip en Janneke (1953-1960). |
Pluis en Poezeltje. Zes deeltjes. Met plaatjes van Fiep Westendorp. Jutphaas, Persil, 1963. |
Heksen en zo. Sprookjes. Met tekeningen van Carl Hollander. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1964. (5e [= 8e] druk. Amsterdam, Querido, 1986.) |
Spiegeltje rondreis. Met tekeningen van Fiep Westendorp. Amsterdam, KLM, 1964. (2e druk. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1964. |
Vingertje Lik en een heleboel andere versjes. [Bloemlezing.] Geïllustreerd door Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1964. |
Het gedeukte fluitketeltje. [Keuze uit ‘Het fluitketeltje en andere versjes’.] Waarin opgenomen ‘De graaf van Weet-ik-veel’. Geïllustreerd door Wim Bijmoer. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1966. |
Kroezebetje. Met tekeningen van Fiep Westendorp. Enschede, Twentsche Textiel Maatschappij, 1966. (2e druk. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1966.) |
Ja zuster, nee zuster. [Eerste boek.] Geïllustreerd met foto's en strips. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1967. |
Met Han G. Hoekstra: De trapeze. Deel 2. Met illustraties van Mance Post. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1967. |
Het beest met de achternaam. Een keuze uit wat Annie M.G. Schmidt voor kinderen schreef. Samengesteld door Wim Hora Adema. Met tekeningen van Jenny Dalenoord, Fiep Westendorp, Wim Bijmoer en Carl Hollander. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1968. |
Floddertje. Zes deeltjes. Met illustraties van Fiep Westendorp. Zoetermeer, Nutricia, 1968-1969. (Uitgave in één band: Amsterdam, Querido, 1973.) |
Ja zuster, nee zuster. Tweede boek. Tv-avonturen uit rusthuis Klivia, bij wijze van herinnering naverteld. Met foto's. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1969. |
Wiplala en Wiplala weer. Twee delen in een band. Met plaatjes van Jenny Dalenoord. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1969. (2e druk. Amsterdam, De Arbeiderspers / Querido, 1972.) |
Minoes. Met tekeningen van Carl Hollander. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1970. (7e druk. Amsterdam, Querido, 1982.) |
Pluk van de Petteflet. Met illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam, De Arbeiderspers /
|
| |
| |
Querido, 1971. (2e druk. Amsterdam, Querido, 1973.) |
Hoog en laag. Met tekeningen van Mance Post. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1972. (Waaidorp, deel 1) |
De tunnel. Met tekeningen van Mance Post. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1972. (Waaidorp, deel 2) |
De bril van Opa. Met tekeningen van Mance Post. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1972. (Waaidorp, deel 3) |
Het lege huis. Met tekeningen van Mance Post. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1972. (Waaidorp, deel 4) |
Niet met de deuren slaan. [Met plaatjes van Wim Bijmoer.] Amsterdam, De Arbeiderspers, 1973. (3e druk. Amsterdam, Querido, 1979.) Bevat de versjes uit ‘De spin Sebastiaan’, aangevuld met liedjes uit ‘Ja zuster, nee zuster’. |
Het fornuis moet weg. Met illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam, Querido, 1974. |
Jip en Janneke. Vijf delen in één band. Met nieuwe illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1977. (4e druk. Amsterdam, Querido, 1980.) |
Tom Tippelaar. Tekeningen van Jan Marinus Verburg, met woorden van Annie M.G. Schmidt. Amsterdam, Querido, 1977. |
Troep op de stoep. Met tekeningen van Mance Post. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1977. (Waaidorp, deel 5) |
Met de eend naar zee. Met tekeningen van Mance Post. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1977. (Waaidorp, deel 6) |
De sjaal. Met tekeningen van Mance Post. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1977. (Waaidorp, deel 7) |
Omdat de kraan liep. Met tekeningen van Mance Post. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1977. (Waaidorp, deel 8) |
Waaidorp. Deel 1. Met tekeningen van Mance Post. Amsterdam, Querido, 1979. (Bevat: ‘Hoog en laag’, ‘De tunnel’, ‘De bril van Opa’ en ‘Het lege huis’) |
Otje. Met illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam, Querido, 1980. |
Waaidorp. Deel 2. Met tekeningen van Mance Post. Amsterdam, Querido, 1981. (Bevat: ‘Troep op de stoep’, ‘Met de eend naar zee’, ‘De sjaal’ en ‘Omdat de kraan liep’) |
Een visje bij de thee. Drieëntwintig verhalen en achtenzestig versjes uit eenentwintig boeken. [Bloemlezing,] samengesteld door Tine van Buul. Met illustraties van Wim Bijmoer, Jenny Dalenoord, Margriet Heymans... [e.a.]. Amsterdam, Querido, 1983. (Querido's jaarboek, nr. 36) |
Tante patent. Met tekeningen van Fiep Westendorp. Amsterdam, Querido, 1988. |
Uit met juffrouw Knoops. Met tekeningen van Fiep Westendorp. Amsterdam, Querido, 1989. |
Beestenboel. Met prenten van Harrie Geelen. Amsterdam, Querido, 1995. (Keuze uit ‘Het fluitketeltje’, ‘Dis is de spin Sebastiaan’, ‘De lapjeskat’, ‘Ik ben lekker stout’, ‘De graaf van Weet-ik-veel’ en ‘Iedereen heeft een staart’.) |
Ziezo. De 347 kinderversjes. Met tekeningen van Wim Bijmoer, Jenny Dalenoord, Carl Hollander... [e.a.]. Amsterdam, Querido, 1987. |
Jorrie en Snorrie. Met tekeningen van Fiep Westendorp. Amsterdam, CPNB, 1990. (2e druk. Amsterdam, Querido, 1992.) |
Misschien wel echt gebeurd. De 43 sprookjes en verhalen. Met tekeningen van Dick Bruna, Tom Eyzenbach, Harrie Geelen... [e.a.]. Amsterdam, Querido, 1997. |
Bloemlezingen
|
De ark. Van mensen, dieren en dingen. Geïllustreerd door Jenny Dalenoord. Amsterdam, Amsterdamsche Boek- en Courantmij., 1955. (Derde druk: Een bloemlezing uit de bloemlezing. Amsterdam, Querido, 1964.) |
Met Wim Hora Adema, Het rad van avontuur. Een boek vol verhalen en versjes uit Nederlandse kinderboeken met plaatjes van allerlei tekenaars. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1960. |
Met Wim Hora Adema, De vlaggelijn. Een boek met verhalen uit buitenlandse kinderboeken, geïllustreerd door allerlei tekenaars. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1961. |
Over Annie M.G. Schmidt
|
Artikelen gemerkt met * zijn opgenomen in de mappen over Annie Schmidt in de reeks: Dokumentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken, knipselkrant jeugdliteratuur. Den Haag, NBLC, 1992 (3 mappen). |
| |
| |
* J. Greshoff, Van Leeuwens beperking der litteratuur; het dichterschap van Annie M.G. Schmidt. In: Het Vaderland, 3-11-1951. |
J. Greshoff, Scherpzinnige letterkunde: het werk van Annie Schmidt. In: Het Vaderland, 7-3-1953. |
Pierre H. Dubois, Humor in recente boeken: Oubol, Godfried Bomans en Annie M.G. Schmidt. In: Het Vaderland, 5-12-1953. |
Adriaan Morriën, Annie M.G. Schmidt: conversatie op rijm. In: Het Parool, 19-4-1958. |
H.K., Amusante poëzie van Annie Schmidt. In: De Linie, 1958. (Niet nader gedateerde recensie, aanwezig in knipselcollectie Letterkundig Museum, Den Haag) |
* Juryrapport Kinderboek van het jaar 1957. CPNB, 1958. |
Bibeb, Annie Schmidt wil een toneelstuk schrijven, maar... In: Vrij Nederland, 8-11-1958. (Interview) |
Stemmen van schrijvers. Annie M.G. Schmidt; Han G. Hoekstra. Amsterdam, Querido; Den Haag, Nederlands Letterkundig Museum, 1960. (Grammofoonplaat, SVS 6010) |
Kronkel [S. Carmiggelt], Annie. In: Het Parool, 25-3-1965. |
* Staatsprijs 1964. In: De Openbare Bibliotheek, jaargang 8 (1965), nr. 4. (Bevat het juryrapport, de toespraken van staatssecretaris Van de Laar en juryvoorzitter Wilkeshuis en het dankwoord van Annie Schmidt.) |
Gertie Evenhuis, [Recensie Heksen en zo.] In: Provinciale Overijsselse en Zwolse Courant, 14-8-1965. |
Bibeb, Annie M.G. Schmidt: ‘Ik heb zo'n hekel aan fatsoen’. In: Vrij Nederland, 21-12-1968. (Interview - Een nieuw interview onder dezelfde titel verscheen in Vrij Nederland van 25 december 1982.) |
F. Auwera, Annie M.G. Schmidt. In: F. Auwera, Geen daden maar woorden. Interviews. Antwerpen/Utrecht, Standaard Uitgeverij, 1970, blz. 104-110. |
Annie M.G. Schmidt, Domineesland. In: Maatstaf, jaargang 18 (1970-1971), nr. 4/5 (Zeelandnummer), blz. 371-373. |
* Jetta van Leeuwen, Als Jip en Janneke groot zijn dan wonen ze in Peyton-Place. In: Vrij Nederland, 15-1-1972. |
* Ischa Meijer, ‘Gegroet! Ik zit onder de olijf en kijk wel verder’. In: Haagse Post, 18-1-1975. (Interview) |
* Eric Hulsens, Annie Schmidt schertst over rolpatronen. Kommentaar bij een progressief burgerlijk kinderboek. In: Vernieuwing van Opvoeding, Onderwijs en Maatschappij, jaargang 3 (1975-1976), nr. 346-347, blz. 20-25. (Ook in: Eric Hulsens, Een kinderhoofd is gauw gevuld. Leuven, Kritak, 1980, blz. 139-149.) |
* A. Hulsebosch, Katten zijn geen getuigen. Een globale bespreking van enige aspecten uit Minoes van Annie M.G. Schmidt. In: Project Jeugdliteratuur, aflevering 3.0.0.1 (1976). |
Lien Heyting, Annie M.G. Schmidt: ‘Alles in mijn leven is tegenwoordig 20 jaar geleden’. In: NRC Handelsblad, 21-10-1977. (Interview) |
* Aukje Holtrop, Het onmisbaar ritueel. Het verband tussen Ot en Sien en Jip en Janneke. In: Vrij Nederland, Boekennummer 22-10-1977, blz. 2. |
* F. Hollander, Pluk van de Petteflet. In: Project Jeugdliteratuur, aflevering 3.0.10 (1979). |
Anne de Vries, Eten en gegeten worden. In: NRC Handelsblad, 5-12-1980. |
Max Arian, ‘Kon je het publiek maar regisseren’. In: De Groene Amsterdammer, 11-2-1981. (Interview) |
* H.J. Oolbekkink en C. Keuls, Annie M.G. Schmidt, de twijfelaar: ‘Mensen met zekerheid, daar heb ik het moeilijk mee’. In: Haagsche Courant, 14-2-1981. (Interview) |
* Anne de Vries, Blijmoedige speldeprikken. In: NRC Handelsblad, 22-5-1981. |
* Jeanne Roos, Annie M.G. Schmidt: ‘Mijn boeken spelen in deze tijd, maar alles is betoverd’. In: Margriet, 9-10-1981. (Interview) |
Nico Scheepmaker, Cestodaprijs. In: Leeuwarder Courant, 29-10-1981. |
* Bibeb, Annie M.G. Schmidt: ‘Ik heb zo'n hekel aan fatsoen’. In: Vrij Nederland, 25-12-1982. (Een nieuw interview, onder dezelfde titel als dat in Vrij Nederland van 21 december 1968.) |
Kijk, Annie M.G. Schmidt. De schrijfster in beeld. Uitgegeven in samenwerking met het Nederlands Theater Instituut. Amsterdam, Querido, 1984. (Bevat onder meer: Kees Fens, ‘De kleine republiek’; Reinold Kuipers, ‘Een beknopte
|
| |
| |
biografie’; een uitgebreide biblio- en discografie en overzichten van het werk voor theater/cabaret, radio en televisie) |
Kijk, Annie M.G. Schmidt. Amsterdam, Nederlands Theater Instituut, 1984. (Videocassette met een interview door Max Arian, opgenomen op 5 mei 1984) |
Cisca Dresselhuys, ‘Mijn vader was een dominee zonder geloof’. In: De Tijd, 31-5-1985. (Interview. Ook in: Cisca Dresselhuys en Kees de Leeuw, Het glazen huis. Gesprekken met domineeskinderen. Baarn, Bosch & Keuning, 1985, blz. 105-118.) |
Beatrijs Ritsema, ‘Vrouwenboeken als apart genre? Daar ben ik tegen.’ In: Vrij Nederland, Boekenbijlage, 2-11-1985. (Interview) |
* Kees Fens, Opstand tegen de spuitbussen. In: De Volkskrant, 26-5-1986. |
Henriette Bonarius, ‘Fantasie is voor mij wezenlijker dan de realiteit’. In: Trouw, 31-5-1986. (Interview) |
Kees Fens, Zo zit het dan. In: De Volkskrant, 6-6-1986. |
Carel Peeters, De anarchie van Annie Schmidt. In: Vrij Nederland, Boekenbijlage, 7-6-1986. |
Henk van Gelder, Man Is Gelukkig, Laat Hem Zo! In: NRC Handelsblad, 12-12-1986. |
Diny Schouten, Lieve juffrouw schaap Veronica, wat kan men van u houden. In: Vrij Nederland, Boekenbijlage, 20-12-1986. |
Peter de Boer, Annie M.G. Schmidt, dichteres. In: Trouw, 8-1-1987. |
Annie M.G. Schmidt. Den Haag, Stichting Bzztôh, 1987. (Bzzlletin, nummer 149). |
Hierin:
- | blz. 4-7: Jeanne Roos, Annie Schmidt bij Het Parool: 1 februari 1946 - 1 september 1958. |
- | blz. 8-10: Simon Carmiggelt, Annie. |
- | blz. 11-16: Joke Linders-Nouwens, Ik ben een God in mijn gedachten, maar niet zo heel veel in de maatschappij; in gesprek met Annie M.G. Schmidt. |
- | blz. 17-18: Joke Linders-Nouwens, De uitgever van Annie M.G. Schmidt. |
- | blz. 19-24: Wim Ibo, Na veertig jaar...; persoonlijke herinneringen aan de eerste successen van Annie M.G. Schmidt. |
- | blz. 25-27: Guus Kuijer, Stout; Annie M.G. Schmidt en de zondeval. |
- | blz. 29-33: Bregje Boonstra, Luister eens naar me, ik heb je zoiets moois te vertellen. |
- | blz. 34-40: Truusje Vrooland-Löb, De tekenaars van Annie M.G. Schmidt. |
- | blz. 41-44: Anne de Vries, Annie Schmidt en de moraal. |
- | blz. 45-51: Jacques Klöters, Heeft Annie M.G. Schmidt wel eens een musical geschreven? |
- | blz. 52-56: Willem Wilmink, Annie Schmidt omarmend. |
- | blz. 57-59: Peter van den Hoven, Jip en Janneke: jeugdliteratuur |
|
Kees Fens, De ‘r’ van erfenis. In: Jan Campertprijzen 1987. Onder redactie van Harry Bekkering. 's-Gravenhage: Bzztôh, 1987, blz. 7-19. |
[Dick Welsink], Annie M.G. Schmidt. [Bibliografie]. In: Jan Campertprijzen 1987. Onder redactie van Harry Bekkering. 's-Gravenhage: Bzztôh, 1987, blz. 20-41. |
Juryrapport Constantijn Huygensprijs. In: Bericht aan de vrienden van de Jan Campertstichting, april 1988, blz. 6-7. |
Annie M.G. Schmidt, Dankwoord. In: Bericht aan de vrienden van de Jan Campertstichting, april 1988, blz. 31-33. |
Willem Wilmink, Annie M.G. Schmidt (1911). In: Willem Wilmink, Wat ik heb gevonden, je raadt het nooit. Vijftien opstellen over schrijvers in onze taal. Amsterdam: Bert Bakker, 1990, blz. 103-113. |
Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt. Onder redactie van Tine van Buul... [et al.]. 's-Gravenhage: Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum; Amsterdam, Em. Querido, 1991. (Schrijversprentenboek; 31) |
Hierin:
- | blz. 7-12: Karel van het Reve, ‘Ha, daar ben ik...’. |
- | blz. 13-31: Guus Sötemann, Een kroon voor Annie M.G. Schmidt; over de kinderversjes. |
- | blz. 32-44: Kees Fens, De binnenlandse onveiligheidsdienst van Killendoorn; over Minoes. |
- | blz. 45-59: Erna Staal, ‘Bumpety, bumpety, bump he went’ - ‘Hoepelepoepelepoep... daar
|
|
| |
| |
| viel hij’; Annie M.G. Schmidt en de Gouden Boekjes. |
- | blz. 60-75: Bregje Boonstra, Pink Lemonade versus priklimonade: tweeënveertig kinderversjes in het Engels. |
- | blz. 76-77: Annie M.G. Schmidt, ‘Dear Hans Christian’; dankwoord bij de Andersenprijs, 26 september 1988. |
- | blz. 78-88: Ed Leeflang, ‘De leeuwen gingen zitten, op hun hurken, allemaal’: Annie M.G. Schmidt en de voorlezers. |
- | blz. 89-109: Murk Salvera, ‘Meestal begon het met haar versje’; de ‘prentverbeeldingen’ van Wim Bijmoer en de creatieve wedijver met de illustraties van Fiep Westendorp, Jan Jutte en The Tjong Khing. |
- | blz. 110-126: Murk Salvera, ‘In de tekeningen van Fiep zit ook altijd spanning en actie’; de illustraties van Fiep Westendorp bij Annie M.G. Schmidt. |
- | blz. 127-145: Henk van Gelder, ‘Ik zal zorgen dat u de kopij maandag heeft’; over het reclamewerk van Annie M.G. Schmidt en Fiep Westendorp. |
|
Ischa Meijer, Annie en Ischa: het interview. avro-televisie, 3 november 1992. |
Joke Linders, Hoe de letters kwamen. Toespraak bij de opening van de tentoonstelling De A van Annie in het Letterkundig Museum / Kinderboekenmuseum op 24 juni 1995. Den Haag: Letterkundig Museum / Kinderboekenmuseum; Voorburg: Museumdrukkerij Die Haghe, 1995. |
Dag Annie. [Amsterdam]: [Flip van Duijn; Querido], [1996]. |
Marcel Raadgeep, Annie M.G. Schmidt uitgelicht. Een bibliografie. [Boeken met bijdragen van en over Annie M.G. Schmidt]. Delft: Raadgeep, 1993. (4e herziene en uitgebreide druk. Delft: Raadgeep, 2000.) |
Marcel Raadgeep, Ik krijg zo'n drang van binnen... Bibliografie van Annie M.G. Schmidt 1911-1995. Met een voorw. van Reinold Kuipers. Delft: Raadgeep, 1999. |
Joke Linders, Doe nooit wat je moeder zegt; Annie M.G. Schmidt, de geschiedenis van haar schrijverschap. Amsterdam, Querido, 1999. (Proefschrift Utrecht) |
Hans Vogel, Wacht maar tot ik dood ben. Annie M.G. Schmidt: haar leven en werk voor theater, radio en tv. Bewerking: Hans van den Bergh. Amsterdam: Theater Instituut Nederland; Naarden: A.J.G. Strengholt, 2000. |
56 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2001
|
|