| |
| |
| |
Ietje Rijnsburger
door Margreet van Wijk-Sluyterman
Ietje Rijnsburger is op 11 april 1952 in Haarlem geboren. Van jongsaf heeft ze willen illustreren. Als kind keek ze heel kritisch naar de illustraties in haar boeken, omdat ze graag zelf fantaseerde bij de verhalen. Na de mulo volgde Ietje Rijnsburger aan de mode-academie de opleiding modetekenen en modeontwerpen. Daarna ging ze naar de lerarenopleiding van de Rietveld Academie. Ze koos bewust voor deze opleiding, omdat ze niet uitsluitend met haar eigen tekeningen bezig wilde zijn. De combinatie lesgeven en illustreren bevalt haar goed. Ze geeft op een middelbare school in Haarlem niet alleen tekenen, maar ook Culturele en Kunstzinnige Vorming. In de jaren 1986-1988 maakte Rijnsburger deel uit van de Penseeljury. Ze woont met haar gezin in Haarlem.
| |
Werk
Al tijdens haar opleiding oefende Ietje Rijnsburger zich in het illustreren door tekeningen te maken bij verhalen die ze niet zelf had uitgekozen. Als examenopdracht illustreerde ze het manuscript van De legende van de vallei en andere Nepalese vertellingen (1975) van Kessa Lall. Toen ze merkte dat haar tekeningen het meest pasten in jeugdboeken, ontwikkelde ze een grote liefde voor die boeken.
Het eerste jeugdboek waarvoor ze een opdracht kreeg, was Een is genoeg (1975) van Norma Klein. Daarop volgden binnenwerktekeningen en omslagen bij het werk van onder anderen Jacques Vriens, Corrie Hafkamp, Rita Törnqvist, Simone Kramer en Rosalind Kerven. Ook illustreerde ze voor educatieve uitgeverijen, jeugdbladen en de Nederlandse Onderwijs Televisie en werkte ze mee aan verzameluitgaven als Liedjes met een hoepeltje erom (1994), Ali Baba en de veertig tekenaars (1995) en Nog eentje dan... (1997). Omdat ze ook nog als lerares werkt, kan ze niet meer dan drie à vier boeken per jaar illustreren.
In een interview, opgenomen in Staan er plaatjes in? (1980) zegt Ietje Rijnsburger: ‘Ik ben met mezelf constant in tegenspraak. Ik wil in mijn tekeningen niet teveel voorkauwen en toch mooie plaatjes maken. Niet alle mooie plaatjes zijn echter goede illustraties.’ Vijf jaar later legde ze in een ander interview uit hoe ze dat probleem oplost: ‘Daarom teken ik van een scène een klein stukje, de rest kan de lezer zelf invullen. De lezer schept een eigen figuur in gedachten. Als ik
| |
| |
Uit Stefan van Simone Kramer
een portret teken, dan gaat het vooral om de sfeer eromheen.’
Zo'n sfeerportret is de omslagtekening van Laura's appelkamer (1993) van Claire Hülsebeck. Sfeer is voor een omslagtekening erg belangrijk. Ietje Rijnsburger vindt dat je aan een omslagtekening meteen moet kunnen zien of het een dromerig, spannend of vrolijk verhaal is.
Voor Het raadsel van de zeehonden (1984) van Rosalind Kerven had ze de sfeer van de Shetland-eilanden zo goed getroffen dat de schrijfster aan haar Engelse uitgever vroeg of zij van haar volgende boek ook de Engelse versie mocht illustreren. (In Nederland verschenen het boek in 1985 onder de titel De zee zingt.) De grijze tinten van de lucht, de zee en de stenen, zo kenmerkend voor de Shetland-eilanden, worden alleen doorbroken door het geel van het oliepak van Tessa en het licht van de lamp. Zo komt het mysterieuze van het verhaal goed tot uiting.
Hoewel de sfeer belangrijk is, de illustraties moeten wel kloppen. Het huisje in Bij ons thuis (1998) van Evelien van Dort wordt in het boek zo gedetailleerd beschreven dat Rijnsburger ervoor koos het niet te tekenen, alleen af en toe een stukje ervan. De bijzondere planten en dieren uit het boek heeft ze weer wel helemaal getekend. Op die manier geven ook de illustraties informatie.
Voordat ze begint met tekenen, leest Ietje Rijnsburger het boek minstens twee maal en maakt ze aantekeningen over gegevens in de tekst, zoals het jaargetijde, de omgeving en het uiterlijk van de hoofdpersonen. Als dat mogelijk is, wil ze ook graag contact met de auteur. Van Rosalind Kerven kreeg ze dia's en foto's; ze bespraken de vergelijkingen die ze maakte met haar eigen ervaringen en indrukken, opgedaan in het noorden van Ierland.
Als het nodig is, gaat Ietje Rijnsburger ter plaatse kijken. Zo ging ze samen met Corrie Hafkamp naar Het Loo, om het Loobos in Van hier tot achter de zon (1984) goed weer te kunnen geven. Met Leonie Kramer heeft ze voor Voor niks in het reuzenrad (1990) rondgekeken op de kermis. In het plassengebied waar de verhalen van Fleur en Thomas zich afspelen, is ze met Evelien van Dort geweest. Pas als ze uitgezocht heeft hoe de personen en
| |
| |
hun omgeving eruit kunnen zien, gaat ze tekenen.
Bij het illustreren moet de tekenaar rekening houden met verschillende zaken: niet alleen met de doelgroep van het verhaal, maar ook met het formaat van het boek, de techniek die geschikt is met het oog op de reproductie, en de verdeling van de plaatjes over de tekst.
De keuze van de te illustreren momenten heeft ook te maken met de opvatting van Ietje Rijnsburger dat tekeningen de fantasie van de kinderen niet mogen storen. Zo tekent ze bijvoorbeeld in Kom erin, zei de spin (1986) van Thea Dubelaar juist niet de Reus, de enge echtgenoot-zeeman van mevrouw de Reus en evenmin de andere volwassenen, maar alleen de kinderen. Ze illustreerde een treffend moment, waarvan het belang pas duidelijk wordt als je het verhaal leest, namelijk het moment waarop de kinderen de kinderkleertjes van het overleden jongetje van ‘de Reus’ ontdekken.
De omslagtekening van Verdwaald (1995) van Elisabeth Mollema maakt de lezer nieuwsgierig naar de vraag wat de afgebeelde emmer met rook betekent. Dat de rook te maken heeft met de bijenteelt die in het boek een rol speelt, begrijpt de lezer pas al lezende. De wezensvreemde bijenvrouw portretteerde Rijnsburger juist wel, omdat het de spanning voor kinderen van die leeftijd verhoogt.
Soms verwerkt Ietje Rijnsburger een grapje in de illustraties, zoals in
Uit Fleur en Thomas van Evelien van Dort
Drie is teveel (1982) van Rita Törnqvist-Verschuur. In de tekening van het publiek bij een concert zijn naast de hoofdpersonen ook de uitgever, de auteur, twee recensenten en de illustratrice zelf te zien.
| |
Stijl en techniek
Voor de binnenwerkillustraties in zwart-wit werkt Ietje Rijnsburger bij voorkeur met potlood. In de jaren zeventig tekende ze op verzoek van de uitgever met pen, bijvoorbeeld in Toms eigen plek (1977) van Margeret Potter. De illustraties met potlood waren namelijk lang niet altijd geslaagd; soms werden de met fijne lijntjes getekende originelen erg grof afgedrukt, zoals in De zwervers van de Zakopane (1975) van Els Pelgrom. Maar met de druktechnieken van de jaren
| |
| |
negentig is potlood geen probleem meer, hoewel het nog een enkele keer gebeurt dat een boek heel slecht uitvalt, zoals bij de eerste druk van Bonje in het bonshotel (1990) van Jacques Vriens.
Eind jaren negentig keerde Rijnsburger terug tot de pen, maar nu in een heel andere stijl. Tekeningen met pen en gewassen inkt maakte ze bij Verdwaald (1995) van Elisabeth Mollema. Het schilderachtige effect van deze illustraties maakt ze heel geschikt voor sfeertekeningen en portretten van oudere kinderen. Goed afgedrukt en mooi als illustraties zijn de kleine pentekeningetjes tussen de tekst in de serie van Evelien van Dort, beginnend met Fleur en Thomas (1996), verhaaltjes over gewone gebeurtenissen uit het leven van jonge kinderen. Omdat het gaat om de beleving van de natuur in de verschillende jaargetijden, zijn bloemen en vogels heel precies getekend.
Voor de omslagtekeningen en illustraties in kleur gebruikt Rijnsburger vooral aquarellen. De potloodtekening zit onder de aquarel en is soms nog zichtbaar, bijvoorbeeld in Bonje in het bonshotel. Soms is de potloodtekening juist niet meer zichtbaar, zoals in de aquarel van Fleur en Thomas, zittend aan het water, waarin de warme herfstkleuren rood en geel de herfststemming goed uitdrukken. Dat de Opa van Joris uit de serie schoolleesboeken over Opa en Joris een grappige Opa is, spreekt ook uit de tekeningen van de lange magere man met een grote rode pet.
In heldere kleuren tekende Ietje Rijnsburger haar bijdragen aan de bundel Liedjes met een hoepeltje erom (1995). De mosselman heeft haar van zeewier en een baard van mosselen, een toespeling op de baard van de mossel. De kleuren blauw en groen passen bij het matrozenmeisje uit ‘Alles in de wind’. Tussen de tekst staan de kleine plaatjes van getallen, kindergezichtjes en handjes die tellen. De plaats van de tekening op de pagina is weloverwogen. Voor Ali Baba en de veertig tekenaars (1995) maakte Rijnsburger een plaat in diepblauwe en warmgele tinten van de nachtelijke zoektocht tussen de oliekruiken waar de rovers zich verstopt hebben. Onder het deksel zijn nog net een paar vingers te zien van de hand van een van de rovers.
| |
Waardering
Door haar vaste werk als tekenlerares hoeft Ietje Rijnsburger alleen opdrachten aan te nemen die haar aanspreken. Ze heeft de tijd en mogelijkheid zich te verdiepen in de omgeving en de personages van de verhalen. Ze slaagt er dan ook in om de sfeer te scheppen die de auteurs voor ogen stond. Door de combinatie van heel realistisch tekenen en tegelijkertijd sfeer scheppen, onderscheiden Rijnsburgers tekeningen zich van illustraties van anderen. Dat is onder meer te zien in haar bijdragen in boeken waarvoor ook andere tekenaars platen
| |
| |
hebben gemaakt. In Ali Baba en de veertig tekenaars wordt haar manier van tekenen getypeerd als figuratief en vriendelijk.
| |
Bibliografie
Door Ietje Rijnsburger geïllustreerde boeken
|
Kessa Lall, De legende van de vallei en andere Nepalese vertellingen. Delft, eigen beheer, 1975. |
Keuze uit de door Ietje Rijnsburger geïllustreerde jeugdboeken
|
Norma Klein, Een is genoeg. Amsterdam, Kosmos, 1975. |
Isabella Holland, Wat een rotkind. Amsterdam, Kosmos, 1976. |
Norma Klein, Blauwe bomen, rode lucht. Amsterdam, Kosmos, 1977. |
An Kesseler-van der Klauw, Sta eens even stil: een bundel verhalen om met drie oren naar te luisteren. Haarlem, Gottmer, 1977. |
Margeret Potter, Toms eigen plek. Amsterdam, Kosmos, 1977. |
Els Pelgrom, De zwervers van Zakopane. Amsterdam, Kosmos, 1978. |
Merit Müller, Meran en de kleur van het geluk. Zeist, Christofoor, 1979. |
Els de Groen, Het beste zit van binnen. Hoorn, West-Friesland, 1979. |
Hans Hagen, Elke dag een hokje. Amsterdam, Kosmos, 1980. |
Els de Groen, Je zal ze de kost maar geven. Hoorn, West-Friesland, 1981. |
Jacques Vriens, Een stelletje mooie vrienden. Bussum, Van Holkema en Warendorf, 1981. |
Rita Törnqvist-Verschuur, Drie is teveel. Amsterdam, Ploegsma, 1982. |
An Rutgers van der Loeff-Basenau, Een rare zaak. Amsterdam, Ploegsma, 1983. |
Elfie Donelly, Kiezen of delen en jullie doen maar. Amsterdam, Ploegsma, 1983. |
Corrie Hafkamp, Samen schuilen. Zeist, Christofoor, 1983. |
Corrie Hafkamp, Van hier tot achter de zon. Zeist, Christofoor, 1984. |
Rosalind Kerven, Het raadsel van de zeehonden. Amsterdam, Ploegsma, 1984. |
Rosalind Kerven, De zee zingt. Amsterdam, Ploegsma, 1985. |
An Rutgers van der Loeff, Je geld of je leven. Amsterdam, Ploegsma, 1985. |
Marie-Thérèse Schins, Nu is 't welletjes, zei mijn vader. Amsterdam, Ploegsma, 1985. |
Thea Dubelaar, Kom erin, zei de spin. Amsterdam, Ploegsma, 1986. |
Ben Kuipers, Een zelfgemaakte zomer. Utrecht, Sjaloom, 1986. |
Merit Müller, Mara en de kleur van het geluk. Zeist, Christofoor, 1986. |
Cathleen Storr, De jongen en de zwaan. Haarlem, Holland, 1988. |
Lynne Reid Banks, Ik ben Jessie. Amsterdam, Elzenga, 1989. |
Lynne Reid Banks, De indiaan in de kast. Amsterdam, Elzenga, 1987. |
Lynne Reid Banks, Indiaan komt terug. Amsterdam, Elzenga, 1988. |
Jacques Vriens, Een stelletje mooie vrienden. Houten, Van Holkema en Warendorf, 1989. |
Mies Bouhuys, Het eiland en andere verhalen. Haarlem, Holland, 1989. |
Lynne Reid Banks, Het geheim van de Indiaan. Amsterdam, Elzenga, 1990. |
Jacques Vriens, Bonje in het bonshotel. Houten, Van Holkema en Warendorf, 1990. |
Simone Kramer, Voor niks in het reuzenrad. Amsterdam, Ploegsma, 1990. |
Koos Meinderts, Olie Bol van Krentenkoek las een prachtig prentenboek: Een ABC-boek... Amsterdam, Ploegsma, 1991. |
Simone Kramer, Stefan. Amsterdam, Ploegsma, 1991. |
Lida van Heest en Christian Scholten, De opa van Joris; Joris en Opa in Artis. Amsterdam, Meulenhoff Educatief, 1991. |
Antoinette Burton, The Ice. Amsterdam, Meulenhoff, 1993. |
| |
| |
Joke Linders en Toin Duijx (sam.), Liedjes met een hoepeltje erom: de meest gezongen kinderliedjes van dit moment. Houten, Van Holkema en Warendorf, 1994. |
E. Mollema, Verdwaald. Houten, Van Holkema en Warendorf, 1995. |
Willem Wilmink, Ali Baba en de veertig tekenaars. Amsterdam, De Bijenkorf, 1995. |
G. Bohrman, Fia en de toverknoop. Zeist, Christofoor, 1996. |
Nog eentje dan... Houten, Van Holkema en Warendorf, 1997. (Hierin de tekeningen bij Ernstjan en Snabbeltje van Jaap ter Haar.) |
Evelien van Dort, Mijn broertje en ik. Zeist, Christofoor, 1996. |
Evelien van Dort, Fleur en Thomas. Zeist, Christofoor, 1997. |
Evelien van Dort, Bij ons thuis. Zeist, Christofoor, 1998. |
Over Ietje Rijnsburger
|
Staan er plaatjes in? Een overzicht van Nederlandse jeugdboeken-illustraties in de jaren 1950-1980. Amsterdam, Boekhandel Brinkman en Lankamp, 1980. (Bewerking: Dolf en Sarah Verroen, Illustraties en illustratoren, Reflex 4, Den Haag, NBLC, 1982.) |
Hans Rombouts, Een Pietje precies die sfeer schept. In: IJmuider Courant, 20-11-1985. |
Joke Dieben-Frerichs, ‘Sommige boeken zou ik zo in een hoek willen smijten’. In: Haarlems Dagblad, 11-10-1990. |
Ietje Rijnsburger. In: Ali Baba en de veertig tekenaars. Amsterdam, De Bijenkorf, 1995. |
49 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1999
|
|