| |
| |
| |
Ella Riemersma
door Margreet vam Wijk-Sluyterman
Ella (Eelkje) Riemersma werd op 27 juni 1903 in Dordrecht geboren als kind van Friese ouders. In het gezin was zij de middelste van drie kinderen; haar vader werkte als notarisklerk. Na de ulo volgde ze de hbs, die ze in 1920 met goed gevolg afrondde. Haar talent voor tekenen was op school al opgevallen; nauwelijks achttien jaar oud kreeg ze in 1921 van uitgeverij Jacob van Campen de opdracht voor het ontwerp van een kalenderschild. In hetzelfde jaar verzorgde ze voor uitgeverij J.M. Meulenhoff het bandontwerp en de illustraties van Mijn eerste versjesboek, samengesteld door Simon Abramsz.
Vanaf de oprichting in 1922 werkte Ella Riemersma voor Merwepost, Geillustreerd week-tijdschrift voor Dordrecht en omstreken. Tot 1925 maakte ze voor dit blad illustraties bij verhalen en bij de vaste moderubriek. In het najaar van 1922 werd ze lid van het Dordse Teekengenootschap ‘Pictura’. Haar werk was te zien op speciaal voor leden ingerichte tentoonstellingen.
Bij het bekende en toonaangevende interieur- en modehuis Metz & Co te Amsterdam kreeg ze in 1924 een vaste aanstelling als tekenares op de reclameafdeling. Ze verzorgde advertenties in dagbladen en mode-illustraties in catalogi. Naast haar werk bij Metz & Co vond ze voldoende tijd om opdrachten uit te voeren voor Meulenhoff en G.B. van Goor Zonen. Ze werkte ook voor andere uitgevers van kinderboeken, waaronder W. de Haan, Van Holkema & Warendorf en L.J. Veen.
In 1927 verhuisde Riemersma naar Parijs. Ze woonde in de wijk Montmartre, waar zich veel kunstenaars gevestigd hadden. Van daaruit onderhield ze contact met haar opdrachtgevers, stelde ze nieuwe uitgaven voor en ontwikkelde ze een heel eigen stijl in bandontwerpen.
| |
| |
Nadat ze in 1932 was teruggekeerd naar Nederland, woonde ze eerst korte tijd in Amsterdam. Op 28 maart 1933, ze had zich inmiddels in Den Haag gevestigd, trouwde ze met Jan Anne de Bordes, directeur van een verzekeringsmaatschappij. Het huwelijk betekende het einde van haar loopbaan als tekenares. Wel schilderde ze nog.
De oorlogsjaren waren zwaar voor Ella Riemersma. Haar zus en haar vader overleden en haar man, die 25 jaar ouder was dan zij, werd ziek. In augustus 1945 verhuisde het echtpaar naar Hilversum, waar De Bordes in 1948 overleed. Vanaf 1950 woonde Riemersma in Laren. In 1957 vertrok ze naar Wenen, waar ze tot haar dood is blijven wonen. Ze overleed op 22 maart 1993.
Werk van Riemersma was tentoongesteld in de openbare bibliotheek van Middelburg (2010) en in de openbare bibliotheek van Dordrecht (2011).
| |
Werk
Een van haar eerste opdrachtgevers, voor wie ze veel werk heeft verricht, was de Amsterdamse uitgever J.M. Meulenhoff. Riemersma tekende de talloze kleine zwart-wit plaatjes in Mijn eerste versjesboek (1921), een bundel nieuwe kindergedichtjes, samengesteld door Simon Abramsz. Ze illustreerde ook andere bundels van Abramsz, zoals In en om het Rozenhuisje (1922) en Onze oude kinderdeuntjes (1923). De plaatjes ademen een sfeer die volgens Peter van Dam, auteur van De art deco van Ella Riemersma (2010), associaties oproept met het werk van Anton Pieck.
Ook een aantal fraai verzorgde bundels met verhalen voor jonge kinderen bevat illustraties van haar hand, waaronder Wij vertellen weer (1927) van S. Maathuis-Ilcken. Riemersma tekende vier volpaginaplaten met een steunkleur; daarnaast maakte ze voor dit boek 23 zwart-wit tekeningen. Voor Het Sint Nicolaasboek (1925) vervaardigde ze een grote sfeervolle plaat in kleur en enkele levendige pentekeningen tussen de tekst, gedrukt met een rode steunkleur. Kinderen en speelgoed buitelen op de bladzijden over elkaar heen. Vaart zit er ook in de grote platen en de vele kleine zwart-wit tekeningen voor De kleine Columbus en het paardenspeljongetje (1932) van I.C. de Boone-Swartwolt. De dynamiek ontstaat niet alleen door beweging in de lijnen, maar ook doordat de tekeningen door de kaders heen breken. Van dezelfde auteur illustreerde ze Wat Wim en Anneke op vacantie beleefden (1926). Naast de eenvoudige zwart-wit tekening op de kartonnen band versierde Riemersma de schutbladen met een contourloze illustratie in lichte kleurvlakken.
Vanaf 1927 voorzag ze een groot aantal boeken voor oudere meisjes van plaatjes. Voor Het huis met de rozenhaag (1927) van Jeanne Oterdahl tekende ze boven elk hoofdstuk een
| |
| |
passende kleine illustratie, maar meestal ging het om drie of vier grote zwart-wit platen. De lange, slanke meisjes met kort haar zijn gekleed volgens de laatste mode, die Riemersma natuurlijk goed kende door haar werk bij Metz & Co. Dat ontlokte een recensent de opmerking bij Darwintulpen (1928) van I.C. de Boone-Swartwolt, dat haar tekeningen beter tot hun recht zouden komen in een mondain modeblad. Meestal was er veel waardering voor haar werk, omdat de tekeningen goed passen bij de verhalen, waarin meisjes met elkaar of met hun ouders over serieuze problemen praten. Zo'n boek is De hooge boog (1930), geschreven door Paul Bromberg, een binnenhuisarchitect die ze kende via Metz & Co.
Illustraties van Riemersma verschenen ook in Zonneschijn, een tijdschrift voor de jeugd dat vanaf 1925 werd uitgegeven door W. de Haan, en in Voor de Kinderkamer, Maandblad voor het kleine volkje, een uitgave van P. van Belkum.
| |
Stijl en techniek
Voor Mijn eerste versjesboek (1921) van Abramsz maakte Ella Riemersma fijne pentekeningen, heel gedetailleerd uitgewerkt. In de illustraties uit deze periode mankeert hier en daar anatomisch gezien iets aan de figuurtjes van de kinderen, merkt Peter van Dam op in De art deco van Ella Riemersma (2010). Door tijdgenoten werd ook wel eens een kritische opmerking gemaakt over de
Uit De hooge boog van Paul Bromberg
manier waarop ze gezichten tekende. Riemersma had geen tekenopleiding gevolgd. Mogelijk was dat de reden waarom ze zich in 1924 aanmeldde voor lessen aan de Rijkskademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Ze slaagde voor het toelatingsexamen en werd ingeschreven voor de avondklas, maar had te weinig tijd om lessen te volgen, want ze kreeg steeds meer illustratieopdrachten.
De vele zwart-wit illustraties in de drie delen van een mooie uitgave van uitgeverij P. van Belkum, Onze oude kinderdeuntjes (1923), tekende ze met een fijne pen. Ze plaatste de tekeningen in sierlijke kaders van dunne, gedecoreerde lijnen. De elegante kleding van de kinderfiguurtjes en de omgeving zijn tot in details uitgewerkt. Bij verhalen voor kleine
| |
| |
Uit Onze oude kinderdeuntjes van Simon Abramsz
kinderen maakte Riemersma vaak gebruik van steunkleuren, zoals in Pim's verjaardag (1928) van Marie van Zeggelen. Voor Bibo's kindje (1929) van Mien Labberton tekende ze de platen in strakkere lijnen, in combinatie met contourloze vlakken in rode steunkleur.
Voor de platen in kleur, de stofomslagen en de bandtekeningen leverde Riemersma aquarellen aan. Het omslag dat ze in 1925 voor het novembernummer van Zonneschijn maakte is opgebouwd uit kleurvlakken, zonder contouren. De grote plaat die los bijgeleverd werd bij Het Gulden Meisjesboek (1926), samengesteld door D.A. Cramer-Schaap, beeldt een meisje bij de kapper uit. Meisje en kapper zijn met enkele lijnen neergezet; de omgeving wordt weergegeven in warme kleuren - oranjebruin, paars en donderblauw, met een enkele gele toets. Een spiegel geeft de tekening diepte en een bijzonder ruimtelijk effect.
In deze periode illustreerde Riemersma een aantal boeken voor oudere meisjes met paginagrote zwart-wit platen in een vlotte, soms schetsmatig aandoende stijl die aan de vroege Borrebach doet denken. Soms zijn het pentekeningen, zoals in Beroepsfilm (1932) van R.W. Doodewaard-Godschalk, dat een beeld geeft van het uitgaansleven van die tijd. Om grijstonen te suggereren, maakte ze gebruik van een filmraster.
Voor de platen in andere meisjesboeken vervaardigde Riemersma gewassen pentekeningen, waarin door het gebruik van verdunde inkt het effect van een aquareltekening ontstaat. In Jetteke (1927) en Poent (1931) van Adacee bereikt ze een bijzonder effect met licht en tegenlicht, waarmee ze de taferelen een speciale sfeer geeft.
| |
| |
Uit Op 't huis Tervuere van Willy Pétillon
Die techniek paste ze ook toe in haar platen voor De Almenhoeve (1930) van Anna Hers. Negentien kubistische vignetten en een bijzondere band verzorgde ze voor Op 't huis Tervuere (1930) van Willy Pétillon. De vignetten en de band zijn opgebouwd uit enkele strakke lijnen en vlakken; de figuren hebben een tot het uiterste gestileerde vorm.
| |
Bandontwerpen
Opvallend zijn de bandontwerpen van Ella Riemersma. Haar eerste ontwerpen, voor verzamelbundels van Simon Abramsz, zijn rijk versierd. De banden werden uitgevoerd in zwart-wit, zoals bij Onze oude kinderdeuntjes (1923) of met een steunkleur, zoals bij Mijn eerste versjesboek (1921). Vrolijke versjes en vrolijke prentjes (1922) kreeg een veelkleurige band. Binnen de sierlijke kaders met decoraties zijn kleine tafereeltjes te zien, vol met dieren, kinderen en speelgoed.
Soberder uitgevoerd is het ontwerp voor de serieband van ‘Jacob van Campen's Jongens en Meisjesbibliotheek’ (1922), opgebouwd uit decoratieve lijnen met daarbinnen een tekening. Bijna zonder lijnen is het bandontwerp voor Upke Dupke (1924) van I.C. de Boone-Swartwolt. De witte letters en figuurtjes zijn geplaatst op een groene ondergrond, met een kleine lijntekening in een rode steunkleur binnen een sierrand. Decoratief en minder gedetailleerd zijn de twee bij elkaar passende seriebanden die Ella Riemersma ontwierp voor de reeks ‘Na schooltijd’ (Van Goor, 1926), één voor de jongensboeken en één voor de meisjesboeken. Niet meer dan een gestileerde vrouwenfiguur in rood en wit staat op de donkerblauwe linnen band van het meisjesboek Jetteke (1927) van Adacee. De titel op de lichte linnen band van Brombergs De hooge boog (1930) is in een boog- | |
| |
vorm op de band geplaatst - boven de vrouw, die een schaduw achter zich werpt. In deze bandontwerpen vormen de bandtekening en de belettering één geheel.
De bandontwerpen uit de periode vanaf 1927, toen Riemersma in Parijs woonde, zijn bijzondere voorbeelden van Nederlandse art deco, toont Jeff Clements aan in ‘De Nederlandse art deco van Ella Riemersma’, opgenomen in de studie van Peter van Dam. Clements ziet in de bandontwerpen de invloed van de Parijzenaar Pierre Legrain Legras, maar Riemersma gaf daar een heel eigen vorm aan, zoals bij de roman Jonge levens van Jeanne Oterdahl (1932). Kenmerkend voor de Nederlandse vorm van de art deco-banden noemt Clements de sterk gestileerde figuren, de zorgvuldige geometrische compositie en de dragende rol van de belettering, waarbij de tekst een deel van het ontwerp is.
| |
Prentenboeken
Met de schrijfster Elly Reitsma maakte Riemersma twee prentenboeken met grote platen in fraaie kleuren. Auteur en tekenaar namen samen het initiatief voor deze verhalen in versvorm rond de vier kinderen van Reitsma. Beide boeken verschenen in 1928 bij Van Goor Zonen. Aan Het verzenboek van Lijsje waren ze al begonnen in 1926, maar de uitgever twijfelde aan de versjes; daarna moest hij nog geruime tijd wachten op de uitwerking van de platen. De prenten beelden belevenissen uit in alle jaargetijden. De zomerse tekening van kinderen die planten water geven, heeft de geometrische compositie van Riemersma's bandontwerpen uit deze periode. De winterse plaat bij ‘Baantje glijden’ krijgt, zoals veel van haar tekeningen, een humoristische noot doordat in de hoek nog net de voeten van een vallend kind te zien zijn. Midden in het boek staat over twee pagina's een grote plaat van een lenteopdracht, met versjes eromheen. De band van het boek is symmetrisch opgezet, met een steunkleur binnen sterke contouren.
De lichte, heldere platen in Van vier vroolijke klantjes in het Zouteland vertellen het verhaal van een vakantie aan zee. De vier kinderen vermaken zich op het strand en spelen soms met Zeeuwse kinderen, bijvoorbeeld als ze meedoen met een wedstrijd tonnen lopen. Verder lijken de vakantiegangers en de Zeeuwse kinderen in twee werelden te leven. De warme kleuren geven de plaat van een lampionnenoptocht een bijzondere sfeer. Saskia de Bodt laat in Een Zeeuwse idylle (2006) zien dat de kinderen die van het station vertrekken, gekleed gaan volgens de nieuwste mode. De klederdracht van de Zeeuwse kinderen wordt wat eleganter gemaakt, zoals ook Rie Cramer deed in haar prentenboeken. In de tekeningen zit volgens Bodt ‘dezelfde schwung en ook de ietwat onpersoonlijke elegantie, die mode-
| |
| |
Uit Van vier vroolijke kleintjes in het Zouteland van Elly Reitsma
| |
| |
tekeningen kenmerkt’. De band is ontworpen in dezelfde lichte, heldere kleuren als de platen in het boek.
De kleurenplaten voor beide uitgaven eisten een kostbaar lithografisch reproductieprocedé. Een derde boek in deze opzet durfde de uitgever daarom niet aan.
| |
Waardering
‘De illustraties zijn van Ella Riemersma, dus goed’, schreef de Vlissingsche Courant in 1932 in de bespreking van Het huis aan de rivier van Willy Pétillon. Aanvankelijk waren er kritische kanttekeningen bij de anatomie van de kinderfiguurtjes of de uitdrukking van kindergezichten, zoals in 1925 in Het Vaderland naar aanleiding van de illustraties in De kristallen trap van W. Rank. Meestal echter was de waardering voor Riemersma's platen heel positief; de tekeningen werden ‘zeer mooi’, ‘sierlijk’ of ‘sfeervol’ genoemd, en dat betrof zowel de gekleurde als de ‘ongekleurde’ plaatjes.
De twee prentenboeken die Riemersma met schrijfster Elly Reitsma maakte, werden vooral geprezen om de platen: ‘De frissche teekeningen vormen de grootste charme van het boek’, schreef Het Vaderland in 1928 over Van vier vroolijke klantjes in het Zouteland. Uit de platen spreekt een onbezorgde kinderwereld, en dat sluit aan bij de visie van opvoeders en uitgevers uit die tijd. In deze wereld zien de kinderen mooie natuur, verzorgde interieurs en elegante kleding. Net als Riemersma maakten tijdgenoten als Berhardina Midderigh-Bokhorst, Rie Cramer en Johanna Coster mode-illustraties. Hun werk voor de modewereld was van invloed op hun prenten voor kinderen.
Bijzonder vooruitstrevend zijn de latere bandontwerpen, zowel voor meisjesboeken als voor romans als Vrouwenkruistocht (1930) en Maskerade (1933) van Jo van Ammers-Küller. Jeff Clements laat in De art deco van Ella Riemersma (2010) zien dat de oorspronkelijke ontwerpen van Riemersma, ook internationaal bekeken, een hoog niveau hebben. Tegelijkertijd zijn ze kenmerkend voor de Nederlandse vorm van art deco.
| |
Bibliografie
Keuze uit de door Ella Riemersma geïllustreerde jeugdboeken
|
Simon Abramsz, Mijn eerste versjesboek: nieuwe kindergedichtjes. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, [1921]. |
Simon Abramsz, Een schat van versjes: nieuwe kindergedichtjes. Zutphen, P. van Belkum, [1922]. |
Simon Abramsz, Vroolijke versjes en vroolijke prentjes voor het kleine volkje. Zutphen, P. van Belkum, [1922]. |
Simon Abramsz, In en om het Rozenhuisje. Een dik boek voor de hééle kleintjes. Amsterdam, L.J. Veen, [1922]. |
Joannes Gram, Tom Tyler in het paardenspel. Utrecht, A.W. Bruna & Zoon, [1922]; 3de druk. |
Simon Abramsz, Onze oude kinderdeuntjes: van pianobegeleiding voorzien. Zutphen, P. van Belkum, 1923. (Bladmuziek) |
| |
| |
Simon Abramsz, Kleurig en fleurig. Nieuwe versjes en prentjes. Zutphen, P. van Belkum, [1923]. |
Otto Ernst, Bellefleurtje. Amsterdam, Jacob van Campen, [1923]. |
Elizabeth Kuipers-van der Koogh, Moeder vertelt van de drie kleine kleuters met drie paraplu'tjes. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, [1923]. |
Henriette Dietz en Katharina Leopold, Twee bengels. Amsterdam, L.J. Veen, [1923]. |
Itje Cornelia de Boone-Swartholt, Upke Dupke. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, [1924]. |
Charles Krienen, De gevolgen van een onzinnig verhaal. Amsterdam, L.J. Veen, 1924. |
Thérèse Hoven, Een meisjesdetective. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1925]. |
W. Rank, De kristallen trap: een verhaal uit verre landen in ouden tijd. Amersfoort, Valkhoff & Co, [1925]. |
Het Sint-Nicolaasboek. Samengesteld door A.B. van Tienhoven. Weesp, C.J. van Houten, 1925. (Bijzonder uitgave van Ons Eigen Tijdschrift met illustraties en verhalen van verschillende auteurs en illustratoren.) |
Henriette Dietz en Katharina Leopold, De buitenpartij. Amsterdam, L.J. Veen, [1926]. |
Simon Abramsz, Plezier voor twee: versjes en prentjes voor het kleine volkje. Zutphen, P. van Belkum, [1926]. |
Henriëtte Blaauw, Loe en Jettie. Alkmaar, Gebr. Kluitman, [1926]; 4de druk. |
Dina Alida Cramer-Schaap, Het Gulden Meisjesboek. Utrecht. W. de Haan, [1926]. |
Itje Cornelia de Boone-Swartwolt, Wat Wim en Anneke in de vacantie beleefden. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, [1926]. |
Henriette Dietz en Katharina Leopold, De buitenpartij. Amsterdam, L.J. Veen, [1926]. |
Maria Vogel, Keetje. Baarn, NV Hollandia drukkerij, 1927. |
Jeanne Oterdahl, Het huis met de rozenhaag. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, [1927]. |
Suzanne Maathuis-Ilcken en Henriette Dietz, Wij vertellen weer: verhalen voor kinderen. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1927]. |
Adacee (pseudoniem van Ada Citroen), Jetteke. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, [1927]. |
Itje Cornelia de Boone-Swartwolt, Hans en Elsje in het bloemenveld. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, [1927]. |
Itje Cornelia de Boone-Swartwolt, Vertellen en spelen: aardige verhaaltjes en leuke spelletjes. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1928. |
Marie C. van Zeggelen, Pim's verjaardag. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, [1928]. |
Elly Reitsma en Ella Riemersma, Het verzenboek van Lijsje. Gouda, G.B. van Goor Zonen 1928. |
Elly Reitsma en Ella Riemersma, Van vier vroolijke klantjes in het Zouteland. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1928]. |
J.C. de Boone-Swartwolt, Darwintulpen. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, [1928]. |
Bert van Reest, Een halfdozijn vertellingen. Amsterdam, NV Ontwikkeling, 1928. |
Felicie Jehu, De durfjas. Amsterdam, L.J. Veen, 1929. |
Tine Jager-Meursing, De 52 zondagen op bezoek bij de kinderen. Eerste bundel. Baarn, NV Hollandia-Drukkerij, [1929]. Tweede bundel 1930. |
Christine Moresco-Brants, Didi's avonturen. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1928. |
Itje Cornelia de Boone-Swartwolt, Van drie kleine jongens. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1929. |
Itje Cornelia de Boone-Swartwolt, Upke Dupke, Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1929. |
Itje Cornelia de Boone-Swartholt, Het huis met de duiven. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1930. |
Paul Bromberg, De hooge boog. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, [1930]. |
Mien Labberton, Bibo's kindje. Een gezellige geschiedenis voor kinderen. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, [1930]. |
Anna Hers, De Almenhoeve. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, [1930]. |
Christine Moresco-Brants, 't Kind Ina. Amster- |
| |
| |
dam, Van Holkema & Warendorf, [1930]. |
Willy Pétillon (pseudoniem van H.W. van Tienhoven-Mulder), Op 't huis Tervuere. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, [1930]. |
Hermanna (pseudoniem van Alberdina Hermanna Schlüter), Kasteel Rompersburgen, Alkmaar, Gebr. Kluitman [ca. 1930]; 5de druk. |
Adacee, Poent. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, [1931]. |
Elsa Kaiser, De twee zusjes, Amsterdam, J.M. Meulenhoff, [1931.] |
Itje Cornelia de Boone-Swartwolt, De kleine Columbus en het paardenspeljongetje. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, [1932]. |
Rika Wilhelmina Doodewaard-Godschalk, Beroepsfilm. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, [1932.] |
Anna Hers, Grooter worden. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, [1932.] |
Willy Pétillon, Het huis aan de rivier. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, [1932.] |
Johanna Riemens-Reurslag, Het huis De Gele Brem. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, [1932]. |
Johanna Riemens-Reurslag, De familie Harringa. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, [1932]. |
Johanna Riemens-Reurslag, Mijn oom uit Engeland. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, [1933.]. |
Marie Schmitz, De gril van Marion de Greef: een verhaal voor oudere meisje. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, [1933]. |
Over Ella Riemerma
|
Jopje Bakker, Tekenend voor toen. Norm en vorm van de illustratie in Nederlandse kinderboeken 1890-1940. Den Haag, Nederlands Bibliotheek- en Lektuur Centrum, 1984. |
Peter van Dam, Ella Riemersma. Grafica van boekbanden, illustraties, reklamewerk en prentbriefkaarten. In: Boek- en strip(ver)wijzer 79 (april-mei 1992), blz. 2-4. |
Peter van Dam, Ella R, ER, Ella Riemersma, boekgrafica. In: Boekenpost 9 (januari-februari 1993), blz. 14-15. |
Peter van Dam, Boekverzorging door Ella Riemersma. Catalogus. Rotterdam, Antiquariaat Henk van der Burg, 1994. |
Petra Timmer, Metz & Co. De creatieve jaren. Rotterdam, Uitgeverij 010, 1995. |
Asing Walthaus, Tante Ella hield blijkbaar niet van kinderen. In: Leeuwarder Courant, 6-1-1995. |
Jeff Clements, Ella Riemersma. Dutch Art Deco. In: The New Bookbinder. Journal of Designer Bookbinders (16) 1996, blz. 83-87. |
Jeff Clements, Ella Riemersma. A footnote. In: The New Bookbinder. Journal of Designer Bookbinders (17) 1997, blz. 40-41. |
Margreet van Wijk-Sluyterman, Van Goor en de investering in het ‘goede en afwijkende’ prentenboeken. In: Saskia de Bodt en Jeroen Kapelle, Prentenboeken, ideologie en illustratie. Amsterdam/Gent, Ludion, 2003, blz. 69-84. |
Saskia de Bodt, Een Zeeuwse idylle. Het beeld van Zeeland in prentenboeken 1900-1960. Arnhem, Terra/Zeeuwse bibliotheek, 2006. |
Marjan Groot, Vrouwen in de vormgeving in Nederland 1880-1940. Rotterdam, Uitgeverij 010, 2006. |
Jan Jaap Heij e.a., Omslag in beeld. Collectie Rob Aardse. Amersfoort, Bekkering & Blitz, 2008. |
Peter van Dam, De art deco van Ella Riemersma 1903-1993; illustratrice en boekbandontwerpster. Eindhoven, [Z]OO producties, 2010. (Met tekstbijdragen van Jeff Clements en Margreet van Wijk-Sluyterman.) |
85 Lexicon jeugdliteratuur
februari 2011
|
|