tje’, werd ook opgenomen in Pig Pag Pengeltje). En in de jaren dertig publiceerde hij regelmatig versjes op de kinderpagina van De Rotterdammer.
Wat de vorm betreft, is Van Renssen - zoals veel kinderdichters tussen 1900 en 1950 - sterk geïnspireerd door het traditionele kinderrijm. In veel versjes maakt hij gebruik van elementen als alliteratie, herhaling en ander klankenspel; en een aantal versjes is zelfs geheel naar het voorbeeld van de oude rijmen gemodelleerd. Inhoudelijk is hij een overgangsfiguur, die nu eens herinneringen oproept aan de vorige generatie - met onder anderen S. Abramsz, Rie Cramer - en dan weer een voorloper is van Han G. Hoekstra en Annie M.G. Schmidt.
Reminiscenties aan de geïdealiseerde kinderwereld uit het begin van deze eeuw vinden we in versjes over lieve, grappige of flinke kinderen (‘Knap gedaan, hoor Hanseman!’). In enkele andere versjes heeft Van Renssen een ‘kinderblik’ die veel moderner aandoet: bij voorbeeld in ‘Allemaal mis!’, dat een geestig beeld geeft van de voortdurende correcties die een kind zich moet laten welgevallen.
Vernieuwend zijn ook de versjes met een fantastische inhoud, zoals ze na 1950 te vinden zijn bij Annie Schmidt. Een voorbeeld is ‘Hondenoproer’.
Had eens z'n staart verloren.
Hem vreeslijk veel verdriet!
De andere honden, met zijn lot begaan, beginnen een zoekactie die eindigt in een vreselijke climax: omdat de honden van geen ophouden weten, zetten ze de hele stad op zijn kop, totdat ze bekogeld met huisraad verdreven worden: ‘Nu vluchtten alle honden,/ Nog gauwer dan ze konden!’ Ver van huis zweren ze wraak aan hun protégé, die de aanstichter was van hun droevig lot.
In ‘Max is verstandig’ blijft Van Renssen dichter bij huis en combineert hij het fantastische element met voor kinderen zeer herkenbare emoties. Max, de hond des huizes, wil de kleine baas wel overal heen dragen:
‘Naar Zwitserland, naar Spanje,
Of helemaal naar Kokanje,
Naar Friesland of naar Azië,
Naar Koolland of Spinazië?’
Het baasje wil naar de waterkant, maar díe wens kan Max niet vervullen:
‘Want waarlijk, waarlijk, waarlijk,
Het water is gevaarlijk!’
‘Je draagt me dus niet rond?’