| |
| |
| |
Piet Prins
door Kitty Nooy
Piet Prins, schrijversnaam van Pieter Jongeling, werd op 31 maart 1909 in het Friese Dantumadeel geboren. Toen hij vijf jaar oud was, stierf zijn vader, een onderwijzer. Hij groeide op in Winschoten, waar zijn moeder een kruidenierswinkel had. Na zes jaar voor de klas te hebben gestaan, stapte hij over naar de journalistiek. Van 1937 tot 1941 was hij redacteur buitenland van de protestants-christelijke Nieuwe Provinciale Groninger Courant. Wegens verzetsactiviteiten zat hij van 1942 tot 1945 gevangen in het concentratiekamp Sachsenhausen-Oraniënburg.
Na de bevrijding sloot hij zich aan bij de niet-synodaal-gebonden gereformeerde kerk (artikel 31) en keerde als hoofdredacteur terug bij de krant. Spoedig bleek dat zijn politieke opvattingen en die van de naoorlogse Anti-revolutionaire Partij (arp) niet meer overeenstemden. Hierdoor kwam hij in conflict met de directie van de krant en nam hij in 1948 ontslag. Daarna was hij tot aan zijn pensioen in 1974 hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad, het huidige Nederlands Dagblad. Van 1963 tot en met 1977 was hij lid van de Tweede Kamer voor het Gereformeerd Politiek Verbond (gpv).
Toen hij bij het Gereformeerd Gezinsblad werkte en er behoefte was aan een vervolgverhaal voor de jeugd, schreef hij onder het pseudoniem Piet Prins het eerste deel van de serie over Snuf de hond. In 1950 verscheen het verhaal in boekvorm. Zijn oeuvre groeide uit tot bijna vijftig kinderboeken. Onder zijn eigen naam verschenen talrijke boeken over politieke en kerkelijke onderwerpen.
Hij overleed op 26 augustus 1985 aan een hartaanval.
| |
Werk
De boeken van Piet Prins zijn op gereformeerde leest geschoeid, de christelijke levensovertuiging van de auteur vormt de motor van zijn schrij- | |
| |
verschap. De hoofdpersonen in zijn verhalen, meest jongens, zijn welopgevoed en stellen op zondag het boevenvangen uit om twee keer naar de kerk te gaan.
Vanuit zijn achtergrond hechtte de auteur veel waarde aan de geschiedenis van de Tachtigjarige Oorlog, de tijd waarin volgens hem het ware geloof bevrijd werd van ‘de nacht van het paapse bijgeloof’. In de beeldverhalen Toen de morgen kwam (1957), De tirannie verdrijven (1959), Onder de geuzenvlag (1960) en Om het hart van Holland (1960) laat hij zijn lezers door de ogen van een twaalfjarige jongen gebeurtenissen uit die tijd van nabij meemaken, zoals de beeldenstorm en de slag bij Heiligerlee. In de vierdelige serie over Jeroen en Joost (1974) vormt die periode het decor voor spannende avonturen rondom de West-Indische Compagnie.
Andere historische gebeurtenissen die hij verwerkte tot verhalen, zijn de belevenissen van de Noordzeevaarders. In De wonderlijke reis van Sjoerd Douwema (1956) overkomen de twaalfjarige hoofdfiguur alle rampen die op de walvisvaart mogelijk zijn: een storm, een bijna botsing met een ijsberg en een gevecht met een ijsbeer. Bij de jacht op een walvis hebben Sjoerd en zijn twee kompanen het contact met het moederschip verloren. Als het ijs hun sloepje kraakt, moeten ze lopend over de ijsschotsen aan wal zien te komen. Het leven is hard in het Poolzeegebied, maar de drie ferme Hollandse knapen zijn niet bang of kleinzerig. In uitzichtloze situaties vertrouwen ze op God, ‘de enige troost in leven en sterven’. De Heer geeft wonderbaarlijk uitkomst. Sjoerds vader blijkt ooit te zijn gered door Anoek de eskimo en is nu opperhoofd. Anoek vindt de tekening die Sjoerd bij wijze van s.o.s. in een fles ‘gepost’ heeft en redt de drie mannen op het nippertje van de hongerdood. Sjoerds vader heeft geprobeerd het ijsvolk te bekeren tot het christendom en aan het eind van het verhaal doet één van hen daadwerkelijk een soort geloofsbelijdenis.
De bekering van Wambo, de jonge Papoea (1961) neemt drie boeken in beslag. Deze verhalen over kannibalistische inboorlingen in de oerwouden van Nieuw-Guinea (nu Irian Yaja) zijn bloedstollend. Ieder moment kunnen koppensnellers van een naburige stam opduiken om de volwassenen uit te moorden en hun kinderen te ontvoeren. Als dit gruwelijk lot Wambo overkomt, weigert hij te leven bij de mensen die zijn ouders hebben opgegeten. Hij vlucht naar een zendingspost. Zelfs als hij daar al enige tijd woont, blijkt het oude bijgeloof hem nog stevig in de greep te hebben. Na veel gevechten tegen krokodillen, met zichzelf en de dood kiest hij uiteindelijk voor het geloof van de blanken. Met hun hulp bevrijdt hij de achtergebleven kinderen.
Dat Nederlandse jongens die in de rechte leer zijn opgevoed, ook moeite kunnen hebben met het geloof, blijkt uit de driedelige serie over Jack en zijn
| |
| |
hond Sheltie (1966-1972). Jack is een al wat oudere jongeman die eigenlijk Jaap Westerbaan heet. Als kind verloor hij zijn vader, die in de oorlog werd gefusilleerd. In reactie daarop brak Jaap met het geloof. Omdat hij zich niet meer thuis voelde in Nederland, emigreerde hij naar Australië waar iedereen hem Jack noemt. Op een dag schiet hij een wallaby, een klein soort kangoeroe. Het dier blijkt de totem van een stam te zijn, die deze heiligschennis zweert te zullen wreken. Op wonderbaarlijke wijze ontsnapt Jack telkens, en hij raakt ervan overtuigd dat God hem beschermt. Alles wat hij bezit, raakt hij kwijt. Maar het meest waardevolle op aarde - zijn geloof - wint hij terug. Hij sluit vriendschap met een verschoppeling die uit de stam gebannen is en bekeert hem. De auteur schildert de inheemse volken als edele wilden, maar wel vol heidendom. Hij ziet ‘een afgrond van twintig eeuwen die de beschaafde blanke van de onbeschaafde wilde scheidt’.
In verschillende boeken speelt de Tweede Wereldoorlog een rol. Daan en Sietze (1977-1978) beleven drie delen lang allerlei spannende jongensavonturen, zoals koeriersdiensten voor de illegaliteit, spectaculaire bevrijdingen van verzetshelden en hulp aan onderduikers. De oorlog is in deze boeken zo geromantiseerd dat het bijna een aanlokkelijke tijd lijkt. In de vijfdelige serie Holland onder het hakenkruis (1961) onderbreekt de auteur de belevenissen van de hoofdpersonen regelmatig voor verhandelingen over het Ardennenoffensief of de slag om Arnhem. Deze informatieve lessen zijn onderhoudend geschreven. Het ging volgens de schrijver in de oorlog om meer dan de nationale vrijheid alleen: het ging ‘om de vrijheid God te mogen dienen naar Zijn Woord’. Het nationaal-socialisme was een goddeloze, duivelse macht en de jonge hoofdpersonen zetten graag hun leven op het spel voor God, Koningin en Vaderland. Volgens de auteur heeft ‘ons volk [-] ook wel verdiend, dat God ons zo zwaar bezoekt’, omdat de mensen van ‘Zijn Kerk’ niets meer willen weten.
De beschrijvingen in het werk van Prins weerspiegelen calvinistische deugden. Huizen zijn eenvoudig ingericht, zonder weelde, maar het is er keurig netjes. Er is veel huiselijke gezelligheid: samen eten, koffiedrinken en zingen. 's Avonds vertellen de ouderen verhalen over hun veelbewogen leven. De altijd opgewekte en kordate vrouwen zijn ‘volkomen gelukkig’ met hun rol als moeder. Ze zijn lief en zorgzaam, en houden zich flink als dat moet. De meisjes hebben geen eigen gezicht. ‘Het meisje is gewillig en handig en helpt haar moeder goed.’ De jongens zijn allemaal uit het goede hout gesneden: taai en dapper, met een opgeruimd karakter. ‘Gezonde, nuchtere knapen die wel een flinke stoot kunnen verdragen’. Ze roken, drinken of gokken niet en vinden bioscoopbezoek maar frivool vermaak. Eer, durf en doorzettingsvermogen
| |
| |
Illustratie van Jaap Kramer uit Snuf en het spookslot
zijn deugden die hoog in het vaandel staan.
| |
Snuf de hond
In vrijwel alle boeken van Piet Prins komen honden voor. In de Snuf-serie (1950-1985) is een hond de centrale figuur. Snuf is een ware mensenkenner, ongelooflijk taai, dapper en intelligent. De boeken lijken te zijn geïnspireerd op de tv-serie Lassie en Enid Blytons boeken over De Vijf, die in de jaren vijftig en zestig erg populair waren.
In de Snuf-serie beleven vijf kinderen en een herdershond allerlei wilde avonturen. Tom is de leider van het stel en de baas van Snuf. Zijn vaste vrienden Karel en Bertus zijn altijd van de partij. De meisjes, Toms zusjes, kunnen vaak thuis niet gemist worden en moeten helpen kersen inmaken wanneer de jongens erop uit trekken. Als ze naar school moeten hebben de kinderen geen tijd om aan avonturen te denken, maar tijdens de vakanties is er altijd wel een oom of tante om bij te
| |
| |
logeren en een raadsel om op te lossen.
De verhalen volgen steeds hetzelfde stramien. Er heerst onrust in de streek omdat iemand een spook heeft gezien of omdat een plaatselijke mythologische figuur tot leven lijkt te zijn gekomen. De jongens zijn niet bijgelovig en gaan op onderzoek uit. Ze ontdekken een boevenbende, worden betrapt en gevangengenomen, maar weten altijd weer te ontsnappen. Zelden schakelen ze de politie in, liever pakken ze met een slim plan zelf de schurken. Als alles verloren lijkt, biedt Snuf uitkomst. In zijn pogingen Tom te helpen wordt het dier onveranderlijk bewusteloos geslagen of aangeschoten. Telkens lijkt de hond op sterven na dood, maar hij overleeft alles. In ieder boek ontdekt Tom een geheime schuilplaats of verborgen tunnel. Vaak onweert het en bijna altijd nemen de boeven de gelegenheid te baat om ergens brand te stichten. Regelmatig redden de helden iemand uit een brandend huis en net zo vaak halen ze drenkelingen uit het water. Toch blijven de jongens deemoedig. Ze hebben zich dan wel kranig gedragen, maar het is niet hun verdienste dat alles zo goed gelopen is. God heeft hen bewaard.
| |
Waardering
Critici van landelijke dagbladen hebben nauwelijks aandacht besteed aan de jeugdboeken van Piet Prins. Ze vonden zijn verhalen ouderwets. Het taalgebruik was te bloemrijk, de stijl te plechtstatig. ‘Het zijn hoofdzakelijk fossiele stereotypes en uitgebluste clichés [-] volledig ingebakken rolpatronen,’ aldus een recensent in de Volkskrant. De verhalen over de oorlog vonden de critici vals romantisch en irreëel door de geforceerde opeenstapeling van gebeurtenissen. Bovendien stoorden ze zich aan de christelijke ondertoon. ‘De wereld presenteert zich eenduidig en de veelzijdigheid van het bestaan wordt ontkend.’ (NRC Handelsblad)
De enigen die lovende kritieken schreven, waren de recensenten van het Nederlands Dagblad. Zij volgden de boeken van hun (voormalige) collega trouw en prezen hem omdat hij de bijbelse boodschap op natuurlijke wijze in zijn verhalen verwerkte. In hun ogen had het zelfs nog wat opvoedkundiger gemogen, omdat de hoofdpersonen zo weinig berouw toonden na roekeloos gedrag en er te weinig van leerden.
Vrijwel alle recensenten vonden de boeken spannend en met vaart geschreven. De stof boeit en er zijn voldoende identificatiemogelijkheden, zodat jonge lezers ervan zullen smullen. Dat blijkt: in 1988 stond Piet Prins met drie boeken in De jeugdboeken top 100 allertijden van de Bijenkorf. Hij was nummer vijf in het lijstje van bestgelezen auteurs. Van Snuf de hond verscheen in 2001 een 22ste druk.
| |
| |
| |
Bibliografie
Jeugdboeken van Piet Prins
|
100 klepelklanken. Ernst en humor. Groningen, Jan Haan, 1941. |
Snuf, de hond. Rotterdam, De Vrije Kerk, 1950. (Later uitgegeven als Snuf de hond, Rotterdam, Groenendijk, 1954; nog later overgenomen door De Vuurbaak in Groningen, met illustraties van Jaap Kramer.) |
Het geheim van Valkenhorst. Rotterdam, Groenendijk, 1953. (Later uitgegeven als Snuf en het spookslot. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1966.) |
De jacht op Vliegende Volckert. Rotterdam, Groenendijk, 1954. (Later uitgegeven als Snuf en de jacht op Vliegende Volckert. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1967.) |
Kinderland. Honderd gedichten voor de jeugd om te lezen en voor te dragen. Groenendijk, 1954. (Een selectie hieruit verscheen ter gelegenheid van de 75ste verjaardag van de auteur als Kinderland. 75 gedichtjes voor de jeugd. Groningen, De Vuurbaak, 1984.) |
De zwerftocht van de ijsvogel. Rotterdam, Groenendijk, 1955. (Later uitgegeven als Snuf en de ijsvogel. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1968.) |
De wonderlijke reis van Sjoerd Douwema. Met illustraties van Hein Kray. Kampen, J.H. Kok, 1956. |
Vier vrienden en een vigilante. Rotterdam, Groenendijk, 1957. |
Toen de morgen kwam. Rotterdam, Groenendijk, 1957. |
De tirannie verdrijven. Rotterdam, Groenendijk, 1959. |
De verborgen schat. Rotterdam, Groenendijk, 1959. (Later uitgegeven door De Vuurbaak in Groningen, met illustraties van Jaap Kramer.) |
Toen Haarlem in nood was (2 delen). Groningen, Jacob Dijkstra, [ca 1959]. |
Onrust op Overlaar. Rotterdam, Groenendijk, 1959. (Later verschenen als Vier vrienden op de Overlaar. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1973.) |
Onder de geuzenvlag. Rotterdam, Groenendijk, 1960. |
Vier vrienden op de Kloosterhoeve. Rotterdam, Groenendijk, 1960. |
Holland onder het hakenkruis: In nacht en stormgebruis (voorloper); Noodweer over Nederland (deel 1); Vervolgd door de vijand (deel 2); Vechters voor de vrijheid (deel 3); |
Van strijd en overwinning (deel 4). Groningen, Jacob Dijkstra, 1961. |
Het raadsel van Ruygemoor. Groningen, Jacob Dijkstra, 1961. |
Wambo, de jonge Papoea. Met illustraties van Jaap Kramer. Rotterdam, Groenendijk, 1961. |
Wambo, de zwarte zwerver. Met illustraties van Jaap Kramer. Rotterdam, Groenendijk, 1961. |
Wambo vindt het geluk. Met illustraties van Jaap Kramer. Rotterdam, Groenendijk, 1961. |
Jeugdland. Een boeiende reeks leesboekjes voor de christelijke school. Met illustraties van Annelies Kuiper. Groningen, Jacob Dijkstra: 1. Rob en Roland (1959); 2. Rob en Roland op de boerderij (1959); 3. De bengels van Berkenhof (1958); 4. Joop en de jager (1959); 5. Het zonnige eiland (1960); 6. Tussen Wad en Noorderstrand (1960); 7. Door de Poolzee naar de Peperlanden (1959); 8. De sprinkhanen komen (1960); 9. Anak, de jonge eskimo (1962); 10. Joessoef vindt een grote schat (1962). |
Klokkenspel. Vijftig klepelklanken. Gronings Gereformeerd Gezinsblad, 1963. |
Jack en Sheltie. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1966. |
De speurtocht naar Sheltie. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1971. |
Sheltie en de smokkelaars. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1972. |
Vier vrienden op het speurderspad. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1973. |
Jeroen en Joost als boekaniers. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1974. |
Jeroen en Joost als kapers op de wilde kust. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1974. |
Jeroen en Joost als zeeverkenners. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1974. |
Jeroen en Joost op avontuur. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1974. |
Snuf en de geheime schuilplaats. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1976. |
| |
| |
Het gouden sieraad. Met illustraties van A.K. Vogelaar. Gouda, Werkgroep Christelijke Boekenweekgeschenk, 1977. |
Daan en Sietze helpen de verzetsgroep. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1977. |
De vreemde zwerftocht. Met illustraties van Klaas Meijer. Groningen, De Vuurbaak, 1978. |
Daan en Sietze duiken onder. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1978. |
Daan en Sietze vechten voor de vrijheid. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1978. |
Snuf en de verre voetreis. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1979. |
Verdwaald in de wildernis. Groningen, De Vuurbaak, 1979. |
Vier vrienden en de Grauwe Griezel. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1980. |
Om het hart van Holland. Rotterdam, Groendijk, 1981. |
De stad die stand hield. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1982. |
Snuf en de zwarte toren. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1982. |
Snuf en de luchtpostbrief. Met illustraties van Jaap Kramer. Groningen, De Vuurbaak, 1985. |
Vechters op de Veluwe: een spannend jaar voor Clara en Wim. Groningen, De Vuurbaak, 1985. |
Wapens in de winternacht: een Zuidhollands dorp in bezettingstijd. Met illustraties van A.K. Vogelaar. Groningen, De Vuurbaak, 1985. |
Over Piet Prins
|
R. Valkenburg, Jongeling ten voeten uit. Wageningen, Zomer en Keuning, 1971. (biografie) |
E. de Jong-de Wilde, Slappe kost rond vier brave vrienden. In: Amersfoortse Courant, 15-12-1973. |
Soms kun je meer dan je denkt. Tv-portret over de schrijversactiviteiten van Jongeling door Jan A. Niemeyer. (Uitgezonden door de EO op 21 februari 1978 op Nederland 1 van 19.55 tot 20.34.) |
Jantiene van Asch, Jongeling & Kinderboeken. In: NRC Handelsblad, 14-10-1978. |
R. Baccarne, Piet Prins. In: Jeugdboekengids, jaargang 23 (1981), nr. 3. |
De jeugdboeken top 100 allertijden: boeken die je nooit vergeet. Bewerkt door Joke Linders. Uitgegeven in opdracht van Magazijn de Bijenkorf. Amsterdam, Zirkoon, 1988. |
61 Lexicon jeugdliteratuur
februari 2003
|
|