| |
| |
| |
Beatrix Potter
door Truusje Vrooland-Löb
Helen Beatrix Potter werd op 28 juli 1866 geboren in Londen als enige dochter van welgestelde, rentenierende ouders. Tijdens haar eenzame, sombere jeugd - met als enig ander kinderlijk gezelschap haar vijf jaar jongere broertje Bertram - begon ze al jong heel bezeten te tekenen. Vanaf haar eerste boekje Peter Rabbit (1901) dateert haar succes als kinderboekillustratrice; en de dertigtal kleine kinderboekjes, waarin altijd dieren een hoofdrol spelen, worden nog steeds in alle talen herdrukt, zelfs in brailleschrift. Potters dierfiguurtjes komen we tegen op kinderserviesjes, textiel, als speelgoeddieren en als hoofdrolspelers in een film. Na haar dood, in 1943, werd haar boerderij ‘Hill Top’ in het Sawrey-Meren-district vermaakt aan de ‘National Trust’, die het nu als museum exploiteert.
| |
Werk
Het werk van Beatrix Potter kan nauwelijks anders dan in samenhang met haar leven besproken worden. In haar geïsoleerde meisjesbestaan op de kinderetage van het grote, sombere huis in Londen - volgens een neef een ‘Victoriaans Mausoleum compleet met Sanseveria's’ - deed Beatrix als kind reeds bijna niets anders dan alles uit haar omgeving in tekeningen vastleggen. Vooral de vele dieren uit hun menagerie, zoals katten, konijnen en muizen werden nauwgezet in al hun bewegingen bestudeerd en nagetekend. Als iets groter meisje bezocht ze dikwijls het British Museum of Natural History, waar de opgezette dieren en preparaten ook als studieobjecten fungeerden. Sinds haar twaalfde werd haar door haar vader - die zelf niet onverdienstelijk tekende en fotografeerde - toegestaan om tekenlessen te nemen. Het contact met de schilder Sir John Everett Millais, die erkende dat de jonge Beatrix uitstekend kon observeren, gaf het verlegen kind wat zelfvertrouwen.
| |
| |
Voor haar ontwikkeling als kunstenares zijn vooral ook de gelukkige vakanties op het platteland van Schotland en het Meren-district van groot belang geweest. Daar zag ze de dieren in hun eigen omgeving en tekende ze samen met haar broer het landschap (veel in aquarel-techniek), kikkers, bosmuizen en slakken, zocht ze schedels en kadavers die vervolgens uitgekookt en bestudeerd werden. Zo was eveneens, toen ze twintig jaar oud was, een collectie van 250 tekeningen en aquarellen van paddestoelen ontstaan, die jaren na haar dood in een wetenschappelijke uitgave zouden verschijnen (W.P.K. Findley, Wayside and Woodland Fungi). Voor de latere kinderboekjes had ze van al deze natuurstudies veel profijt. Niet alleen de studies van landschappen en vegetatie zou ze hierin gebruiken, maar vooral al die ‘vingeroefeningen’ betreffende de anatomie en de houdingen van de dieren (dierstudies) zijn als het ware zichtbaar in haar boekillustraties. Elke dierbeweging in haar boekjes is trefzeker, en maakt de indruk haast moeiteloos uit pen en penseel te zijn gevloeid. Toch zou ze het later blijven betreuren nooit echte studie van de menselijke anatomie te hebben gemaakt. Het tekenen van de mens in haar illustraties bleef haar veel moeite kosten. Ze trachtte dit op te lossen door zonodig volwassenen uit haar omgeving te laten poseren. Toch blijken de mensen
Brief van Beatrix Potter aan Noel Moore, 5 jaar
in haar boeken minder overtuigend getekend dan de dieren of het landschap.
Haar belangstelling voor het maken van geïllustreerde kinderverhalen ontstond toen ze (14 september 1893) een brief met pentekeningen stuurde aan de vijfjarige Noel Moore, het zieke zoontje van een vroegere gouvernante: ‘Beste Noel, ik heb je niets te schrijven, daarom zal ik je maar een verhaaltje vertellen over vier konijntjes. Ze heetten Flopsie, Mopsie, Wipstaart en Pieter. Ze woonden met hun moeder in een hol onder een van de wortels van een dikke denneboom (...).’ Deze brief
| |
| |
Uit Het verhaal van Josefien Kwebbeleend
| |
| |
zou uiteindelijk resulteren in een boekuitgave in eigen beheer met een oplage van 250 stuks, The Tale of Peter Rabbit, die ze verkocht aan vrienden en kennissen. Dit eerste kleine boekje (11 × 14,5 cm), gedrukt op dik papier, beschrijft het avontuur van het konijntje Pieter in de moestuin van buurman Verhoef. Daar eet het dier zijn buikje rond, tot hij gesnapt wordt en op de vlucht zijn jasje en schoenen kwijtraakt. Gelukkig vindt hij na lang zoeken de uitgang en komt weer veilig bij moeder thuis.
De kracht van dit boekje - en de latere, die volgens dezelfde formule gemaakt zouden worden - ligt vooral in de verfijnde poëtische pen-aquarellen in zachte tinten, welke naast de korte tekst zijn afgebeeld. Maar ook de verzorging van het omslag en de aantrekkelijke schutbladen met kleine tekeningetjes en natuurlijk het aandoenlijk kleine formaat moeten kinderen vanaf het begin van deze eeuw hebben bekoord. Het succes van dit boekje was tenslotte aanleiding voor uitgeverij Frederick Warne & Co. om het verhaal in een handelseditie te laten verschijnen. Beatrix Potter is dan 36 jaar oud, woont nog steeds bij haar ouders thuis en zal de komende jaren nog veel boeken bij deze uitgever laten verschijnen.
Haar late ontplooiing tot zakelijke zelfstandigheid, maar vooral haar verloving met Norman Warne - die kort daarna aan leukemie overlijdt - zorgen voor grote spanningen in het
Uit Het verhaal van Pieter Konijn
ouderlijk huis. Kort na het overlijden van haar verloofde koopt ze van haar zelfverdiende geld en een erfenis een 17de-eeuwse boerderij, ‘Hill Top’, in Sawrey waar ze zich zo af en toe kan terugtrekken. Het interieur van dit huis is gebruikt als decor voor The Tale of Tom Kitten (1907). Net als in The Tale of Peter Rabbit spelen kleren weer een rol in dit dierenverhaaltje. Poekie Poes en zijn twee zusjes mogen nog even buiten spelen in hun nette kleertjes voordat de deftige theevisite komt. Natuurlijk gaat er van alles mis, en raakt het drietal zelfs z'n kleertjes kwijt. Maar de familie Kwebbeleend vindt die, en loopt er trots mee weg. En Poekie en zijn zusjes krijgen een tik van Moeder en moeten voor straf naar bed. Maar terwijl de visite beneden thee-
| |
| |
Uit Het verhaal van Jeremias Hengelaar
drinkt, amuseren de drie daarboven zich zó kostelijk, dat het moeder daarna drie uren kost om de boel weer op te ruimen. Ook in The Tale of Mr. Jeremy Fisher (1906) raakt de hengelende, deftige kikker iets menselijks kwijt. Want opgehapt door een reusachtige forel, wordt hij even later weer uitgespuugd omdat zijn regenjas zo vies smaakt. Maar zijn overschoenen is hij kwijt.
Dieren hebben dus altijd een grote rol gespeeld in het leven van Beatrix Potter. Waarschijnlijk hield ze haar hele leven op een bijna kinderlijke manier van haar eigen konijnen (Bunny en Peter) en katten, zonder echter sentimenteel te worden. Ze observeerde dagelijks hun leefwijze. In haar gevisualiseerde droomwereld - de boekjes - gaf ze de dieren mensenkleren en mensengedragingen mee. Maar omdat ze ze nooit bespottelijk maakte, komen realiteit en fictie niet met elkaar in conflict. En dat de dieren kleren dragen biedt waarschijnlijk voor jonge kinderen wat extra identificatiemogelijkheden. Bovendien toont Beatrix Potter het dier ook vaak even in zijn natuurlijke staat; na het verliezen van zijn kleren bijvoorbeeld (zoals bij Peter Rabbit, Tom Kitten) of aan het eind van het verhaal (Mrs. Tiggy-Winkle).
Haar blijmoedige boekjes bevatten tal van kleine humoristische details, zowel in tekst als plaat, en vertonen voor die tijd reeds een opvallende afwezigheid van sentiment en moraal. Daarentegen bieden ze een blij en warm fantasiewereldje; vredige landschappen en boerenerfjes uit het Victoriaanse tijdperk, de periode waaronder de kunstenaresse Beatrix Potter de eerste veertig jaren van haar leven eigenlijk zoveel te lijden heeft gehad. Want werken was voor iemand van haar sociale klasse een schande, en haar dominante ouders zorgden bij haar langzame loskoppeling uit dit milieu met het voor haar daarin weggelegde vegetatieve bestaan als ongehuwde dochter voor veel tegenwerking. Een treffende uitspraak van de achttienjarige Beatrix Potter in haar in geheimschrift geschreven dagboek, dat pas na jaren puzzelen ontcijferd kon worden: ‘Oh, dear, if I was a boy and had courage.’
Haar meest produktieve periode
| |
| |
ligt in de droevige tijd tussen het jaar van het overlijden van Norman Warne (1905) en het jaar 1913, waarin ze op 47-jarige leeftijd met haar rechtskundig adviseur William Heelis trouwt. Beatrix Potter schreef eens over begaafdheid: ‘Genialiteit komt - net als moord - tenslotte aan het licht; op welk gebied is een kwestie van omstandigheden.’ Haar omstandigheden veranderden drastisch na haar huwelijk en de definitieve verhuizing naar het platteland. Dat had tot gevolg dat ze vrijwel meteen stopte met het maken van kinderboekjes, om zich heel gelukkig aan het huishouden, de schapenfokkerij en de belangen van de National Trust (de Britse Vereniging tot Natuurbehoud) te wijden.
| |
Bibliografie
De niet in het Nederlands vertaalde boeken
|
The Pie and the Patty-pan (1905), The Story of a Fierce Bad Rabbit (1906), The Story of Miss Moppet (1906), The Roly-Poly Pudding (1908), Ginger and Pickles (1909), Peter Rabbit's Painting Book (1911), The Tale of Mr Tod (1912), Appley Dappley's Nursery Rhymes (1917), Geciley Parsley's Nursery Rhymes (1922), The Fairy Caravan (1929), The Tale of Little Pig Robinson (1930), Sister Anne (1932), Wag-by-Wall (1944), The Tale of the Faithful Dove (1955) |
In het Nederlands vertaalde boeken
|
The Tale of Peter Rabbit (1901): Het verhaal van Pieter Konijn. Vertaald door H. Kernkamp-Biegel. Amsterdam, Ploegsma, 1968. (Ook verschenen als Het verhaal van Petertje het konijntje, z.j.). |
The Tailor of Gloucester (1903): De Kleermaker van Kloster. In: Alle verhalen van Minetje Miezemuis en andere muizen. Vertaald door H. Kernkamp-Biegel. Amsterdam, Ploegsma, 1985. |
The Tale of squirrel Nutkin (1903): Het verhaal van Eekhoorn Hakketak. Vertaald door H. Kernkamp-Biegel. Amsterdam, Ploegsma, 1968. |
The Tale of Benjamin Bunny (1904): Het verhaal van Benjamin Wollepluis. Vertaald door H. Kernkamp-Biegel. Amsterdam, Ploegsma, 1969. (Ook verschenen als Het verhaal van Benjamin Knabbel. z.j.) |
The Tale of Two Bad Mice (1904): Het verhaal van twee stoute muizen. Vertaald door H. Kernkamp-Biegel. Amsterdam, Ploegsma, 1969. (Ook verschenen als Het verhaal van twee stoute muisjes, 1946). |
The Tale of Mrs. Tiggy-Winkle (1905): Het verhaal van Vrouwtje Plooi. Vertaald door H. Kernkamp-Biegel. Amsterdam, Ploegsma, 1969. |
The Tale of Mr. Jeremy Fisher (1906): Het verhaal van Jeremias Hengelaar. Vertaald door H. Kernkamp-Biegel. Amsterdam, Ploegsma, 1970. (Ook verschenen als Het verhaal van Jeremias de Hengelaar, 1947). |
The Tale of Tom Kitten (1907): Het verhaal van Poekie Poes. Vertaald door H. Kernkamp-Biegel. Amsterdam, Ploegsma, 1970. |
The Tale of Jemima Puddle-Duck (1908): Het verhaal van Jozefien Kwebbeleend. Vertaald door H. Kernkamp-Biegel. Amsterdam, Ploegsma, 1968. |
The Tale of the Flopsy Bunnies (1908): Het verhaal van de Wollepluis-Konijntjes. Vertaald door H. Kernkamp-Biegel. Amsterdam, Ploegsma, 1969. |
The Tale of Mrs. Tittlemouse (1910): Het verhaal van Minetje Miezemuis. Vertaald door H. Kernkamp-Biegel. Amsterdam, Ploegsma, 1970. |
| |
| |
The Tale of Timmy Tiptoes (1911): Het verhaal van Timmie Tuimelaar. Vertaald door H. Kernkamp-Biegel. Amsterdam, Ploegsma, 1968. |
The Tale of Pigling Bland (1913): Het verhaal van Biggetje Goedhart. Vertaald door Marjo Keizer. In: Alle verhalen van Jozefien Kwebbeleend en andere dieren. Amsterdam, Ploegsma, 1986. |
The Tale of Johnny Town-Mouse (1918): Het verhaal van Diederik Stadsmuis. Vertaald door H. Kernkamp-Biegel. Amsterdam, Ploegsma, 1969. |
Over Beatrix Potter
|
M. Lane, The Tale of Beatrix Potter. London, Fred. Warne & Co., 1946. (Herziene uitgave 1968). |
The Journal of Beatrix Potter. Transcribed by Leslie Linder. London, Fred. Warne & Co., 1966. |
M. Lane, The Magic Years of Beatrix Potter. London, Fred. Warne & Co., 1978. |
Beatrix Potter's Journal. Ed. by Glen Cavaliero. London, Fred. Warne & Co., 1986. |
Judy Tailor, Beatrix Potter, Artist, Storyteller an Countrywoman. Warne, 1986. |
14 Lexicon jeugdliteratuur
juni 1987
|
|