| |
| |
| |
Henk Poeder
door Richard van Schoonderwoerd
Henk Poeder werd op 20 april 1897 in Assen geboren. Hij was de oudste in een gezin met drie kinderen. Zijn vader was schoenmaker en het was thuis geen vetpot. Na de lagere school moest Henk aan de slag en dat deed hij door te gaan werken als schildersknechtje bij een huisschilder. Na diverse andere baantjes vertrok hij op twintigjarige leeftijd naar Amersfoort, om zelfstandig te gaan wonen en als kunstschilder de kost te verdienen. Hij was in het schilderen niet geheel autodidact. Van zijn karig inkomen had hij in Assen al wat geld gespaard en daarvoor een bescheiden aantal lessen genoten bij regionale schilders als Louis Krans en Louis Albert Roessingh.
In Amersfoort kwam Poeder in contact met andere kunstenaars, onder wie de schilder Evert Kroes. Bij hem ontmoette hij Johanna, zus van de schilder. Ze trouwden op 17 juni 1924. Het jonge paar vestigde zich in Soest, waar twee zonen geboren werden. Kort na het huwelijk werd Henk ziek. Hij zou de rest van zijn leven ziekelijk blijven, met goede en minder goede perioden.
Van de opdrachten die Poeder kreeg, kon het gezin niet leven. Daarom verhuisden ze in 1928 naar Kampen, waar een groot huis gehuurd werd en Poeders vrouw een studentenpension begon. In Kampen stond het huis bekend als ‘de Poederkast’. Het gezin werd er uitgebreid met nog twee zonen. Na een aantal goede jaren ging het na Poeders vijftigste levensjaar weer minder met zijn gezondheid. Hij overleed op 9 december 1958 in Kampen.
| |
| |
| |
Werk
Henk Poeder wilde zijn brood verdienen met schilderen. De natuur als onderwerp had zijn voorkeur. Zijn stijl is wel getypeerd als nabloei van het impressionisme. Ziekte belette hem echter zich als kunstschilder duidelijk te profileren. Zijn gesteldheid was zodanig dat hij in mindere tijden nauwelijks kon lopen en genoodzaakt was een wandelstok onder zijn kin te houden om te voorkomen dat zijn hoofd naar beneden zakte. Ontvankelijk voor kou als hij was, droeg hij zowel binnen als buiten altijd een hoed. Door zijn ziekte was het schilderen vaak te vermoeiend. Hij begon daarom ook te tekenen, een activiteit die minder belastend was. Hij nam contact op met enkele uitgeverijen, die hem mondjesmaat van opdrachten voorzagen. Hij kreeg les van de vermaarde illustrator en schilder van schoolplaten J.H. Isings, die ook in Soest woonde. Zo werd hij in feite illustrator tegen wil en dank. In perioden dat zijn gezondheid het toeliet bleef hij schilderen. Hij ging dan de vrije natuur in en kon genieten van de weidse omgeving. Tientallen studies kwamen zo tot stand, waarvan enkele thuis werden uitgewerkt tot schilderijen. Dat gebeurde in de huiskamer, die ook als atelier dienst deed. Poeder exposeerde zijn werk weinig, hij had er gewoon de energie niet voor. Later kwamen er opkopers van kunsthandels uit Den Haag en Amsterdam. Aan hen kon hij wel regelmatig schilderijen slijten.
Illustratie uit De tien van Thor van Willem Evers
Zijn illustratiewerk breidde zich in de loop der jaren uit. Aanvankelijk illustreerde hij hoofdzakelijk voor de uitgeverijen Van Goor te Gouda en Callenbach te Nijkerk, later kwamen daar bij Kok te Kampen, Jan Haan te Groningen en Meinema te Delft. Deze laatste drie uitgevers waren van gereformeerde origine. Van huis uit was Poeder ook gereformeerd en hij bleef dat zijn leven lang. Contacten met andere illustratoren had hij niet. Ook met de auteurs van de boeken die hij de illustreerde, had hij nauwelijks omgang. Met uitzondering van de schrijfster Tine Bonnema, die wel eens bij hem thuis kwam. Voor
| |
| |
haar kinderbijbel maakte hij de tekeningen.
Interesse in het werk van anderen had Poeder wel degelijk. Het is bekend dat uitgeverij Callenbach een gedeelte van zijn honorarium uitbetaalde in boeken, zowel jeugdboeken, voor zijn kinderen, als andere werken. Na 1926 werd het enige tijd stil rond Poeder als illustrator, hij verbleef toen geruime tijd in het ziekenhuis. Na zijn herstel kreeg hij maar moeilijk nieuwe opdrachten. Vanaf 1930 ging het beter en had hij weer volop werk. Succesvolle, veel herdrukte boeken die Henk Poeder illustreerde zijn: Keteltjes thuisvaart (1930) door Cor Bruijn, Ergens in de wijde wereld (1931) door W.G. van de Hulst, De tien van Thor (1932) van Willem Evers, Jantina van de turfschuit (1937) door P.A. de Rover en Moeders grote dochter (1953) door J.W. Grisnigt. In totaliteit illustreerde hij een kleine honderd boeken, bijna zonder uitzondering jeugdboeken. Na de oorlog werd uitgeverij Jan Haan te Groningen zijn grootste opdrachtgever.
Het illustratiewerk van Henk Poeder heeft in de loop der tijd een duidelijke ontwikkeling doorgemaakt. Aanvankelijk kopieerde hij de stijl van Isings, maar in de jaren dertig vond Poeder zijn eigen stijl en liet hij de gevulde romantische aanpak van Isings grotendeels achter zich. Zijn tekeningen werden losser, eenvoudiger en sprekender en kregen een modernere uitstraling. Bij Razende Roeltje van Diet Kramer, in schooluitgave met illustraties van Poeder uit-
Uit Razende Roeltje van Diet Kramer
| |
| |
gegeven in 1934, is deze nieuwe meer realistische stijl al herkenbaar. In 1930 bij Keteltjes thuisvaart is dat nog lang niet het geval en incidenteel valt Poeder, als dat gevraagd wordt, ook later nog terug op de oude Isingsstijl. Zoals in De Bijbelsche geschiedenis voor de jeugd verteld van Tine Bonnema, verschenen in 1936. De statige stijl van zijn leermeester is in de illustraties voor deze kinderbijbel duidelijk te herkennen.
| |
Waardering
Waardering voor Poeders werk als illustrator was er wel degelijk, uitgever Callenbach beval hem in 1924 als zeer talentvol aan bij collega Van Goor. In het archief van Van Goor is een aantal waarderende brieven te vinden. ‘Uw werk is zeker naar ons genoegen en wij hopen u meerder werk te kunnen en mogen opdragen’, schreef de uitgever na de eerste illustraties voor Onverwacht wederzien (1924) van G.J. Visscher. Ontevredenheid heerste er nog wel eens bij uitgever en auteur, zoals bij Cor Bruijn, over de door Poeder gemaakte voorplaten. Het eerste ontwerp voor Het vonkende vuur (1925) werd beoordeeld als ‘saai en onmodern, trekt in een winkeletalage niet voldoende de aandacht’. Ook het omslag voor Bram Boeye, of De reis naar de maan in 2 uur, 55 min., 12 sec. (1926) van de Lintelose onderwijzer D. Masdorp, werd in eerste instantie niet gewaardeerd. Over het binnenwerk was men over het algemeen wel te spreken. Waardering voor zijn werk als illustrator is in kranten en tijdschriften nauwelijks te vinden, men schrijft bijna uitsluitend over zijn schilderwerk. Meestal wordt daarbij vermeld: Henk Poeder was ook een verdienstelijk illustrator van kinderboeken. Buiten zijn illustratiewerk voor kinderen maakte Poeder gewaardeerde illustraties bij Kampleed en Hemelzegen (1946) van Dr. C.N. Impeta, die in 1942 enige maanden in Kamp Amersfoort verbleef. Overzichtstentoonstellingen van Poeders werk, met ook veel aandacht voor zijn illustraties, werden in Kampen ingericht in 1991 en in 2003.
| |
Bibliografie
Keuze uit door Henk Poeder geïllustreerde kinder- en jeugdboeken
|
Johanna Breevoort, Nog bijtijds gered. Rotterdam, Bredée, 1921. |
Jac. Hazevoet, Keesje's leertijd in de tropen. Nijkerk, Callenbach, 1923. |
G.J. Visscher, Onverwacht wederzien. Gouda, Van Goor, 1924. |
D. Masdorp, Frits Verster en zijn vrienden in Patria en op Celebes. Gouda, Van Goor, 1925. |
Cor Bruijn, Het vonkende vuur. Gouda, Van Goor, 1925. |
D. Masdorp, Bram Boeye, of De reis naar de maan in 2 uur, 55 min., 12 sec. Gouda, Van Goor, 1926. |
L. Huisinga-Scaf, In en om de boerderij. Den Haag, Van Goor, 1929. |
Cor Bruijn, Keteltjes thuisvaart. Den Haag, Van Goor, 1930. |
| |
| |
W.G. van de Hulst, Ergens in de wijde wereld. Nijkerk, Callenbach, 1931. |
Willem Evers, De tien van Thor. Kampen, Kok, 1932. |
H. te Merwe, Toen de schuit lag ingevroren. Groningen, Jan Haan, 1932. |
N.W. van Diemen de Jel, Teun Vonderman. Kampen, Kok, 1933. |
Diet Kramer, Razende Roeltje. Baarn, Bosch & Keuning, 1934. |
D.K. Wielenga, De verbannnen prins. Nijkerk, Callenbach, 1935. |
Tine Bonnema, De Bijbelsche geschiedenis voor de jeugd verteld. Kampen, Kok, 1936. |
P.A. de Rover, Jantina van de turfschuit. Rotterdam, Voorhoeve, 1937. |
M.C. Fallentin, Kampioenen. Meppel, Huisman, 1939. |
Ab. Visser, Paarden op transport. Meppel, Huisman, 1939. |
Cor Bruijn, Uit het leven van Keteltje. Den Haag, Van Goor, 1942. |
E. van Beek, Acht dorpsjongens. Delft, Meinema, 1948. |
Sibe van Aangium, Ontrukt aan de zee. Groningen, Jan Haan, 1948. |
Piecky de Jong, De vlucht van Wolfsoog. Groningen, Jan Haan, 1949. |
J.F. Stulp, De speelman van Petersburg. Groningen, Jan Haan, 1952. |
L. Huisman-Scaf, Lente in en om de Twente. Den Haag, Van Goor, 1953. |
J.W. Grisnigt, Moeders grote dochter. Groningen, Jan Haan, 1953. |
C.M. van den Berg-Akkerman, Wies in de knoei. Groningen, Jan Haan, 1958. |
Over Henk Poeder
|
Jeni Poeder, Fietsen met hindernissen, wat Henk Poeder vertelde schreef zijn zoon Jeni later op. In: Ouwe Bram leeft nog!, jaargang 3 (1998), nr. 4. |
Richard van Schoonderwoerd, Henk Poeder, illustrator tegen wil en dank. In: Ouwe Bram leeft nog!, jaargang 3 (1998), nr. 4. |
68 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2005
|
|