welke door de schrijfster worden afgekeurd. Critici uit die jaren, zoals Marie Schmitz en C.M. van Hille-Gaerthè zijn van mening dat zij vlot, smaakvol en met kennis van zaken schrijft, maar zij moeten ook toegeven dat de boeken diepgang missen en op den duur irriteren door het onvermijdelijke cliché-matige happy-end. Toch zijn ze het erover eens dat enkele boeken boven het oppervlakkige amusementsverhaal uitstijgen en zelfs nieuwe elementen - zoals het avontuur - aan de meisjeslectuur toevoegen. Vooral de verhalen waarin Petillon haar liefde voor het dier en haar enthousiasme voor de paardensport verwerkt behoren tot de meest geslaagde.
De boeken van Petillon missen de humor van tijdgenote en collega-schrijfster Cissy van Marxveldt. Ze zijn ‘braver’ en bevatten een uitgesproken opvoedkundige boodschap, waardoor ze nu een ouderwetse indruk maken.
Als hoofdredactrice van het meisjestijdschrift Meisjesleven (1933-1936) was zij in de gelegenheid nog sterker het opvoedkundige element in redactionele voorwoorden, rubrieken en verhalen te benadrukken. Meisjes houdt zij een sportieve levenshouding voor door veel aandacht te schenken aan paardensport, tennis, hockey en dergelijke. Verhalen van haarzelf en onder andere Cissy van Marxveldt worden afgewisseld door wijze spreuken van Cats, Bilderdijk en Vondel en informatieve artikeltjes over muziek, boeken en handwerken. Uit haar werk - dat niet meer herdrukt en gelezen wordt - blijkt dat Willy Petillon gelooft in een opvoeding die kinderen stimuleert in het ontplooien van hun talenten.