| |
| |
| |
M.C. van Oven-van Doorn
door E. Rotteveel Mansveld-van Oven
Maria Cornelia van Doorn werd op 17 juni 1885 in Den Helder geboren. Na de meisjes-hbs in Haarlem werkte zij van 1902 tot 1908 bij de uitgever Vincent Loosjes, bij wie ook in 1907 haar eerste kinderboek verscheen. Van 1908 tot 1918 redigeerde zij de ‘Kindercourant’ van Het Nieuws van den Dag te Amsterdam. In 1909 trouwde zij met J.C. van Oven; ze kregen vijf kinderen en woonden achtereenvolgens in Amsterdam, Groningen en Leiden.
Pas in 1927 hervatte zij haar literaire werk. Samen met D.A. Cramer-Schaap werkte zij tot 1942 aan de redactie van het kindertijdschrift Zonneschijn. Behalve veel verhalen en kinderverzen in de door haar geredigeerde periodieken publiceerde zij boeken voor kinderen van verschillende leeftijden, waarvan enige onder het pseudoniem Riet van Buren. Zij stierf op 5 november 1957 te Leiden.
| |
Werk
De schrijfster ondervond al jong wat boeken voor een kind kunnen betekenen. Toen ze net had leren lezen verloor zij kort na elkaar haar beide ouders. Ze merkte toen dat ze onder het lezen de narigheid vergat, en ook dat ze dóór het lezen haar omgeving anders ging bekijken: haar verdriet was niet het enige op de wereld. In een artikel voor het boekenweekgeschenk 1936 formuleerde zij die ervaringen als de vereisten voor een kinderboek: het moet de kinderen boeien en het moet hun gedachtenwereld verruimen.
Haar debuut, Eduard Kerner, is sterk autobiografisch. De jonge schrijfster laat zien wat het is om de warmte van je ouderlijk huis te moeten missen. Als hoofdpersoon koos zij
| |
| |
echter een jongen; ze was van mening dat jongens in zulke omstandigheden dezelfde gedachten en gevoelens kunnen hebben als zij zelf had gehad. Het boek werd aangekondigd als ‘voor jongens en meisjes’. Ook uit het werk uit haar tweede periode, twintig jaar later, blijkt dat Mevrouw Van Oven niet geloofde in aparte werelden voor jongens en meisjes.
In de jaren 1908 tot 1918 putte de schrijfster voor de ‘Kindercourant’ rijkelijk uit buitenlandse bronnen, daarbij niet gehinderd door auteursrechten doordat ons land toen nog niet was aangesloten bij de Berner Conventie. Voor de kinderen van het gevarieerd abonneebestand van Het Nieuws van den Dag bewerkte zij bijvoorbeeld ‘Klein Zaches’ van E.T.A. Hoffmann en verwerkte zij twee boeken van E. Nesbit samen tot één lang vervolgverhaal: ‘Het huis Aarden’. Ook bij haar latere vertaalwerk streefde zij er meer naar de tekst toegankelijk te maken voor Nederlandse kinderen dan een nauwkeurige weergave van het origineel te geven. Zo zijn in haar bewerking van Alice in Wonderland (1934) de door Alice ‘verkeerd’ opgezegde verzen niet rechtstreeks uit het Engels vertaald, zoals in alle andere Nederlandse vertalingen, maar nam zij bekende Nederlandse versjes als uitgangspunt.
In 1927 begon zij haar werk aan Zonneschijn. Zij beheerde daarin onder andere de wedstrijdenrubriek; daardoor kwam zij er toe ook in haar
Illustratie van Freddie Langeler uit De heldendaden van Pikkie Duimelot
boeken de lezers aan het werk te zetten. In haar Duimelot-serie voor jonge kinderen vertelt zij over een kabouterfamilie, en zij geeft daarbij aanwijzingen hoe de kabouters, hun moshuisje en huisraad door de lezertjes gemaakt kunnen worden. Met dit zelfgemaakte speelgoed kan het verhaal worden nagespeeld, waarbij de kinderen hun fantasie kunnen gebruiken. In Sven's avonturen in het verre Noorden, waarin realiteit en verbeelding elkaar afwisselen, laat zij zien hoe het spel met de kabouters zich kan ontwikkelen. Het idee van de zelfwerkzaamheid van de lezertjes werd ondersteund door Freddie Langeler en Rie Cramer, die de plaatjes zo ‘open’ tekenden dat ze door de kinderen gekleurd konden worden. Ook voor oudere kinderen maakte Mevrouw Van Oven lees-knutselboeken: De familie Knutsel en Het oog in 't zeil. Hetzelfde idee ligt ten grondslag aan Ons Rijmboek, waar de rijmwoorden moeten worden ingevuld, aan een bundel toneelstukjes en aan Aller- | |
| |
merkwaardigste avonturen van de aardige aapjes van Admiraal Adrianus Apekolio, waarin in ieder van de 26 hoofdstukken van A tot Z zoveel mogelijk woorden met dezelfde letter beginnen: een spel om voort te zetten.
| |
Eduard Kerner
Het debuut uit 1907. Eduard is 12 jaar. Zijn moeder is een paar jaar geleden gestorven; hij denkt soms aan haar terug, maar hij heeft een praktische en onsentimentele strategie ontwikkeld om dan gauw aan iets anders te denken. Als zijn vader, met wie hij een warme band heeft, een lange reis moet maken, logeert hij vier maanden in het vrolijke gezin van zijn tante en oom. Zij hebben zes kinderen, die allen goed geleerd hebben voor zichzelf op te komen. Edu voelt zich eenzaam en verlangt naar zijn vader, maar hij heeft ook veel plezier in het levendige familieleven, de spelletjes en amusante of flauwe conversaties. Hij slaat zich er aardig doorheen en probeert zich daarbij, met matig succes, aan de normen van zijn vader te houden: je best doen op school, je niet boos maken om plagerijen en vooral moedig zijn, dat is: doen wat je zelf vindt dat je móét doen, ook als anderen je daarom uitlachen. Deze opvatting van het begrip moed, een andere dan die naar voren komt in veel stoere jongensboeken, is zowel voor jongens als meisjes zinvol.
Niet alleen Eduard, maar ook de andere personen worden duidelijk getypeerd; de gebeurtenissen worden nauwkeurig, soms wat ironisch beschreven. Ondanks het ernstige thema, het gemis van je ouderlijk huis, is het geen droevig boek.
| |
Stuurman Tjeerd
Dit boek verscheen in 1934, in haar tweede periode. Tjeerd en Tienke (12 en 9 jaar), de kinderen van een leraar aan de zeevaartschool van Schiermonnikoog, varen in hun vakantie mee op de tjalk van een vrachtschipper door de Noordelijke provincies. Ze maken kennis met het leven aan boord, ze beleven niet al te onwaarschijnlijke avonturen en ze leren op een onnadrukkelijke manier plaatsen en gewoonten kennen.
Schipper Jongsma en zijn vrouw zijn nuchtere mensen met gevoel voor humor en ze zorgen dat de kinderen het prettig hebben. De schipper beschikt bovendien over een grote voorraad mooie verhalen en oude rijmpjes; hij weet ook veel te vertellen op aardrijkskundig, folkloristisch en biologisch gebied.
Als een verborgen draad loopt door het boek Tjeerd's confrontatie met en reactie op het verschijnsel standsverschil, iets waar hij nog nooit aan gedacht heeft. Zijn conclusie: ‘Wat dan nog?’ wordt de lezers terloops meegedeeld; ook dit thema krijgt niet te veel nadruk.
| |
Waardering
In de jaren dertig was Mevrouw Van Oven een bekend en
| |
| |
gewaardeerd kinderauteur (o.a. Matty Vigelius, nrc, 16-9-1933). Maar haar debuut in 1907 trok al de aandacht. Theo Thijssen, die in zijn kritieken bijna nooit tot een positief oordeel kwam, recenseerde Eduard Kerner heel gunstig (De Nieuwe School, 1908, nr. 1). Hij vond het ‘echt’, in tegenstelling tot ‘kunstmatig-braaf’, nam lange fragmenten over en eindigde: ‘Deze schrijfster kan schrijven.’ Anna van Gogh-Kaulbach noemde in Het Groene Weekblad het boek ‘jong, frisch en gevoelig’ (17-5-1908); Ida Heyermans prees het waarnemingsvermogen van de schrijfster (De Vrouw, 19-10-1907). In Het Schoolblad (anoniem, 18-1-1908) werd bezwaar gemaakt tegen de ruwe taal die de jongens in het boek bezigen: ‘Ze zijn wel zoo, maar 't verdient geen aanbeveling in kinderboeken maar te doen, of het zoo behoort (rot school; stik; knul van een dokter).’
In haar tweede literaire periode waren vooral de Duimelot-boeken populair. De recensenten vermeldden haar pedagogische en didactische kwaliteiten, gepaard aan het vermogen een boeiend verhaal te maken (o.a. Nieuwsblad van Friesland, 2-8-1933, over Stuurman Tjeerd). S. Lugten-Reys wijst op haar humor, ‘die Engelsch aandoet. Misschien zal het fijne van dien humor onzen kinderen ontgaan, maar dan houden ze nog genoeg over om hun dit boek tot een kostelijk bezit te maken’ (over De familie Knutsel in de nrc 12-11-1936). Kritiek leverde Leonard Roggeveen op het alfabetboek Allermerkwaardigste avonturen van de aardige aapjes van Admiraal Adrianus Apekolio. Hem was de apekool van de admiraal te dol, terwijl het lezen of aanhoren van de bij elkaar gezochte allitererende woorden naar zijn mening taalbedervend zou werken. Ley Hana-Lussenburg (nrc, 28-11-1935) meende evenwel: ‘... men moet het op den klank genieten, iets wat kinderen heel aardig kunnen; bovendien zou men met vragen en verklaringen de vroolijke vaart van het verhaal stremmen’.
In Wormcruyt met suycker (1950) deelt D.L. Daalder de schrijfster in bij de ‘hoofdfiguren’ van de periode na 1920. Hij noemt speciaal de kabouter-knutselboeken: ‘de Pikkie-serie, waarbij de kleinsten onder ons publiek met hoofd en handen aan het werk worden gezet, bleek een vondst’.
| |
Bibliografie
M.C. van Doorn
|
Eduard Kerner. Met illustraties van J.B. Midderigh-Bokhorst. Haarlem, Vincent Loosjes, 1907. |
M.C. van Oven-van Doorn
|
Sven's avonturen in het verre Noorden, een wintersprookje. Met illustraties van Rie Cramer. Utrecht, De Haan, [1928]. |
De heldendaden van Pikkie Duimelot. Met illustraties van Freddie Langeler. Den Haag, Van Goor, [1930]. |
Krullebol, Kaalkop en Klein Broertje. Met illustraties van Lida von Wedell. Den Haag, Van Goor, [1931]. |
| |
| |
Pikkie Duimelot op reis met Oom Likkepot. Met illustraties van Freddie Langeler. Den Haag, Van Goor, [1932]. |
Stuurman Tjeerd. Met illustraties van Jan Lutz. Den Haag, Van Goor, [1933]. |
Pikkie Duimelot bij Oom Langejaap. Met illustraties van Rie Cramer. Den Haag, Van Goor, [1934]. |
Allermerkwaardigste avonturen van de aardige aapjes van Admiraal Adrianus Apekolio. Met illustraties van Rie Cramer. Den Haag, Van Goor, [1935]. |
De familie Knutsel. Met illustraties van Jan Lutz. Den Haag, Van Goor, [1936]. |
Koko Duimelot bij Oom Korteknaap. Met illustraties van Rie Cramer. Den Haag, Van Goor, [1936]. |
Het oog in 't zeil. Met illustraties van Jan Lutz. Den Haag, Van Goor, [1938]. |
Ons rijmboek. Met illustraties van Jan Lutz. Den Haag, Van Goor, [1939]. |
Vrolijk Plankenland, twaalf toneelstukjes voor kinderen. (Los verkrijgbaar, met illustraties van o.a. Nans van Leeuwen en Jan Kraan.) Amsterdam, Spin, [1940]. |
Vader Dirk en Moeder Dina. (Verhaal op rijm.) Met illustraties van Phini Dick. Den Haag, Stok, [1940]. |
Bij ons op de boerderij. Met illustraties van Elisabeth Ivanovsky. Brugge, Desclée de Brouwer, [1941]. |
Hora ruit, herinneringen van een oud-gymnasiast. (Sonnetten.) Met illustraties van Jan Lutz. Den Haag, Van Goor, [1947]. |
Onder redactie van M.C. van Oven-van Doorn
|
Op de zee en aan de wal. Grote verhalen voor jongens en meisjes. Leiden, Stafleu, 1949. |
Maan en strand, ijs en land. Vertellingen voor jongens en meisjes. Leiden, Stafleu, 1950. |
Onder pseudoniem Riet van Buren
|
Als Wies en Fritsje groot zijn. (Verhaal op rijm.) Met illustraties van Greta Bosch van Drakestein. Alkmaar, Kluitman, [1934]. |
Met Vader uit. (Versjesboek). Met prenten van Piet Worm. Alkmaar, Kluitman, [1935]. |
De witte wereld. (Versjesboek.) Met prenten van Piet Worm. Alkmaar, Kluitman, [1935]. |
Op reis. (Versjesboek.) Met platen van Miep de Feyter. Alkmaar, Kluitman, [1936]. |
Buurpraatje. (Versjesboek.) Met platen van Miep de Feyter. Alkmaar, Kluitman, [1936]. |
Keuze uit de vertalingen
|
Lewis Carroll, Alices Adventures in wonderland (1865): Alice's avonturen in wonderland. Opnieuw verteld door M.C. van Oven-van Doorn. Met illustraties van Rie Cramer. Den Haag, Van Goor, [1934]. (Latere drukken in de serie Oud Goud, met veranderingen in de tekst door P. de Zeeuw J. Gzn., met de oorspronkelijke illustraties van John Tenniel.) |
A.A. Milne, Now we are six (1927): Nu zijn we zes. Voor Nederlandse kinderen bewerkt door M.C. van Oven-van Doorn. Met illustraties van E.H. Shepard. Den Haag, Van Goor, 1954. |
M.C. van Oven-van Doorn:
|
‘Kinderboeken’. In: Rondom het boek, onder redactie van Roel Houwink. Geschenk ter gelegenheid van de Nederlandsche boekenweek 1936, uitgegeven door de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, 1936. |
Over M.C. van Oven-van Doorn
|
D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Amsterdam, Arbeiderspers, 1950. |
D.A. Cramer-Schaap, In memoriam M.C. van Oven-van Doorn. In: NRC, 10-12-1957. |
34 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1994
|
|