| |
| |
| |
Christine Nöstlinger
door Rita Bouckaert-Ghesquiere
Christine Nöstlinger is op 13 oktober 1936 in een voorstad van Wenen geboren. Ze groeide op in een eenvoudig arbeidersmilieu. Twee ervaringen uit haar jeugd hebben een belangrijke rol gespeeld in haar verdere leven en zijn ook van grote betekenis voor haar werk: de Tweede Wereldoorlog en de goede relatie met haar vader, van wie ze de sympathie voor het socialistisch gedachtengoed erfde.
Na de middelbare school volgde ze een opleiding in de toegepaste grafiek aan de kunstacademie. Vrij snel ontdekte ze dat schrijven haar beter lag dan tekenen. Ze werkte als freelance journaliste voor dagbladen en tijdschriften en voor de radio. Sinds haar debuut in 1970 met Feuerrote Frederike (Frederike Vuurtoren) heeft ze een groot aantal kinder- en jeugdboeken gepubliceerd. In de loop der jaren evolueerde haar werk in verschillende richtingen en beoefende ze vele genres. Dat verklaart meteen waarom ze zich kon ontpoppen tot een van de succesrijkste kinder- en jeugdboekenauteurs, geliefd bij kinderen èn volwassenen. Sommige van haar boeken illustreert ze zelf.
Voor Wir pfeifen auf den Gurkenkönig (De augurkenkoning kan de pot op) kreeg ze in 1972 de Friedrich Bödeckerprijs en een jaar later de Duitse Jeugdboekenprijs. Achtung! Vranek sieht ganz harmlos aus (De wraak van de kelderclub) werd in 1974 met de Oostenrijkse staatsprijs bekroond. In hetzelfde jaar ontving ze voor Maikäfer Flieg de Buxtehuder Bulle, een Duitse onderscheiding die wordt toegekend door een jury van elf kinderen en elf volwassenen. De Neder- | |
| |
landse vertaling, Het huis in Niemandsland, was in 1982 goed voor een Zilveren Griffel. In 1980 kreeg Christine Nöstlinger de jeugboekenprijs van de stad Wenen. Vier jaar later werd haar oeuvre bekroond met de Hans Christian Andersenprijs, de belangrijkste internationale onderscheiding voor jeugdliteratuur. Twee weken in mei stond in 1985 op de Nederlandse Vlag en Wimpellijst. In 1989 sleepte Nöstlinger de Oostenrijkse Appreciatieprijs voor Kinder- en jeugdliteratuur in de wacht.
Wir pfeifen auf den Gurkenkönig en Ilse Janda, 14 zijn verfilmd.
| |
Werk
Fantasie, sociaal engagement en humor typeren het oeuvre van Christine Nöstlinger. De herkenbare realiteit is vaak vermengd met fantastische elementen. Wezens als de augurkenkoning Kumi-Ori, het spook Ferri Fontana, sprekende dieren of onzichtbare kabouters dringen de werkelijkheid binnen. Vreemde gebeurtenissen ontregelen de alledaagse orde. In Frederike Vuurtoren kunnen roodharige mensen vliegen, mijnheer Vleermuis verjongt in De grote uitvinding van mijnheer Vleermuis oma tot een vijfjarig meisje en in het hoofd van de achtjarige Anna nestelt zich een kabouter. Omdat de fantasie steeds realiteitsbetrokken is - de auteur wil problemen en conflicten door middel van fantastische elementen zichtbaar maken - slaagt Nöstlinger erin het onwaarschijnlijke als vanzelfsprekend voor te stellen. Naast boeken waarin fantasie en realiteit vermengd zijn, schreef Christine Nöstlinger ook verhalen als De bonte hond en De bevroren prins, die zich in één homogene fantasiewereld afspelen.
Sociale kritiek vormt een tweede constante in haar werk. In recente boeken neemt ze het leefmilieu (De groene vlek), racisme (Echt Sanne), de commercie (De kinderman) corruptie, politiek en feminisme (De bonte hond) op de korrel. Vooral het machtsmisbruik van de opvoeders moet het ontgelden. Het vertelstandpunt speelt hierin een rol. Nöstlinger verschuilt zich achter bepaalde personages en verleent graag kinderen het woord. Op het omslag van De augurkenkoning kan de pot op staat: ‘In dit boek vertel ik, Willem Holleboom, hoe wij die stomme augurk en kelderkoning Kumi-Ori op de vlucht gejaagd hebben. De hele familie had hij dwars gezeten. En gemeen dat hij was. Op school is toen ook nog wat gebeurd. Maar dat is lang nog niet alles...’
Door middel van humoristische uitvergrotingen en groteske omkeringen van rollenpatronen plaatst Christine Nöstlinger vraagtekens bij de bestaande normen en biedt ze alternatieve zienswijzen aan. Non-conformisme en een anti-autoritaire instelling zijn daarbij troef. De volwassenen gedragen zich vaak autoritair, zeurderig, poetsziek of zelfinge- | |
| |
nomen. Kinderen treden dikwijls als groep op tegen autoritaire volwassenen. Ze worden gesteund door grote mensen die zelf het kinderlijke bewaard hebben, zoals Pia Maria Tiralla in De kinderen uit de kinderkelder.
Kinderen worden niet uitsluitend positief getekend. In haar vroege werk is het kind vaak slachtoffer van pesterijen en machtsmisbruik (Frederike Vuurtoren). In het latere werk komen de pestkopjes zelf meer aan het woord. De hoofdfiguren zijn assertiever en nemen vlugger hun eigen lot in handen (De nieuwe Pinokkio, Als twee druppels water).
Nöstlinger gaat problemen niet uit de weg: echtscheiding, stiefouders, leermoeilijkheden, weglopen, eenzaamheid, achterbuurtkinderen. Toch worden deze problemen steeds met humor benaderd. Geestige beschrijvingen van personen en humoreske episodes kleuren de tekst. De humor zit zowel in het taalgebruik als in de beschreven situaties. De jeugdige personages leven zich uit in droge, spitse dialogen die doorspekt zijn met Weense uitdrukkingen. In de fantastische verhalen zorgt een omkering van het rollenpatroon voor de humor. Mevrouw Mallebroek uit Diederik uit het blik krijgt bijvoorbeeld de moeilijke opdracht van de perfecte blikjongen Diederik een gewoon kind te maken.
Eerlijkheid dwingt Nöstlinger ertoe ook onderwerpen ter sprake te brengen die om fatsoensredenen
Illustratie van Henk Kneepkens uit Diederik uit het blik
zelden aan bod komen in kinderboeken. Haar lezers ervaren dat als grappig. De kinderen en de volwassenen in haar verhalen moeten naar de wc, sommigen peuteren in hun neus, anderen zijn dol op ‘huid-snot-nageleten’. Bovendien zit in de verhalen vaart en geheimzinnigheid. Het ongeoorloofd gedrag van de hoofdfiguren - soms zelfs een vleugje misdadigheid - of klassieke patronen zoals het dubbelgangersmotief ( Als twee druppels water) verhogen de spanning.
| |
| |
Christine Nöstlinger heeft haar eigen werk in brieven, interviews, voor- en nawoorden herhaaldelijk becommentarieerd. Bij de uitreiking van de Hans Christian Andersenprijs blikte ze in de dankrede terug op haar schrijverscarrière. Ze droomde aanvankelijk van een ‘hübsche sozialistische Unordnung’; ze wilde de jonge lezers tonen hoe vrolijk, rechtvaardig en humaan de wereld er kan uitzien. Via haar boeken hoopte ze kinderen op te voeden tot jonge idealisten die bereid zijn aan een betere wereld te werken. Politieke gebeurtenissen zoals de inval in Praag door de Sovjet-Unie en de val van Allende in Chili hebben Nöstlinger ontmoetigd. Gaandeweg verloor ze haar optimisme. Ze gaf het op schrijvend de wereld te verbeteren. Tegenwoordig ziet ze haar boeken eerder fungeren als ‘troostpleisters’ in een sombere wereld waarin veel kinderen dringend hulp nodig hebben. Het motief echtscheiding is opvallend sterk aanwezig in haar oeuvre. Ook wat de toekomst van het boek betreft is Nöstlinger pessimistisch. De scherpe concurrentie van televisie en video zal volgens haar leiden tot een inkrimping van de boekenmarkt. Boeken dreigen het voorrecht te worden van een kleine elitegroep in de geindustrialiseerde wereld.
| |
Kinderboeken
Frederike Vuurtoren woont bij haar tante Annatante en de kat Kater. Ze wordt vaak uitgelachen om haar rode haar. Op een dag vindt ze in het rode (!) boek van Annatante een brief van haar vader. Die woont in het land waar alle mensen gelukkig zijn en waar niemand uitgelachen wordt. In het boek kan je lezen hoe je daar komt. Maar tante is het geheimschrift vergeten. Gelukkig weet de postbode raad. Aan het eind van het boek vliegt Frederike met Annatante, Kater en de postbode en zijn vrouw naar het beloofde land.
In De augurkenkoning kan de pot op vertelt Willem Holleboom wat hij en zijn familie meemaken met Kumi-Ori, de augurkenkoning die zo autoritair is dat hij door zijn eigen onderdanen verdreven is uit de kelder. Kumi-Ori vraagt asiel aan bij het gezin Holleboom. Er ontstaat een langdurig conflict tussen vader en de augurkenkoning aan de ene, moeder, opa, Martina en Willem aan de andere kant. De spanningen stijgen nog extra als Willem problemen krijgt op school en Martina niet met haar vriendje uit mag. Ten slotte slagen ze erin de nare augurkenkoning te verdrijven.
De bevroren prins is een sprookje waarin Nöstlinger naast vertrouwde sprookjesmotieven ook reële problemen heeft verwerkt. Prins Frans is het enige kind van twee ouders die voortdurend ruzie maken. Als de koning en de koningin besluiten elk aan één kant van de rivier te gaan wonen, stelt Frans zijn bed op als een bruggetje over de rivier. De hebberige ouders
| |
| |
rukken het bed uit elkaar en de prins drijft op een beddeplank de kolkende rivier af. Hij belandt in het rijk van de blauwe vogel en het wondermooie meisje. Later wordt hij ontvoerd door de lange dunne man, die hem gevangen zet. Met hulp van het huisdier kan hij op het ‘fladdervliegkussen’ ontsnappen. Bevroren komt hij terecht bij een oude man op een piepklein eiland in de rivier. Als zijn ouders hem komen ophalen, leest ‘de wintergroene boom’ hen de les: ‘Maak dat jullie wegkomen! Ouders die een kind zoveel verdriet bezorgen, zouden onder de sneeuw weg moeten kruipen van schaamte!’ Net als in het klassieke sprookje heeft het verhaal een happy end. De koning, de koningin en prins Frans leven samen verder in het paleis.
De bevroren prins is een inwijdingsverhaal. Alle personages die Frans omtmoet, geven hem een beetje levenswijsheid. De tocht en de verhalen ìn het verhaal versterken het grondmotief: volwassen worden is anderen de ruimte geven om te leven.
| |
Jeugdboeken
Op een dag stapt Inge Janda, 14 zomaar in een bmw die voor het huis te wachten staat. Waarom zij wegloopt met een jongeman en hoe het daarna met haar gaat, vernemen we van haar jongere zus Erika. De sfeer in het gezin (gescheiden ouders, stiefvader, jongere stiefkinderen) wordt raak weergegeven. Ook
Illustratie van F.K. Waechter uit De bevroren prins
de verhouding tussen de kinderen, hun ouders en hun grootouders is scherp geanalyseerd. In Annika's lesrooster worden de problemen van een veertienjarig schoolmeisje beschreven: mislukte verliefdheid, moeilijkheden met haar moeder, problemen met het gezag op school. Vrijen, wat een gedoe vertelt over Christine, die vol spanning uitziet naar de eerste seksuele ervaring en in Italië een vreemd avontuur beleeft.
Enigszins apart in het oeuvre van Christine Nöstlinger staat Het huis in Niemandsland. Daarin beschrijft ze haar eigen ervaringen tijdens de laatste maanden van de oorlog en in de periode dat Wenen bezet was door
| |
| |
de Russen. Het is een ontroerende getuigenis waarin angstige en pijnlijke ervaringen door humor worden gerelativeerd. Het vervolg, Twee weken in mei, vertelt over de wederopbouw. De vrede ziet er heel anders uit dan de ik-figuur zich had voorgesteld. Het eten is nog steeds op de bon, overal in de stad liggen puinhopen, de zwarte handel tiert welig. Een eerste verliefdheid geeft heel even aan die troosteloze wereld wat kleur.
| |
Bibliografie
Keuze uit de niet in het Nederlands vertaalde boeken
|
Der Scharze Mann und der grosze Hund (1974), Gungerells Hund (1974), Iba de Gaunz Oman Kinda (1974), Der liebe Herr Teufel (1975), Der kleine Jo (1976), Pelinka und Satlasch: 2 Riesen im Zwergenwald (1976), Dschi-Dsche-i-Dschunior: Wischer-Briefe (1980), Der Denker greift ein (1981). |
In het Nederlands vertaald
|
Die feuerrote Frederike (1970): Frederike Vuurtoren. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van David Mc Kee. Utrecht, Bruna, 1981; Averbode/Kampen, Altiora, La Rivière & Voorhoeve, 1986. |
Mister Bats Meisterstück oder die total verjüngte Oma (1971): De grote uitvinding van mijnheer Vleermuis. Geldermalsen, Didactic Scholastic, 1983. |
Die Kinder aus dem Kinderkeller (1971): De kinderen uit de kinderkelder. Vertaald door Maria Bremer. Met illustaties van Heidi Rempen. Antwerpen, Lotus, 1979. |
Ein Mann für Mama (1972): Een man voor mama. Baarn, Fontein, 1975. |
Wir pfeifen auf den Gurkenkönig: Wolfgang Hagelman erzählt die Wahrheit, ohne auf d. Deutschlehrergliederung zu verzichten (1972): De augurkenkoning kan de pot op. Vertaald door Harriët Freezer. Met illustraties van Werner Maurer. Baarn, De Fontein, 1973. |
Der kleine Herr greift ein (1973): De kinderman. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van Paul de Becker. Averbode/Kampen, Altiora, La Rivière & Voorhoeve, 1988. |
Der Spaz in der Hand ist besser als die Taube auf dem Dach (1974): Lotte. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van Edith Schindler. Averbode/Kampen. Altiora, La Rivière & Voorhoeve, 1989. |
Maikäfer flief! (1973): Het huis in Niemandsland. Vertaald door Charlotte van Gelder. Rotterdam, Lemniscaat, 1981. |
Achtung! Vranek sieht ganz harmlos aus (1974): De wraak van de kelderclub. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van Anita Herbershoff. Utrecht, Bruna, 1980. |
Ilsa Janda, 14 (1974): Inge Janda, 14. Vertaald door K. Kramer. Met illustraties van Ivo de Weerd. Baarn, De Fontein, 1976. |
Konrad oder das Kind aus der Konservenbüschse (1974): Diederik uit het blik. Vertaald door K. Kramer. Met illustraties van Henk Kneepkens. Baarn, De Fontein, 1976. |
Stundenplan (1975): Annika's lesrooster. Vertaald door Martha Heesen. Baarn, De Fontein, 1980. |
Das Leben der Tomanis (1976): Het Tomaniboek. Vertaald door L.M. Niskos. Met illustraties van Helme Heine. Rotterdam, Lemniscaat, 1977; Het Tomani-boek. Vertaald door Willem Wilmink. Met illustraties van Helme Heine. Haarlem, J.H. Gottmer, 1989. |
Lollipop (1976): Wie heet er nou Lollipop? Vertaald door Inge Lesener. Met illustraties van Angelika Kaufmann. Utrecht, Bruna, 1978. |
Das will Jenny haben (1977): Jenny moet niet zeuren. Met illustraties van Betina Anrich-Wölfel. Doornik, Casterman, 1982. |
[Duitse titel en jaar van verschijnen onbekend]: De wonderpoederdoos. Met illustraties van Betinna Anrich-Wölfel. Casterman, 1982. |
| |
| |
Luki-Live (1978): Wie ben je Loeki-Live? Vertaald door Inge Lesener. Utrecht, Bruna, 1979. |
Die Geschichte von der Geschichte von Pinguin (1978): Het verhaal van de Pinguin en de verhalen uit dat verhaal. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van Pieterjan Grasmayer. Utrecht, Bruna, 1980. |
Rosa Riedl Schutzgespenst (1979): Rosa het beschermspook. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van Pieterjan Grasmayer. Baarn, De Fontein, 1981. |
Einer (1980): Iemand. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van Janosh. Kampen, La Rivière & Voorhoeve, 1987. |
Pfui Spinne (1980): Vrijen wat een gedoe. Vertaald door Els van Delden. Utrecht, Bruna, 1981. |
Zwei Wochen in Mai (1981): Twee weken in mei. Vertaald door Els van Delden. Amsterdam, Querido, 1983. |
Gretchen Sackmeier (1981): Door dik en dun. Vertaald door Willemien Kuitenbrouwer. Met illustraties van Henk Kneepkens. Baarn, De Fontein, 1982. |
Rosalinde hat Gedanken im Kopf (1982): Rosalinde heeft een hoofd vol gedachten. Vertaald door Willemien Kuitenbrouwer. Met illustraties van Henk Kneepkens. Baarn, De Fontein, 1983. |
Ein Kater ist kein Sofakissen (1982): Een kater is geen poesje. Vertaald door Majo de Saedeleer. Averbode, Altiora, 1984. |
Hugo, das Kind in den besten Jahren (1983): Hugo, een kind op leeftijd. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van Jörg Wollmann. Baarn, De Fontein, 1984. |
Der geheime Grossvater (1984): Mijn geheime opa. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van Annemie Heymans. Averbode/Kampen, Altiora, La Rivière & Voorhoeve, 1987. |
Am Montag ist alles ganz anders (1984): 's Maandags lijkt alles anders. Vertaald door Sarah Verroen. Met illustraties van Paul de Becker. Averbode/Kampen, Altiora, La Rivière & Voorhoeve, 1987. |
Der Wauga (1985): Potsie. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van Paul de Becker. Averbode/Kampen, Altiora, La Rivière & Voorhoeve, 1986. |
Jokkel, Julia und Jericho (1983): Joppe, Julia en Jericho. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van Annet Schaap. Averbode/Kampen. Altiora, La Rivière & Voorhoeve, 1988. |
Der Hund kommt! (1987): De bonte hond. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van Jutta Bauer. Amsterdam, Querido, 1988. |
Geschichten vom Franz (1984): Wat is er met Martijn? Vertaald door Jacolien Kingmans. Met illustraties van Erhard Dietl. Amsterdam, Leopold, 1987. |
Neues vom Franz (1987): Wat ga je doen Martijn? Vertaald door Ineke Ris. Met illustraties van Erhard Dietl. Amsterdam, Leopold, 1988. |
Der neue Pinocchio (1988): De nieuwe Pinokkio. Vertaald door Bart Moeyaert. Met illustraties van Klaus Heidelbach. Averbode/Kampen, Altiora, La Rivière & Voorhoeve, 1989. |
Schulgeschichten vom Franz (1987): Martijn gaat naar school. Vertaald door Ineke Ris. Met illustraties van Erhard Dietl. Amsterdam, Leopold, 1990. |
Der Zwerg im Kopf (1989). Een kabouter in je hoofd. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van Jutta Bauer. Averbode/Kampen, Altiora, La Rivière & Voorhoeve, 1989. |
Nagle einen Pudding an die Wand! (1990): De groene vlek. Vertaald door Els van Delden. Averbode/Kampen, Altiora, La Rivière & Voorhoeve, 1991. |
Echt Susi (1990): Echt Sanne. Vertaald door Juliana Hoen. Antwerpen, Facet, 1990. |
Der gefrorene Prinz (1990): De bevroren prins. Vertaald door Ienne Biemans. Met illustraties van F.K. Waechter. Amsterdam, Querido, 1991. |
Wie ein Ei dem anderen (1991): Als twee druppels water. Vertaald door Els van Delden. Aver- |
| |
| |
bode/Kampen. Altiora, La Rivière & Voorhoeve, 1992. |
Spürnäse Jakob (1992): Jasper Speurneus. Vertaald door Hilde Masuï. Averbode, Altiora, 1993. |
Over Christine Nöstlinger
|
M. van Raephorst, Christine Nöstlinger. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jaargang 7 (1976), blz. 11-14. |
Christine Nöstlinger. In: Lexikon der Kinder- und Jugendliteratur. Weinheim und Basel, Beltz Verlag, 1977, Bd. II, blz. 563-564. |
L.G. Troch, Christine Nöstlinger. In: Jeugdboekengids, jaargang 20 (1978), nr. 4. |
Dokumentaire auteurs en illustratoren van jeugdboeken, knipselkrant jeugdliteratuur, jaargang 4 (1980), nr. 17. Den Haag, NBLC. |
Trude van Waarden en Els van Delden, Christine Nöstlinger. Monografieën over auteurs en illustratoren van jeugdliteratuur, serie 6, nr. 4, Den Haag, NBLC. 1982. |
L. Binder, Christine Nöstlinger. In: Bamberger (Hrsg.), Jugendschriftsteller Deutscher Sprache, 1980, blz. 146-154. |
Alsof er nog hoop is. In: En nu over jeugdliteratuur, jaargang 3 (1985), blz. 137-141. |
R. Budeus-Budde, ‘einschreiten, wo man kann, träumen hilft nichts’. Die Bücher der Christine Nöstlinger. In: H.J. Gelberg (ed.) Nussknacker. über Kinderbücher und Autoren. Weinheim und Basel, Beltz Verlag, 1986, blz. 39-43. |
M. de Sterck, Nieuw van Nöstlinger? In: Jeugdboekengids, jaargang 30 (1988), blz. 315-317. |
39 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 1995
|
|