| |
| |
| |
Natuurboeken
door Jacques Vos
Boeken waarin het onderwerp ‘natuur’ (d.i. de levende natuur) centraal staat, komen in velerlei vormen voor. We kunnen hierbij twee uitersten onderscheiden: aan de ene kant het ‘puur’ fictionele boek, aan de andere kant het wetenschappelijke werk of het (school-)leerboek. Tussen deze beide uitersten kunnen we een aantal genres onderscheiden waarbij fictionele aspecten af- en feitelijke toenemen. Bij sommige boeken is het moeilijk te bepalen of de nadruk valt op het verhaal of op de in dit verhaal geïntegreerde informatie. Een voorbeeld hiervan zijn onder meer boeken van Gerard Brands (Padden verhuizen niet graag, Het schaap in de luie stoel). Om pragmatische redenen wordt meestal gekozen voor een tweedeling: fictionele en informatieve natuurboeken.
| |
Informatieve natuurboeken
Charlotte S. Huck en Doris Young Kuhn geven in hun boek Children's Literature in the Elementary School een indeling van informatieve boeken voor kinderen, waarbinnen ook de informatieve natuurboeken zijn te plaatsen. Een eerste groep wordt gevormd door de boeken die er in eerste instantie op zijn gericht kinderen bepaalde begrippen te verduidelijken. Deze boeken geven antwoord op vragen als: Wat is een...? Wat doet een...? Wat moet ik me voorstellen bij...? Onderwerpen van deze boeken kunnen bijvoorbeeld zijn: ‘het voortbewegen van dieren’, ‘vogeltrek’, ‘bescherming tegen de kou’, ‘instinct’, maar ook: ‘reptielen’, ‘wormen’, ‘hommels’ en dergelijke.
Een boek dat binnen deze categorie valt, kan zich op één begrip richten, bijvoorbeeld ‘vogeltrek’. Het is ook mogelijk een aantal begrippen (en hun onderlinge relaties) aan de orde te stellen: ‘Alles over vogels’, (waarbij het onderwerp vogeltrek één aspect zal zijn).
Samenstellers van deze boeken moeten rekening houden met onder meer de volgende vragen: Hoe leert een kind op een bepaalde leeftijd? Hoe leert het bepaalde begrippen te hanteren? Hoe concreet moet een begrip onderbouwd zijn voor een kind kan generaliseren? (Met andere woorden: Bied ik het begrip inductief of deductief aan?) Ziet een kind de relatie tussen de gebruikte afbeeldingen en de werkelijkheid? (Kinderen moeten in bepaalde gevallen bijvoorbeeld doorhebben dat groot getekende delen van een dier, bijvoorbeeld een angel van een bij, in werkelijkheid veel kleiner zijn.) Vragen als deze impliceren dat auteurs en illustratoren van deze boeken kennis moeten hebben van
| |
| |
belangrijke aspecten van ontwikkelings- en leerpsychologie.
Boeken kunnen kinderen helpen bepaalde verschijnselen uit de natuur een naam te geven, te determineren. Deze categorie zou kunnen worden aangeduid met ‘opzoekboeken’ (identification books). Deze boeken geven antwoord op vragen als: Wat is dat voor een vogel? Welk insekt is dat? Wat groeit er in het water? Wat vind ik op het strand?
Illustraties zijn in deze boeken heel belangrijk, zij kunnen bij boeken voor jongere kinderen centraal staan (het kind vergelijkt dan het plaatje met de werkelijkheid) en bij boeken voor wat oudere kinderen tekstondersteunend werken (het plaatje is een controlemiddel). Over het algemeen zullen samenstellers van deze boeken vermijden het ingewikkelde wetenschappelijke classificatie-systeem te gebruiken. Zo'n systeem houdt namelijk in dat kinderen kennis moeten hebben van veel begrippen. (Zie in dit verband bijvoorbeeld een wetenschappelijke flora.) Een belangrijke vraag waarop auteurs van deze boeken antwoord moeten geven is: Hoe uitgebreid moet ik zijn? (Hoeveel vogels neem ik in een vogelboekje op, alleen de algemene? Verwijs ik naar andere boeken voor mogelijk zeldzame soorten?).
Kinderen die een speciale belangstelling hebben voor de natuur of voor bepaalde aspecten hiervan, zullen snel overstappen van het determinatieboekje voor kinderen naar het determinatieboek voor volwassenen.
Als derde groep noemen Huck en Kuhn de boeken waarin de levenscyclus van een bepaald dier centraal staat. De aard van deze boeken maakt, dat zij nogal eens een fictioneel karakter vertonen. Soms vermenselijkt het dier te zeer, vooral wanneer de auteur ‘zijn dier’ allerlei spannende avonturen wil laten beleven. Heel vaak treffen we combinaties aan met de boeken uit groep één. Een boek over eenden bijvoorbeeld kan volgens de levenscyclus van deze vogels zijn gestructureerd. Een lezer zoekt in deze boeken antwoorden op de vragen: In welke omgeving wordt het dier geboren? Hoe past het zich aan deze omgeving aan? Welke gevaren heeft het te duchten? Hoe lang leeft zo'n dier?
Vragen als: Hoe maak ik...? Hoe zoek ik uit...? Hoe kom ik erachter...? kunnen worden beantwoord in zogenaamde experimenteerboeken. Er verschijnen geregeld boeken waarin kinderen aanwijzingen kunnen vinden voor het uitvoeren van proefjes met de (levende) natuur. Een belangrijk criterium bij de beoordeling van deze boeken is hoe de samensteller de kinderen met de natuur leert omgaan. Tegenwoordig wordt bezwaar gemaakt tegen suggesties voor het verzamelen van vlinders, eieren en planten. Ook bepaalde experimenten ontmoeten kritiek, bijvoorbeeld: Ga na wat er gebeurt als je een platworm door midden snijdt. Tot deze groep boeken zou- | |
| |
den we ook de boeken kunnen rekenen die kinderen laten zien wat je allemaal van spulletjes uit de natuur kunt maken. Hierbij speelt de opvatting dat het werken met dit materiaal de belangstelling voor de natuur zou kunnen bevorderen, een belangrijke rol.
In het biologie-onderwijs ligt de laatste jaren de nadruk op de ecologische benadering, dieren (en dierengedrag) worden bestudeerd in relatie tot het milieu waarin zij leven. Deze benadering vinden we terug bij het informatieve natuurboek. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het verschijnen van boeken over bepaalde landschappen: Wijs met de Waddenzee, Heel het jaar (in park, bos, zeekust e.d.).
Deze boeken geven een overzicht van het leven van dieren en planten in een bepaald landschap (en de onderlinge relaties). De samensteller van deze boeken staat voor de opdracht de gecompliceerdheid die het leven in een bepaald milieu kenmerkt, helder weer te geven. Omdat hij niet ‘alles’ kan bespreken, moet hij keuzes maken. Bepaalde dieren en hun gedrag krijgen daardoor een exemplarische functie. De boeken uit deze categorie moeten duidelijk doelgericht gemaakt worden. Soms zien we doelstellingen door elkaar lopen, dan wil een auteur èn een overzicht geven èn bepaalde soorten leren kennen. Vaak ontstaan er dan oppervlakkige boeken.
Door het veelvuldig toepassen van (gekleurde) illustraties zijn de produktiekosten van deze boeken hoog. Vandaar dat veel uitgevers deze in een zogenaamde co-produktie uitbrengen: men neemt de illustraties over en vertaalt en/of bewerkt de tekst. Deze werkwijze kan tot gevolg hebben, dat de lezers worden geconfronteerd met voor Nederland irrelevante informatie.
De illustraties in deze overzichtsboeken hebben nogal eens als nadeel, dat allerlei dieren en planten bij elkaar op één afbeelding worden geplaatst. Dit leidt dan tot zeer onnatuurlijke situaties: dieren die elkaar in de natuur opeten, staan vredig naast elkaar op de plaat.
Op de grens tussen fictie en non-fictie bevinden zich de natuurboeken waarin een auteur vertelt (verslag doet) over wat hij in de natuur heeft waargenomen. Hiertoe behoren bijvoorbeeld ook reisverhalen. De beroemde Verkade-albums van Jac. P. Thijsse zijn ook op dit principe gebaseerd. Thijsse vertelt de lezer wat hij tijdens zijn wandelingen of in zijn achtertuin heeft gezien. Deze aanpak vond in de jaren tussen de beide wereldoorlogen nogal wat navolging (De Stoppelaar, Wiegman, Tolman en er bestond een tijdschrift met de titel De Wandelaar in weer en wind).
De laatste jaren zien we de ontwikkeling van informatieve fotoboeken. In deze boeken is de tekst over het algemeen gereduceerd tot enkele regels per pagina, zodat de volle aandacht valt op de foto's. Een goed voor- | |
| |
beeld hiervan is de serie die verschijnt bij Meulenhoff Informatief, met titels als: Een eendje komt tot leven, Een vlinder ontpopt zich, In het hol van de hamster. De meeste van deze boeken worden samengesteld door Heiderose en Andreas Fischer-Nagel.
Verwant aan deze informatieve foto-boeken zijn de informatieve prentenboeken, ook hierin treffen we niet of nauwelijks tekst aan. Veel van de hierboven genoemde genres vinden we terug in prentenboekvorm. Veelal betreft het boeken waarin naast informatieve ook fictionele elementen herkenbaar zijn.
| |
Fictionele natuurboeken
Omdat in deze boeken meestal sprake is van dieren als ‘hoofdpersoon’, wordt voor het fictionele natuurboek ook wel de term ‘dierenboek’ gebruikt. Natuurlijk schenken deze boeken ook aandacht aan de flora, maar dan meestal in relatie tot de dieren. Volgens Gerhard Haas kunnen we als definitie van een dierenboek geven (a) dat het een tekst is waarin een dier of een aantal dieren in het middelpunt van de handeling staan en dat deze dieren de handeling bepalen of mede bepalen of (b) dat het een tekst is waarin over dieren uitleg en informatie wordt gegeven.
Dit is een ruime omschrijving, omdat er ook genres als fabel, mythe, satire onder vallen. In deze genres is geen sprake van reëel dierengedrag (misschien vormen bepaalde mythen een uitzondering). Het lijkt daarom beter te spreken over ‘dierenverhalen in engere zin’, d.i. verhalen waaruit kinderen het een en ander leren over reëel dierengedrag. Met deze beperking worden ook veel verhalen uitgesloten die meestal zijn geschreven voor jongere kinderen en waarin dieren nauwelijks nog als dier herkenbaar zijn (althans niet in de tekst). Deze laatste boeken worden door May Hill Arbuthnot en Zena Sutherland gekarakteriseerd met: ‘mensen in een dierenhuid’. Zij onderscheiden daarnaast nog twee groepen, namelijk dieren die zich als dieren gedragen, maar kunnen praten en dieren die zich echt als dieren gedragen. Een voorbeeld van een boek waarin dieren zich als dieren gedragen, maar wel kunnen praten, is De dieren van het Duitenbos door Colin Dann. Een voorbeeld van een boek waarin dieren zich echt als dieren gedragen, is Miyax, de wolven en de jager door Jean Craighead George.
Charlotte S. Huck en Doris Young Kuhn delen de dierenboeken op een andere manier in: dierenverhalen met een levenscyclus, dierenverhalen waarin de relatie tussen kinderen en dieren centraal staat en verhalen over paarden, honden en katten. Het is een tijdlang mode geweest ‘vogelverhalen’ te schrijven die op de levenscyclus van optredende vogels gebaseerd waren: Kwiek de koolmees, Kwerr, een kapmeeuwenhistorie en Ti-it (over een ijsvogeltje). Een recenter voorbeeld hiervan is Tsjen de wilde gans door Adrienne Jones.
| |
| |
‘Zuivere dierenboeken’, d.i. boeken waarin uitsluitend dieren voorkomen, worden weinig geschreven. Meestal kent zo'n boek twee verhaallijnen, een over dieren en een over mensen. De lijnen raken elkaar in het verhaal op bepaalde momenten. Meestal wordt de spanning in het verhaal opgewekt door de verhaallijn waarin mensen de hoofdpersoon zijn.
De boeken van Victor Canning over Sammy zijn volgens dit procédé geconstrueerd. Sammy is gevlucht uit een opvoedingsgesticht. In elk deel van de trilogie loopt zijn vlucht parallel aan de vlucht van een dier, respectievelijk een jachtluipaard, een grauwe gans en een slechtvalk. Voor Sammy krijgen deze dieren een duidelijke functie: zolang die dieren vrij blijven, zal hem ook wel niets gebeuren. Canning integreert in zijn verhaal veel feiten over het gedrag van de dieren, zij moeten onder meer weer leren in de natuur te leven.
De dieren uit de boeken van Canning hebben niet direct met het leven van de hoofdpersoon te maken. Dat is anders in het al genoemde boek van Jean Craighead George, Miyax, de wolven en de jager. Hier is de hoofdpersoon van de wolven afhankelijk om in leven te blijven.
Hèt probleem bij het fictionele dierenboek is de vraag hoe objectief een verhaal moet zijn, of: hoe ver kun je als schrijver gaan in het humaniseren van de dierenfiguren? Over deze problematiek heeft onder anderen Deborah Shields Tully geschreven. Zij merkt op, dat wij tegenwoordig meer kennis hebben van het leven van dieren dan vroeger. Dit heeft onder meer tot gevolg gehad dat het dierenverhaal realistischer van karakter is geworden. Maar er worden nog steeds veel fouten gemaakt, nog te veel auteurs van dierenverhalen voor kinderen trachten de nieuw ontdekte informatie ‘uit te leggen binnen de context van menselijke ervaring of menselijke samenlevingsvormen’. Zij noemt als voorbeelden: dieren handelen en denken op een hoog ontwikkelingsniveau, het dierlijke geslachtsleven wordt te vaak vergeleken met dat van de mens, dieren wordt een soort gezinsleven toebedacht, vermeden wordt de harde kanten van het natuurlijk leven te noemen en de functie van de jager (het roofdier) in het ecologisch systeem krijgt te weinig aandacht. Shields Tully schrijft dit vertekende beeld toe aan het feit, dat de meeste schrijvers van dierenverhalen voor kinderen proberen in de huid van een dier te kruipen in plaats van te observeren en te beschrijven.
Gematigder is Margery Fisher. Zij is niet tegen voorzichtige vormen van humanisering, maar voegt daaraan toe: ‘Humanisering kan alleen wanneer er nog iets overblijft van het oorspronkelijke dier’. Volgens haar krijg je nog geen goed dierenverhaal voor kinderen door rekening te houden met feiten uit de biologie.
Arbuthnot en Sutherland voeren
| |
| |
bij hun beschouwing over het beoordelen van dierenverhalen nog een ander element in, namelijk de leeftijd van de lezers.
Volgens hen is de eerste door hen onderscheiden groep, de dieren die eigenlijk mensen zijn, vooral bestemd voor jonge kinderen: ‘Zij moeten in overeenstemming zijn met de menselijke, niet met de dierlijke natuur en zij moeten zijn verteld met een lichtvoetige wijsheid’.
De tweede groep, ‘animals as animals, but talking’ richt zich met name op lezers van negen tot twaalf jaar. De dieren kunnen wel praten, maar zij moeten zich daarnaast wel dierlijk gedragen: ‘Wanneer dieren worden voorgesteld als dieren die kunnen praten, moeten hun gedrag en de problemen die zij moeten oplossen volledig in overeenstemming zijn met hun natuur’. De auteur van deze boeken moet er bijvoorbeeld voor waken zeer sentimenteel over dieren te schrijven.
Verhalen waarin het gedrag van dieren zo objectief mogelijk wordt weergegeven, zijn geschikt voor lezers van acht tot veertien, vijftien jaar. Bij deze verhalen moet de auteur zich onthouden van elke interpretatie van het gedrag van dieren die niet in overeenstemming is met wat de wetenschap heeft vastgesteld. Hij zou hoogstens een voorzichtige interpretatie kunnen suggereren.
| |
Milieu-educatieve boeken.
De laatste jaren wordt wel een onderscheid gemaakt tussen natuurboeken en milieuboeken. Een natuurboek vertelt iets over de natuur en geeft inzicht in natuurlijke processen. Wanneer de auteur hierbij relaties legt naar andere structuren en processen (bijvoorbeeld maatschappelijke, politieke) kan er sprake zijn van een milieuboek. Een natuurboek is dus niet automatisch een milieuboek en een milieuboek hoeft niet persé een natuurboek te zijn. Noortje van Leeuwen geeft de volgende omschrijving van een milieuboek: ‘Een milieuboek is een boek dat geschreven is vanuit een duidelijke doelstelling ten aanzien van milieubescherming en dat inzicht en betrokkenheid m.b.t. de milieuproblematiek bevordert.’
We kunnen de milieuboeken op een aantal verschillende manieren indelen. Een eerste onderscheid is dat tussen fictionele en informatieve milieuboeken. Vervolgens kunnen we spreken van milieuboeken die expliciet geschreven zijn om de milieuproblematiek aan de orde te stellen (bijvoorbeeld Het Walvismeer van Midas Dekkers) en van milieuboeken die door de schrijver niet in eerste instantie als milieuboek zijn bedoeld (en zo door de lezer ook niet worden ervaren) maar waarin wel allerlei aspecten van milieubescherming in meer of mindere mate een rol spelen. Een voorbeeld van deze tweede categorie is Mevrouw Vis, aap en de vuilniskoningin van Norma Fox Mazer. De hoofdpersoon van dit
| |
| |
boek woont met haar opa in een klein huisje bij een vuilnisbelt. Zij wordt op school met de nek aangekeken, zij is maar een vuilniskoningin. Tussen de regels lezen kinderen in dit boek over onze afval-maatschappij waarin wij snel zaken afdanken die eigenlijk nog goed bruikbaar zijn.
Gedurende een tweetal jaren heeft een werkgroep Jeugdboeken en milieu-educatie bestaan. Deze groep heeft zich beperkt tot het publiceren van een aantal artikelen.
| |
Bibliografie
Handboeken
|
Margery Fisher, Intent upon Reading. Londen, 1964 (tweede druk). |
Charlotte S. Huck, Doris Young Kuhn, Children's Literature in the Elementary School. New York, 1968 (tweede druk). |
May Hill Arbuthnot, Zena Sutherland, Children and Books. Illinois, 1972 (tweede druk). |
Margery Fisher, Matters of Fact. Londen, 1972. |
Jacques Vos, Conny Meijer, Wegwijs in de jeugdliteratuur. Leiden, 1985. |
Andere publikaties
|
Deborah Shields Tully, Nature Stories-Unrealistic Fiction. In: Elementary English, jaargang 51 (1974), blz. 348-352. |
Gerhard Haas, Das Tierbuch. In: Gerhard Haas (ed), Kinder- und Jugendliteratur, Stuttgart, 1974, blz. 335-368. |
Margaret Blount, Animalland. New York, 1974. |
Jacques Vos, Brom de hommel of: Zo leeft... de Hommel. In: Project Jeugdliteratuur, 3.0.0.7 (1978). |
Jacques Vos, Ecologie in de leesles. In: Leestekens, jaargang 2 (1981), blz. 14-20. |
Noortje van Leeuwen, Kinderboeken en milieu-educatie. In: Leestekens, jaargang 2 (1981), blz. 208-215. |
Thema-nummer: ‘Hela, gij bloempjes!’ In: En nu over jeugdliteratuur, jaargang 10 (1983). |
Jacques Vos, Feit en fictie in het dierenverhaal. In: Leestekens, jaargang 5 (1985), blz. 14-18. |
Thema-nummer ‘Dierenverhalen en informatieve boeken over dieren in het onderwijs’. In: Leestekens, jaargang 6 (1985). |
13 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1987
|
|