| |
| |
| |
Pauline Mol
door Saskia van der Wiel
Foto: Joep Lennarts
Pauline Mol is op 7 februari 1953 in Breda geboren. Ze studeerde Nederlands in Nijmegen en Theaterwetenschap in Utrecht. Ondertussen werkte ze in een clubhuis met kinderen. Van 1973 tot 1985 was ze vaste medewerkster bij het jeugdtheatercollectief Tejater Teneeter dat gericht was op het spelen van stukken over actuele thema's. Mol was medeverantwoordelijk voor de themagerichte spelprojecten in het basisonderwijs, de begeleiding van kinderen en leerkrachten, en het vastleggen van de ervaringen daarmee.
Vanaf 1982 legde zij zich toe op het schrijven van theaterteksten en op haar werkzaamheden als dramaturg en artistiek coördinator. Na deze periode werkte ze als freelance schrijfster en dramaturge voor diverse gezelschappen, radio en televisie. In 1990 werd ze artistiek leider van Theater Artemis in 's-Hertogenbosch. Daarnaast bleef ze binnen Artemis werken aan nieuw toneelrepertoire voor kinderen. In de Sprekerspoort in Den Bosch deed ze dat in samenspraak met kinderen die persoonlijke verhalen kwamen vertellen; in de Schrijverspoort bouwde ze met schrijvers aan theatrale vormen voor die verhalen. Om artistieke redenen nam ze aan het eind van theaterseizoen 1997-1998 afscheid van theatergroep Artemis.
Acht van Mols jeugdtheaterstukken werden vertaald, onder meer in het Arabisch, Deens, Duits, Engels, Frans, Kroatisch, Spaans en Zweeds.
| |
Werk
De teksten van Pauline Mol hebben een cruciale bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van authentiek repertoire voor het Nederlandse jeugdtheater. Had een schrijver van jeugdtheater volgens Zonneveld aanvankelijk als taak de geïmproviseerde
| |
| |
teksten en vondsten van de acteurs ‘te vatten in een samenhangende fabel met een heldere, centrale conflictlijn’, door de werkwijze van Pauline Mol kreeg de theaterschrijver meer eigen inbreng. Eerst concentreerde ze zich op de kinderlijke belevingswereld. Zo laat De ruzie (1981) zien hoe een hoog oplopend conflict tussen vijf kinderen verloopt. Carlos' dochter (1982) toont de heimwee en weemoed van een naar Nederland uitgeweken Uruguayaan en zijn dochter. Drie dagen Jan (1982) gaat over een jongen die in oorlogstijd een kerk binnen vlucht en daar drie dagen doorbrengt met een opgebaarde soldaat die in Jans fantasie tot leven komt.
Vervolgens gebruikte Mol teksten voor volwassenen die ze voor kinderen bewerkte. De dronken dag van Salvador (1984) gaat terug op Marquez; Van de houthakker en de halve kalkoen (1985) berust op een mengeling van sprookjes van Grimm en Ben Traven; Zomer (1986) op een toneeltekst van Romain Weingarten. Haar teksten gaan vaak over kinderen die door volwassenen onderdrukt worden en manieren vinden om te overleven. In Het geheim van de waarheid (1982) chanteert een kind haar vader als antwoord op zijn overspel. In Dag Monster (1986) betreden drie kinderen een griezelige sprookjeswereld, waardoor ze zich los kunnen maken van hun ouders.
In tragedies en andere klassiekers vond Mol verhalen waarmee ze kinderen (en de volwassenen naast hen) vertrouwd wilde maken. In de proloog van Ifigeneia Koningskind (1989) zegt ze dat als volgt: ‘Je moet grote verhalen vertellen, liefst verhalen die iedereen al kent, zodat het publiek niet meer zit te wachten op de afloop, maar benieuwd blijft naar het verloop.’ Het nieuwe van haar aanpak zat in haar keuze voor het perspectief van het kind dat in onze cultuur ‘weggedrukt en opgehemeld tegelijk’ lijkt te worden. Haar verhalen moeten de tegenstelling tussen volwassenen en kinderen ontstijgen. ‘Ik ben er van overtuigd dat je het met kinderen over heel veel kunt hebben, maar de manier waarop is heel essentieel,’ zei ze in een interview met Petra Barnard.
In Ifigeneia Koningskind is een kind bereid haar leven te offeren teneinde serieus genomen te worden door de volwassenen om haar heen. In Icarus!! Of de roep van de zon (1991) wordt vader Daedalus kleiner en kleiner door het vurige verlangen van zoon Icarus. In vertel Medea vertel (1994), een bewerking van Euripides' tragedie voor iedereen vanaf tien jaar, neemt Medea wraak op haar ontrouwe echtgenoot Jason door hun twee kinderen te vermoorden. De twee zonen zien vanaf gene zijde alles wat vooraf ging aan hun dood. In deze scènes zijn de kinderen nog springlevend. De jongens imiteren de avonturen van hun vader en zien hun moeder huilen zonder te begrijpen waarom. Vanuit ‘het donkere licht van de dood’ roepen de zonen hun moeder ter verantwoording voor haar daad. Ze trekken haar liefde in
| |
| |
twijfel, en stellen haar eindeloos veel vragen over het waarom en het hoe van haar daad. Medea antwoordt zo eerlijk en volledig mogelijk. Ze neemt de verantwoordelijkheid voor haar wanhoopsdaad, waardoor de twee jongens zich met hun dood kunnen verzoenen.
Geen enkel ernstig onderwerp, geen enkele heftige emotie schuwt Mol. Bij haar zijn kinderen mensen die nergens liever of puurder zijn dan volwassenen, maar wel machtelozer. Zij moeten temidden van verwarring, verdriet en woede hun kinderlijke spiritualiteit of intuïtie zien te bewaren. ‘De wereld is groter dan ze zeggen’, concludeert de hoofdpersoon in Drie dagen Jan dan ook na zijn helse verblijf in de kerk. Een meer recent voorbeeld is de niet nader te benoemen betekenis die ‘het ei’ heeft in Het laatste kind (1993). Deze tekst schreef Mol naar aanleiding van het Franse filmpje Seuls over kinderen in een psychiatrisch ziekenhuis. Vier kinderen, die ergens buiten verloren rondlopen, ontmoeten ‘de Laatste’. Zij is in het bezit van een ei. De andere vier zijn hun eigen ei ooit kwijtgeraakt. Dus begint er een hard gevecht om dat ene kostbare ei.
Op basis van jeugdherinneringen die Lilian Soons, artistiek medewerkster bij Artemis, haar vertelde, schreef ze de vertelling Kleine Lily (1995). De volwassen Lily blikt terug op het grote sterke kind dat ze moest zijn met een vader zonder handen, een langdurig zieke moeder, en het zieligste zusje van de wereld. De zomer van Aviya (1991) is een bewerking van een toneelstuk van de Israëlische actrice Gila Almagor, gebaseerd op haar jeugdherinneringen van kort na de Tweede Wereldoorlog. Aviya mag na een paar jaar in het kindertehuis weer bij haar moeder wonen, een dappere Poolse jodin die met oorlogstrauma's in een inrichting zat. De mensen in het dorp denken dat zij gek is. Aviya maakt zich zorgen om haar, terwijl zij door kinderen wordt gepest.
Luchtiger van toon zijn haar laatste stukken. In Soms verdwaal ik in een draak (1997), een bizarre collage van sprookjesfragmenten, verslaan Hans en Grietje met behulp van hun fantasie een draak en daarmee hun angst. In Bizon & Zn (1998) proberen drie cowboyzonen die alleen thuis achtergelaten zijn elkaar met stoere woorden en daden het leven zuur te maken. In Foppe en Douwe (1999) trekken een bejaarde vader en zoon met een draaiorgeltje en op clownsschoenen zingend en ruziënd langs de weg. Ze voeren een machtsstrijd: de blinde vader weigert de koffer open te doen die de zoon van zijn verdwenen moeder heeft gekregen.
| |
Kinderboeken
Twee kinderboeken heeft Pauline Mol op haar naam staan. Verhalen van de Zwarte Kraai (1987) bestaat uit vijftien bewerkingen van griezelige volkssprookjes, onder andere van de gebroeders Grimm, die ook in de gelijknamige serie van de vpro te
| |
| |
zien waren. In de verhalen is sprake van veel gruwel, bloed en afgerukte ledematen. Het centrale thema is angst, en vooral: het overwinnen daarvan. Eén van de verhalen is opnieuw uitgegeven als prentenboek met uitbundige illustraties van Annemarie van Haeringen. De kleine jager (1990) is gebaseerd op het verhaal ‘De Luipaardmens’ uit Fantastische vertellingen van Cerny c.s. De kleine jager wordt uitgelachen door de jongens in zijn dorp omdat het hem niet lukt een gazelle te doden. Om een meisje te imponeren helpt de Grote Tovenaar hem; bij volle maan wordt hij een luipaard. Hij waarschuwt de jongen: ‘Je zult bang worden voor jezelf’. En helaas: als luipaard jaagt hij zijn meisje op de vlucht. Ten slotte weet hij de luipaard in zichzelf te overwinnen, waarna hij blij is dat hij alleen maar de kleine jager is.
| |
Verhalen van de Zwarte Kraai
In de bundel Verhalen van de Zwarte Kraai, 15 sprookjes om te griezelen vertelt Mol griezelige verhalen opnieuw ‘op een manier waarop ík ze kan begrijpen en zoals ik van ze houd.’ Ze stelt dat dit soort verhalen mensen al eeuwenlang helpt om te ‘lachen om hun eigen angst’ en ‘te blijven geloven dat je sterker kunt zijn dan een draak.’ In elk verhaal is sprake van een monsterlijk wezen dat kinderen de stuipen op het lijf jaagt, zoals een draak, een weerwolf, een menseneter, een bergheks of een cycloop. De hoofdpersonen slagen er telkens in het monster, en daarmee
Illustratie van Annemarie van Haeringen uit Verhalen van de Zwarte Kraai
hun angst, te overwinnen. Dit doen ze door dapper of slim te zijn. In ‘Het meisje en het groene monster’ jaagt een meisje het monster op de vlucht door hem toe te spreken met alle stoerheid die haar vrijer mist. In ‘De roverbruidegom’ verstopt een prinses zich voor haar aanstaande, een menseneter; ze bemachtigt een pink van een ander slachtoffer als bewijs voor zijn misdaden. In ‘De cycloop’ steekt een monnik de cycloop een oog uit met het kruis dat om zijn nek hing.
Een aantal sprookjes gaat meer over de angst zelf. De jongen uit ‘Van de jongen die niet kon griezelen’ is zo dom dat hij niet kan griezelen; met deze onbedoelde dapperheid wint hij
| |
| |
de hand van de prinses, waarna hij blijkt te griezelen van een emmer vol onschuldige visjes. ‘Het meisje en het beest’ vertelt hoe het beest het hart van het meisje wint. In ‘Van de jongen die dronk en de moeder die treurde’ heeft een jongen na het vertrek van zijn vader een angstig visioen, waarna hij en zijn moeder zich neerleggen bij de situatie.
De verhalen worden in een directe, eigentijdse stijl verteld, zonder het archaïsche taalgebruik dat sprookjes zo vaak kenmerkt. Ze zitten vol gruwelijke details, zoals afgerukte ledematen en ten hemel spuitend bloed, en bizarre humor: ‘Toen rukten ze haar de schamele kleren af, legden haar op de tafel, hakten haar mooie lichaam in stukken en strooiden er zout over.’ Achter in het boek staan de bronnen van de verhalen vermeld: zeven zijn bewerkingen van sprookjes van Grimm, de overige zijn afkomstig uit Macedonië, Centraal-Afrika, Japan, Italië, Frankrijk, Friesland, Ierland, China, van eskimo's en zigeuners.
| |
Dag Monster
Dag monster, ‘een theatersprookje voor kinderen en volwassenen’, is een bewerking van La Belle et la Bête. In dit sprookje schenkt een vader zijn lievelingsdochter een roos die hij heeft geplukt uit de tuin van een monster. Het monster zint op wraak en eist de dochter als prijs. Om haar vaders leven te redden besluit het meisje zich op te offeren. Vervolgens raakt ze in gevecht met zichzelf om haar enorme angst voor hem. Pauline Mol opent haar tekst met ‘er was eens een sprookje/ en dat sprookje was al heel vaak verteld/ maar nog nooit door ons’, een vooruitwijzing dat haar bewerking een andere draai aan het sprookje zal geven.
Drie actrices vertellen samen het verhaal van het meisje, door in en uit dat verhaal te schieten. Binnen het verhaal spelen ze samen drie zusjes, hun vader en het monster. Een voor een nemen ze de rol van Monster op zich, op de manier van spelende kinderen: Jij bent het monster. Ook onderbreken ze het verhaal een paar keer uit twijfel aan het verhaal, bijvoorbeeld met: ‘Wat gemeen! Dat is gemeen! Dit klopt niet meer met het verhaal!’ Daarnaast geven ze als Vertelsters - grotendeels op rijm - commentaar op de gebeurtenissen.
De personages praten zonder de gedragenheid van sprookjestaal, maar wel poëtisch gestileerd. Het meisje uit haar kinderverlangens in kindertaal. Ze vraagt haar vader om ‘een roos/ een kleintje maar/ alsjeblief’, en ze verzucht: ‘niet doodgaan, hè papa/ niet dood/ want ik ben nog te klein zonder jou’ en ‘ik wil groot zijn/ veel groter dan ik ben/ ik wil de wind zijn [-] ach, ik kan niet zeggen/ wat ik bedoel/ het is zo'n ongeveer-gevoel’. De vader spreekt als een sombere en wanhopige autoriteit, soms met afstand tot zichzelf: ‘hij had zijn handen in het haar/ maar ook zijn tanden op elkaar/ wat was hij taai! Zo'n man die noemen ze
| |
| |
een held’ en God maakte ooit de wereld/ van wolken en van steen/ maar aan alles komt een eind/ niets.’
Het verhaal is zoals alle sprookjes op verschillende niveaus te interpreten. Het oorspronkelijke verhaal gaat vooral over de moeite die het kost om in te zien dat er achter een monsterlijk uiterlijk niet altijd een monster schuilgaat. Dag Monster kiest de vorm van een verhaal over het jonge meisje dat zich een weg baant door het verhaal, en daarmee een plaats zoekt voor haar verhouding tot het monster. Dat monster kan een metafoor zijn voor al het onbekende dat voor haar ligt, in de toekomst; maar ook voor het angstaanjagende dat schuilgaat in haarzelf. Ook is het een verhaal over drie zussen van wie er één in staat is haar angsten te overwinnen en zich over te geven aan de liefde. Dag Monster is sinds 1986 door vele theatergroepen op het repertoire genomen.
| |
Waardering
De jeugdtheaterteksten van Pauline Mol zijn doorgaans zeer positief ontvangen. Loek Zonneveld karakteriseerde haar taal als poëtisch, maar bovenal helder, met het vermogen zowel hard te zijn als zacht en troostrijk. Haar stukken overstijgen het niveau van de bewerking en worden een zelfstandig werk. ‘Het laatste kind ontwijkt de anekdote, jongleert met metaforen, en is daarmee een gaaf voorbeeld van de kwaliteit van het hedendaagse Nederlandse jeugdtheater.’ (Toneel Theatraal).
Haar keuze voor ernstige thema's krijgt in recensies en interviews veel aandacht. Alleen bij kleutervoorstellingen valt het oordeel daarover wel eens negatief uit. ‘De conversatie is te volwassen, er is teveel discussie’, vond Jeanette Stuurop (Leeuwarder Courant). Judith Eiselin zag in Foppe en Douwe ‘een hechte eenheid, waarin poëtische zinnen en nuchtere commentaren elkaar afwisselen’ maar vond de machtsstrijd tussen twee bejaarde mannen voor kleuters te moeilijk verteld. De dramatische vorm waarin ze haar teksten giet, vond alom waardering.
Ook Verhalen van de Zwarte Kraai werd gewaardeerd om de directe, eigentijdse stijl en beeldende manier van vertellen, terwijl De kleine jager geprezen is vanwege de harmonie tussen tekst en prenten en de krachtige, zuivere stijl zonder gezochte vergelijkingen of overdreven beelden.
| |
Bibliografie
Jeugdtheater
|
De ruzie (1981), Carlos' dochter (1982), Het geheim van de waarheid (1982), Drie dagen Jan (1982), De verassing (1983), De dronken dag van Salvador (1984), Van de houthakker en de halve kalkoen (1985), Zomer (1986), Dag Monster (1986), De wals van de man die weinig wist (1987), Dimbayayou, of de geboorte van kleine Monco (1989), Ifigeneia Koningskind (1989), More dead than red (1990), Icarus!! Of: De roep van de zon (1991), De zomer van Aviya (1991), Het laatste kind (1993), vertel Medea vertel (1994), Kleine Lily (1995), Watersnood (1996), Soms verdwaal ik in een draak (1997), Bizon & Zn (1998), Foppe en Douwe (1999). |
| |
| |
In druk verschenen:
|
Dag Monster. In: Toneelteksten voor Jeugdtheater. Amsterdam, International Theatre & Film Books/Nederlands Theater Instituut, 1991. |
Ifigeneia Koningskind. In: Toneelteksten voor Jeugdtheater 2. Amsterdam, International Theatre & Film Books/Nederlands Theater Instituut, 1991. |
Soms verdwaal ik in een draak, vier sprookjes van Grimm bewerkt. 's-Hertogenbosch, Theater Artemis, 1994. |
De zomer van Aviya (1991), Het laatste kind (1993), vertel Medea vertel (1994), Kleine Lily (1994). In: Theater Artemis 1990-1995. Amsterdam, Theater Artemis i.s.m. Uitgeverij International Theatre & Film Books, 1995. |
Watersnood. In: De Brakke Hond, nr. 55. Antwerpen, 1997. |
Bizon & Zn. In: Teksten voor het jeugdtheater. Amsterdam, Artemis i.s.m. Uitgeverij International Theatre & Film Books, 2001. |
Kinderboeken
|
Verhalen van de Zwarte Kraai. Met illustraties van Annemarie van Haeringen. Amsterdam, Van Goor, 1987. |
De kleine jager. Met illustraties van Annemarie van Haeringen. Amsterdam, Van Goor, 1990. |
Over theaterwerk met kinderen
|
En waarom dan? (1977, i.s.m. Leo Swinkels) Storing, ÈÈn groot spel (1979), Ongewoon (1981). |
Radio en televisie
|
Carlos' dochter (hoorspel). 1982. |
Het fort (televisie-scenario). 1985. |
Verhalen van de zwarte kraai (vertellingen voor vpro-tv). 1986. |
Over Pauline Mol
|
Rindert Kromhout, Pauline Mol, Verhalen van de Zwarte Kraai. In: Van grauwe griffel tot gouden gniffel. Hilversum, Gooi en Sticht, 1989. |
Victor Frederik, De kleine jager, een heerlijk prentenboek. In: Utrechts Nieuwsblad, 20-9-1990. |
Joyce Kammer, Afrikaans sprookje. In: Haagsche Courant, 30-11-1990. |
Irene Verhiel, Afrika. In: De Limburger, 1-12-1990. |
Loek Zonneveld, De wereld is veel groter dan ze zeggen. De toneelstukken voor kinderen van Pauline Mol. In: Toneel Theatraal, nr. 115, 1994. |
Bregje Boonstra, Ten hemel spuitend bloed. In: Een iets te hoge toonbank. Baarn/Utrecht, Bekadidakt, 1994. |
Petra Barnard, Op zoek naar de zinvolle, spannende stilte. In: Het Parool, 26-10-1995. |
Marian Buijs, Overrompelend en aanstekelijk spel in monsterlijk sprookje. In: de Volkskrant, 4-12-1995. |
Jeanette Stuurop, Theater Artemis voor kleuterpubliek. In: Leeuwarden Courant, 30-10-1997. |
Noor Hellmann, Scènes over het generatieconflict. In: NRC Handelsblad, 2-3-1998. |
Judith Eiselin, Heerlijk rustig stuk van Maccus. In: NRC Handelsblad, 18-1-1999. |
Marian Buijs, Moeders zakdoek vol dierbare herinneringen. In: de Volkskrant, 21-1-1999. |
58 Lexicon jeugdliteratuur
februari 2002
|
|