| |
| |
| |
Berhardina Midderigh-Bokhorst
door Margreet van Wijk-Sluyterman
Foto: Stadsarchief Vlaardingen
Johanna Berhardina (Dien) Bokhorst werd geboren op 31 mei 1880 in Soerabaja, Nederlands-Indië. Haar broers en zussen waren kinderen uit het eerste huwelijk van haar vader, een officier bij de genie. Hij overleed in Semarang toen Berhardina vijf jaar was. Haar moeder vestigde zich daarna met Dien en de stiefkinderen in Deventer, waar de kunstzinnige familie Bokhorst vandaan kwam.
In 1892 verhuisde Dien met haar moeder naar Den Haag, in de hoop daar haar tekentalent te kunnen ontwikkelen. Al op veertienjarige leeftijd nam ze deel aan de wintercursus voor vrouwelijke leerlingen van de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. In deze periode bezocht ze ook de meisjes-hbs. Na haar eindexamen, in 1897, volgde ze eerst de opleiding lo-tekenen aan de Academie en daarna de mo-opleiding. Toen ze in 1899 ook dat diploma had gehaald, ging ze nog een jaar naar de modelklas. Tussen 1900 en 1902 gaf ze enkele uren les in stilleventekenen aan de Academie. Van 1902 tot 1904 was ze lerares tekenen aan de Dagteeken- en Kunstambachtsschool voor Meisjes in Amsterdam.
Tijdens haar opleiding aan de Academie leerde ze Jean Jacques Midderigh (1877-1970) kennen. Na hun huwelijk - in 1905 - verhuisde Berhardina naar Vlaardingen, waar Jean Jacques tekenlessen gaf aan de Burgeravondschool voor middelbaar ambachtsonderwijs.
Vanaf de oprichting in 1899 was Berhardina Bokhorst lid van de Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleeding (VvVvV). Onder
| |
| |
invloed van de Reformbeweging propageerde deze vereniging prettig draagbare, soepele kleding voor moeders en kinderen.
Net als tijdgenoten Nans van Leeuwen, Johanna Coster en Ella Riemersma maakte Midderigh-Bokhorst veel modetekeningen. Al vanaf de eerste aflevering in 1906 leverde ze illustraties voor het tijdschrift De vrouw en haar huis. Midderigh-Bokhorst was een van de vaste medewerkers van het kindermaandblad Ons Thuis en het weekblad Zonneschijn. Daarnaast tekende ze platen voor kaarten en kalenders en voor wandplaten in de kinderkamer.
Dat Midderigh-Bokhorst bleef doorwerken na haar huwelijk was destijds niet vanzelfsprekend. Het illustreren van boeken deed ze voor een deel in nauwe samenwerking met haar man. Ze maakte ook portretten en vrij werk: aquarellen, pentekeningen, etsen en litho's.
Berhardina Midderigh-Bokhorst woonde vanaf 1927 in Wassenaar, waar ze in 1972 overleed.
| |
Werk
Berhardina Midderigh-Bokhorst heeft in allerlei technieken gewerkt. Ze ontwikkelde zich tot een gewaardeerd illustrator, die door verschillende uitgevers werd gevraagd om kinderboeken te illustreren. Vaak verzorgde ze ook de bandontwerpen. Aanvankelijk signeerde ze met J.B. Bokhorst of JBB; later met Berhardina Midderigh-Bokhorst of B.M.B.. Als ze samenwerkte met haar man, kregen de tekeningen B&J Midderigh-Bokhorst als signatuur. Samen maakten ze onder meer de illustraties voor verscheidene sprookjesverzamelingen, waaronder sprookjes van Grimm, tussen 1906 en 1910 in vier delen bewerkt door Martha van Vloten. Ook voor een groot aantal historische verhalen van onder meer Joh. H. Been en P. Visser tekenden ze samen de grote platen. Berhardina deed de figuren, Jean Jacques nam de achtergronden, de architectuur en de landschappen voor zijn rekening. Hij was het ook die de platen controleerde op historische juistheid.
Voor verhalen over verre landen, waaronder een herdruk van De roode paradijsvogel (1919) van J. Hendrik van Balen, met een Papoea als hoofdpersoon, werkten de echtgenoten op dezelfde manier samen. In een interview met Het Vaderland ter gelegenheid van haar 75ste verjaardag vertelt Midderigh-Bokhorst hoe veel steun en hulp ze van haar man ondervond, want ‘het kwam wel eens voor dat ik moeilijkheden had met enkele details en hij wist die met een paar streken en lijnen onmiddellijk op te lossen. Zonder mijn man had ik beslist nooit zoveel kunnen doen. Hij vulde mij als het ware aan.’
Haar eerste illustraties voor kinderen maakte Midderigh-Bokhorst voor Heidekoninginnetje (1902), een liedboek met teksten van Hilda en
| |
| |
muziek van Catharina van Rennes. Het zijn sierlijke, ragfijne tekeningen die volgens Jopje Bakker in Kinderliedjes in beeld (1985) goed aansluiten bij de Nieuwe Kunst, de Nederlandse variant van de Jugendstil. Voor Kindervreugde, tweestemmige liedjes met pianobegeleiding (1915) werkte Midderigh-Bokhorst met haar man samen. Zij tekende de figuurtjes, Jean Jacques verzorgde de achtergrond en de decoratie.
Samen met haar man illustreerde ze ook de bekende, vaak herdrukte historische verhalen van Marie Boddaert. Voor Roswitha (1909), dat zich afspeelt in de dertiende eeuw, tekenden ze een groot aantal paginagrote zwartwit-platen met fijne lijntjes, nagenoeg zonder schaduwwerking. Enkele daarvan zijn bij de 5de druk in 1929 vervangen door platen in kleur. De jurk van Roswitha heeft de kenmerkende mouw van de middeleeuwse vrouwenkleding, maar lijkt verder vooral een reformjapon. Doorgaans volgt Midderigh-Bokhorst echter nauwkeurig de mode van de tijd die ze uitbeeldt. Op de bandtekening van Sturmfels (1917), een verhaal dat gesitueerd is in de achttiende eeuw, staan twee vrouwen die ieder een generatie vertegenwoordigen. In hun kleding heeft Midderigh-Bokhorst het generatieverschil zichtbaar gemaakt: de oudste vrouw draagt de mode van de pruikentijd en de hoepelrokken, haar dochter vertegenwoordigt de
Uit Roswitha van Marie Boddaert
omwenteling die omstreeks die tijd plaatsvond. Meisjes en jonge vrouwen kregen daardoor meer vrijheid van beweging en een natuurlijke haardracht.
De vele boeken die Midderigh-Bokhorst illustreerde voor jonge kinderen gaan meestal over alledaagse gebeurtenissen in en om het huis, met een dagje uit of een logeerpartij als bijzonder avontuur. Vanaf 1909 werkte ze mee aan een groot aantal delen uit de reeks ‘Voor 't kleine volkje’, een uitgave van G.B. van Goor Zonen. Voor elk deel tekende ze een paar grote platen en veel kleine plaatjes tussen de tekst, meest in zwartwit, soms met een steunkleur. Voor uitgeverij Erven Martin
| |
| |
G. Cohen verzorgde ze vanaf 1912 een aantal delen in de serie ‘Voor school en huis’, eenvoudige oblong prentenboeken met zwartwit-platen en een steunkleur bij vierregelige versjes van Anna Sutorius. Voor het deeltje In de speelkamer (1912), waarin kinderen vadertje en moedertje spelen en een grote hond bij hun spel betrekken, tekent ze de inrichting van een kinderkamer zoals men toen verantwoord vond. De anatomie van de figuren is af en toe wat stijfjes. Speelser en gevarieerder zijn de zwartwit-platen van winterse taferelen als sleeën en baantje glijden in Het boek van den winter (1913) van Henriette Dietz. Kleine, levendige pentekeningetjes, vrijwel zonder achtergrond en vaak zonder kader, staan tussen de tekst in Wat de haard fluisterde (1914) van S. Maathuis-Ilcken.
Voor grijstonen paste Midderigh-Bokhorst arceringen en raster toe. In Van kinderen en hun lievelingen (1909) van Marie Leopold geeft zij zo kleding en meubels weer. Het effect van grijstonen kan voor de hele plaat worden bereikt met een tekening van gewassen inkt, die als autotypiecliché wordt afgedrukt, een afbeelding opgebouwd uit punten. Doordat deze techniek meer schaduwwerking mogelijk maakt en minder fijne lijntjes vraagt, lijken de platen schilderachtig, zoals in Een moeilijk jaar voor de Van Heerdentjes (1921) van Tine Ophof-Sterk.
Als grote en kleine platen in kleur tussen de tekst moeten worden afgedrukt, geeft een kleurenlitho het mooiste effect, maar steendruk is een kostbare techniek. Het idee voor Bennie's prentenboek (1914) besprak Midderigh-Bokhorst eerst met de uitgever, pas daarna werd de schrijfster benaderd. Bij de versjes van S. Maathuis-Ilcken zijn enkele grote
Uit Wat de haard fluisterde van S. Maathuis-Ilcken
| |
| |
Uit Bennie's prentenboek
| |
| |
Uit Van een kindje dat niet gewasschen wilde worden
platen in pastelkleuren afgedrukt en verder kleine plaatjes tussen de tekst, met een gele of blauwe steunkleur. Het geheel ademt de sfeer van een veilige en zonnige kinderwereld.
Bij het klassieke verhaal De kleine lord (1927) van Francis H. Burnett zijn de platen niet zo strak ingekaderd; de contourlijnen zijn losser of ontbreken bijna geheel. Die stijl ontwikkelt Midderigh-Bokhorst verder in de platen voor meisjesboeken uit deze periode, waaronder Stuurloos (1929) van Maren Koster, waarin de figuren het korte kapsel en de jurken met verlengde taille dragen die gangbaar waren volgens de mode van die tijd.
Midderigh-Bokhorst illustreerde meisjesboeken voor diverse uitgevers. Laurientje (1931) en Marian en Marion (1934) van J.M. Selleger-Elout, verschenen bij Servire in Den Haag, hebben een educatief element. In beide boeken speelt een meisje in de klederdracht van Walcheren de hoofdrol. Saskia de Bodt laat in Een Zeeuwse idylle (2006) zien dat de tekeningen aansluiten bij het stereotiepe, idealistische beeld van het eiland, zoals dat gepropageerd werd tussen de twee wereldoorlogen.
Dat Midderigh-Bokhorst haar manier van tekenen varieerde, blijkt uit het prentenboek Als ik bij mijn oma ben (1950), met versjes van Elisabeth van Maasdijk. Rond de teksten tekent ze in kleur Guusje en zijn speelgoed met losse lijnen, bijna schetsmatig en vrijwel zonder achtergrond.
| |
Prentenboeken
De kleine prentenboeken die Midderigh-Bokhorst zelf schreef, zijn gebaseerd op verhaaltjes die ze aan haar kinderen vertelde. Voor drie prentenboeken uit 1921 maakte ze aquarellen in heldere kleuren. Van een kindje dat niet gewasschen wilde worden verbeeldt een dag uit het leven van het vuile meisje Pimpernelletje. De plaatjes geven weinig details, de achtergrond is summier weergegeven, maar de kinderen zijn levensecht uitgebeeld. Van een jongetje dat niet naar bed wilde gaat over kleine Paul, die protesteert als het bedtijd wordt. Midderigh-Bokhorst tekende een huiselijk tafereeltje bij de haard; de oude tante Koosje zit in traditionele zwarte kledij te breien, terwijl Paultje in zijn prentenboek leest. Hij heeft zichtbaar moeite om wakker te blijven tussen de kussens
| |
| |
op de bank en zijn speelgoed op de grond. In Van een jongetje dat te ver ging wandelen verdwaalt Hansje, als hij paddenstoelen gaat plukken. Het verhaal gaf Midderigh-Bokhorst de gelegenheid de natuur te tekenen, met kleine mandjes paddenstoelen overal in het boekje.
Pasteltekeningen vormen de basis voor de fotografische litho's van het prentenboek Hoe Wortelmannetje de wereld zag (1922), een fantasieverhaal over een kleine kabouter die de wereld om hem heen bekijkt. De afbeeldingen tussen de tekst zijn weergegeven in tinten groen, bruin en geel. Een grote plaat van Wortelmannetje op een vlinder is getekend in alle mogelijke tinten paars en roze. In 1938 kwam de dochter van Midderigh-Bokhorst met twee kleine kinderen op verlof uit Indië. Het prentenboek over Wortelmannetje viel zo bij hen in de smaak, dat het haar stimuleerde twee vervolgdelen te maken: Wortelmannetje geeft een feest (1941) en Wortelmannetje gaat naar elfenland (1943).
Dat Midderigh-Bokhorst van flora en fauna hield is in veel van haar illustraties te zien, maar ze kon de natuur nooit tot onderwerp van haar verhalen maken. Die kans kreeg ze tijdens de oorlog, toen de opdrachten grotendeels stil lagen. In die jaren tekende ze de bloemen in haar tuin. Later bedacht ze er een verhaal bij, dat in 1950 verscheen ter gelegenheid van haar 70ste verjaardag: Met Elfje Krulkuif het hele jaar door.
| |
Waardering
De waardering voor het werk van Midderigh-Bokhorst is in de loop van de tijd veranderd. In 1913 schrijft D. Wouters in Over het illustreeren van leesboeken voor kinderen dat de plaatjes van B&J Midderigh-Bokhorst op het eerste gezicht aangenaam zijn, maar op den duur door hun eenvormigheid vervelend worden. Hij vindt haar tekeningen voor het tijdschrift Zonneschijn veel minder levensecht dan die van Tjeerd Bottema, die latere jaargangen illustreerde. Over de beginperiode oordeelt ook H. van Tichelen in Over boeken over kindsheid en jeugd (1952) niet zo positief; hij noemt de plaatjes ‘artistiek’, maar ook ‘meer koel decoratief dan suggestief’. Dat haar latere tekeningen speelser en gevarieerder gevonden worden, schrijven sommige critici toe aan de invloed van Rie Cramer. Volgens Van Tichelen bereikt ze in haar prentenboeken over Wortelmannetje (1941-1943) ‘als vertelster het ideaal van verfijnde eenvoud en streeft ze in haar delikate tekening en kleuren en tinten het allermooiste voorbij wat Rie Cramer en anderen ooit hebben voortgebracht’.
D.L. Daalder rekent haar in zijn overzicht Wormcruyt met suycker (1950) tot een van de ‘voortreffelijke illustratoren’ in de eerste helft van de twintigste eeuw. R.V.D. (Het
| |
| |
Vaderland, 1955) roemt speciaal de ‘romantisch uitgebeelde vlotte en levendige figuurtjes’ uit Roswitha (1909) en Sturmfels (1917). Dat de platen uit Roswitha nog steeds worden gewaardeerd, blijkt uit het onderzoek dat gedaan is in het kader van de studiedag over een canon van de jeugdliteratuur (Vensters op de canon, 2010).
De platen van Midderigh-Bokhorst doen beslist niet verouderd aan, schrijft Reinold Kuipers in De hele Bibelebontse berg (1989). Het met ‘liefdevol gevoerde pen weergeven van de werkelijkheid’ ziet hij als de grootste kracht van de illustratrice. In het najaar van 2012 is in Vlaardingen onder de titel ‘Twee handen aan éénzelfde tekening’ een tentoonstelling gewijd aan het werk van Berhardina en Jean Jacques Midderigh. In hun gelijknamige bijdrage aan Historisch Jaarboek Vlaardingen 2012 (2012) laten Ellen Boonstra en Erika Verloop zien hoe Midderigh-Bokhorst in veel van haar illustraties de directe omgeving van haar eigen kinderen in beeld brengt. Juist dat beschouwt Saskia de Bodt in Prentenboeken, ideologie en illustratie 1890-1950 (2003) als een van haar verdiensten: ‘Van alle illustratoren is Midderigh-Bokhorst het meest adequaat in het weergeven van het dagelijks leven van haar kleine personages’. De Bodt noemt haar een van de meest productieve en aansprekende illustratrices van het interbellum. Ze had een goede naam bij pedagogisch getinte critici zoals Nellie van Kol en Nienke van Hichtum. ‘Als adviseur van uitgever Noothoven van Goor en bijvoorbeeld door haar medewerking aan de grote tentoonstelling De vrouw 1813-1913 heeft Midderigh-Bokhorst een hele generatie jonge illustratrices in het zadel geholpen’, aldus De Bodt in Helden in beeld (2006). De betekenis van Berhardina Midderigh-Bokhorst zit niet alleen in haar illustratieve werk, maar ook in haar stimulerende rol binnen de wereld van vrouwelijke kunstenaressen van haar tijd.
| |
Bibliografie
Geschreven en getekend door B. Midderigh-Bokhorst
|
Van een kindje dat niet gewasschen wilde worden. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1921]. |
Van een jongetje dat niet naar bed wilde. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1921]. |
Van een jongetje dat te ver ging wandelen. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1921]. |
Hoe Wortelmannetje de wereld zag. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1921]. (In 1941 herdrukt onder de titel Wortelmannetje gaat op reis). |
Wortelmannetje geeft een feest. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1941]. |
Wortelmannetje gaat naar elfenland. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1943]. |
Met elfje Krulkuif het hele jaar door. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1950]. |
Samen met J.J. Midderigh, Glans en gloed uit donkere diepten. ['s-Gravenhage], Levensverzekeringsmaatschappijen Nilmij en Arnhem, [1955]. |
| |
| |
Onder het pseudoniem Hannie Holt:
Van kindjes en hun vrindjes. Den Haag/Batavia, Van Goor Zonen, [1945]. |
Van spelende kleuters. Den Haag/Batavia, Van Goor Zonen, [1947]. |
|
Keuze uit het werk geïllustreerd door B. Midderigh-Bokhorst en Jean Jacques Midderigh
|
Sprookjes, door Jacob Grimm, bewerkt door Martha van Vloten. Amsterdam, Schreuders, voor de Mij van goede en goedkoope lectuur, [1906]. Eerste verzameling. Tweede verzameling [1907]; Derde verzameling [1908]; Vierde en laatste verzameling [1910]. |
Marie Boddaert, Roswitha, verhaal uit de 13de eeuw. Alkmaar, Gebr. Kluitman, [1909]. Bij de 5de druk in 1929 is een deel van de platen vervangen door platen in kleur. |
Joh. H. Been, Spekkie, de pijper der zeeleepers. Amsterdam, Erven Martin Cohen, [1909]. |
P. Visser, De beeldhouwer van Pompei. Amsterdam, Erven Martin Cohen, [1911]. |
Marie Boddaert, Prins Almanzor's makker. Alkmaar, Gebr. Kluitman, [1912]. |
H.J. de Kraan, Kindervreugde, tweestemmige liedjes met pianobegeleiding. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1915]. |
Marie Boddaert, Sturmfels. Alkmaar, Gebr. Kluitman, [1917]. |
S. Gruys-Kruseman, Het Noordzee-eiland (Vlieland); een verhaal voor jong en oud. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1917]. |
S. Gruys-Kruseman. Villa oorwurm (op Ameland). Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1918]. |
Adrie & Caspert van Son, Voor jong Nederland: nieuw prentenboek. [sl], Vroom & Dreesman, [ca. 1918]. Deel 2 [ca. 1918]; Deel 3 [ca. 1919]. |
Jo Ufkes, Bremheuvel, Amersfoort, Valkhoff, [1918]. |
J. Hendrik van Balen, De roode paradijsvogel. Alkmaar, Gebr. Kluitman, [1919], 2de druk. |
J. Hendrik van Balen, Onder de Mooren: avonturen in Marokko. Alkmaar, Gebr. Kluitman, [1919], 2de druk. |
Tine Ophof-Sterk, Een moeilijk jaar voor de Van Heerdentjes: een meisjesverhaal uit het Bataviaasch familieleven. Boekhandel Visser & Co, Weltevreden; Amersfoort, Valkhoff & Co, [1921]. |
Christine Doorman, De wondervogel: een sprookjesboek, deel 1 en deel 2. Hillegom, Editio [1921]. Andere sprookjes van deze auteur, in 1921 geïllustreerd door B&J Midderigh-Bokhorst: Indisch tooversprookje; Zwitsersche sprookjes uit de Engadine; Slavische sprookjes; Russische sprookjes; Oud-Duitsche sprookjes; IJslandsche sprookjes. (In de uitgave van G.B. van Goor Zonen (1924) zijn de platen getekend door B. Midderigh-Bokhorst). |
Christine Doorman, Mijn Italiaantjes. Haarlem, J.W. Bossevain, [1922]. |
Elize Knuttel-Fabius, Sterk en Trouw. Den Haag, G. B van Goor Zonen. [1932]. |
Keuze uit het door B. Midderigh-Bokhorst geillustreerde werk
|
Heidekoninginnetje: een klaviersprookje. Teksten van Hilda, muziek Catharina van Rennes. Utrecht, Jac. Van Rennes, [1902]. |
Ida Heijermans, Zoo mooi als zonneschijn: een vertelling. Rotterdam, Masereeuw en Bouten, [1905]. |
Nienke van Hichtum, Kinderleven, 10 schetsjes. Bussum, C.A.J. van Dischoeck, [1906]. |
Katharina Leopold, Verhalen en versjes voor kinderen van 6-10 jaar. Haarlem, Vincent Loosjes, [1906]. |
T. van Buul, Zonneschijn: leesboek voor de lagere school, voor jongens en meisjes van 10-12 jaar. Bussum, C.A.J. van Dischoeck. [1907]. |
S. Maathuis-Ilcken, Praatjes en plaatjes voor kleine maatjes. Groningen, J.B. Wolters, [1908]. |
Marie Leopold, Een jolig troepje. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1909]. |
S. Gruys-Kruseman, Uit m'n mouw geschud. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1909]. |
Marie Leopold, Van kinderen en hun lievelingen; verhalen voor kinderen van 7-10 jaar. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1909]. |
| |
| |
S. Gruys-Kruseman, Moes vertelt verder. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1910]. |
Elize Knuttel-Fabius, Kinnie en haar vrienden. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1910]. |
Catharina van Rennes, De kluchtige avonturen van pop Topsy, Utrecht, Rennes, [1910]. |
Anna Sutorius, Klein en knus voor broer en zus. Amsterdam, Erven Martin G. Cohen, [1910]. |
S. Gruys-Kruseman, Met z'n zevenen uit logeren. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1911]. |
Katharina Leopold, Heel lang geleden. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1911]. |
Henriette Blaauw, Zangkleutertjes: 8 kinderliedjes. Alkmaar, Gebr. Kluitman, [1912]. |
W.G. van de Hulst, Uit het winter-wonderland, verhalen voor kinderen van 6-12 jaar. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1912]. |
Anna Sutorius, In de speelkamer. Amsterdam, Erven Martin G. Cohen, [1912]. Serie ‘Voor school en huis’. In dezelfde serie in 1912: In de wei; Aan 't strand; Winkeltje spelen; Op het veld. |
Tine van Aalst-Gobius, Eenig kind. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1913]. |
Emmy von Rhoden, Stijfkopje verloofd. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf [1913], 6de druk. Andere delen van deze serie: Stijfkopje (als grootmoeder), [1923], 5de druk; Stijfkopje getrouwd, [ca. 1925], 6de druk; Stijfkopje op school [1928], 8de druk. |
Henriette Dietz, Het boek van den winter. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1913]. |
Nienke van Hichtum, Oude en nieuwe verhalen. Alkmaar, Gebr. Kluitman, [1913]. |
S. Maathuis-Ilcken, Bennies's prentenboek. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1914]. |
S. Maathuis-Ilcken, Wat de haard fluisterde: verhalen en versjes voor kinderen. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1914]. |
Cor van Osenbruggen, De tweelingen Flip en Henk. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1914]. Vervolg: Hoe 't Flip en Henk verder ging. [1925]. |
Anna Sutorius, Kleuterboekje. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1914]. |
Cor van Osenbruggen, Wilde Jo. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1915]. |
Anna Sutorius, Te laat op school. Amsterdam, Erven Martin G. Cohen, [ca. 1915]. Serie ‘Voor school en huis’. In dezelfde serie in 1915: Wimmie op de wandeling; In 't plantsoentje; Van drie kaboutertjes; Drie vrolijke vrindjes; Een stout grapje; De droom van Hanse-Pansje. Stoute poppen-kinderen. |
F.H.N. Bloemink, Lentedagen. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1916]. |
Clémence M.H. Bauer, Kleine Sarina. Een schets uit het leven van een inlandsch meisje. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1916]. |
Jo Ufkes, Aan het begin. Amersfoort, Valkhoff & Co, [1916]. |
Cor van Osenbruggen, Tante Doortje's erfenis. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1917]. |
Thérèse Hoven, Nieuw Engels binnenhuisje. Alkmaar, Kluitman, [1919]. |
Maren Koster, Rie. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1919]. |
A.F. Pieck, Hoe ik schilder werd. Uit het leven van Huib Hoepel. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1919]. 2de druk. |
Nienke van Hichtum, Gouden Sprookjes van Gebrs. Grimm. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1920]. |
Maren Koster, Freule Kameleon. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1920]. |
Tine Ophof-Sterk, Een moeilijk jaar voor de Van Heerdentjes: een meisjesverhaal uit het Bataviaasch familieleven. Boekhandel Visser & Co, Weltevreden; Amersfoort, Valkhoff & Co, [1921]. |
Anna Sutorius, Van twee buurtjes. Amsterdam, Erven Martin G. Cohen, [1922]. Serie ‘Voor school en huis’. In deze serie in 1922: Klein moedertje; Rietje's logeerpartij; Onrust in het bos; Een vliegerwedstrijd. |
Cor van Ossenbruggen, Trouwe bondgenoten. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1922]. |
| |
| |
Fenna van Campen, Het muziekhuis, Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1923]. |
Charles Kingsley, De waterkindertjes. Bewerkt door M. van Vloten. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur, 1924. |
Christine Doorman, Zweedsche sprookjes. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1925]. Tweede bundel onder de titel Zwaanwitje, Zweedsche sprookjes [1928]. |
C.M. Hille-Gaerthé, Het verstopte huuske. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, [1925]. |
Greta Vollewens- Zeylemaker, Zonnehuis, Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1926] |
Francis H. Burnett, De kleine lord, Gebr. E & M. Cohen, 1927. 20ste druk. |
Sini Greup-Roldanus, De manke grapjas. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1928]. |
Maren Koster, Stuurloos. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1929]. |
D.A. Cramer-Schaap, Hansje's luchtreis. Een vroolijk Bleyle prentenboek. Stuttgart, Bleyle, 1930. |
J.M. Selleger-Elout, Laurientje. Den Haag, Servire, [1931]. |
Clémence M.H. Bauer, Zangvogeltje. Den Haag, G.B. van Goor Zonen, [1933]. |
J.M. Selleger-Elout, Marian en Marion. Den Haag, Servire, [1934]. |
A.M. Nachemius-Roegholt, Andy's gouden stippen. Alkmaar, Gebr. Kluitman, [1935]. |
Emst van Soest, Joke wordt mensch. Meisjesroman uit Indië. Alkmaar, Gebr. Kluitman, [1936]. |
J.M. Selleger-Elout, Andertje. Den Haag, Servire, [1950]. |
Elisabeth van Maasdijk, Als ik bij mijn oma ben. Leiden, Sijthoff's uitg. mij, [1950]. |
Louise Alcott, Een meisje van buiten. Den Haag, G.B. van Goor Zonen, [1953] |
J.M. Selleger-Elout, Een zomer met Lijsje Lorresnor. Den Haag, Servire, 1954, 3de druk. |
Over B. Midderigh-Bokhorst
|
Douwe Wouters, Over het illustreeren van leesboeken voor kinderen, Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1913. |
Catalogus der tentoonstelling ‘Schoonheid in het Leven van het Volkskind’. Den Haag, De ontwikkeling, 1914. |
N.N. Mevrouw B. Midderigh-Bokhorst. In: De Haagsche Vrouwenkroniek, weekblad voor de ontwikkelde vrouw, 2-6-1923. |
Johanna Schwencke, B. Midderigh-Bokhorst. In: De vrouw en haar huis, jaargang 22 (1928), blz. 558-565. |
D.C. Daalder, Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandsche kinderliteratuur. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1950. |
H. van Tichelen, Over boeken over kindsheid en jeugd. Antwerpen, De ontwikkeling, 1952. |
Greta Vollewens-Zeylemaker, Mevrouw Midderigh-Bokhorst 75 jaar en nu op een steiger. In. De vrouw en haar huis, (49), augustus 1955. |
R.V.D., ‘Wij spraken met mevrouw B. Midderigh-Bokhorst’ In: Het Vaderland, 28-5-1955. |
Netty Engelsman, Hun harten zijn jong gebleven. In: Moeder-Vrouwenpost (1958), 12, blz. 548-550. |
Pieter Scheen, Lexicon Beeldende kunstenaars 1750-195. Den Haag, Kunsthandel Pieter Scheen, 1969-1970, deel 1, blz. 121. |
Hanneke Adriaans, Berhardina Midderigh-Bokhorst als illustratrice op kledinggebied. Utrecht, Centraal Museum, 1982. (Bij een tentoonstelling in het Centraal Museum). |
Jopje Bakker, Tekenend voor toen. Norm en vorm van de illustratie in Nederlandse kinderboeken 1890-1940. Den Haag, Nederlands Biblotheek en Lektuur Centrum, 1985. |
Jopje Bakker, Kinderliedjes in beeld. 220 jaar geillustreerde kinderliedboekjes in Nederland. Den Haag, Nederlands Biblotheek en Lektuur Centrum, 1985. |
Ineke Suidman, Herontdekte illustraties vertellen over 60 jaar mode. In: Nouveau 3 (1988), februari-maart. |
| |
| |
Reinold Kuipers, ‘Het gezicht van het kinderboek.’ In: N. Heimeriks en W. van Toorn (red.), De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de Middeleeuwen tot heden. Amsterdam, 1989, blz. 541-585. |
Dorothee Buur, Indische jeugdliteratuur, Geannoteerde bibliografie van jeugdboeken over Nederlands-Indië en Indonesië. Leiden, KITLV Uitgeverij, 1992. |
P.M.J.E. Jacobs, Beeldend Benelux. Biografisch handboek. Tilburg, Stichting Studiecentrum Beeldende Kunst, 2000, dl. A-Ch, blz. 387 |
B.P.M. Dongelmans, (red.), Tot volle waschdom: bijdragen aan de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur. Den Haag, NBD Biblion Publishers, 2000. |
Saskia de Bodt en Jeroen Kapelle, Prentenboeken, ideologie en illustratie 1890-1950. Amsterdam/Gent, Ludion, 2003. |
Saskia de Bodt, Stance Eenhuis en Muriel Steegstra, Helden in beeld. Illustraties uit kinderboeken. Den Haag, Letterkundig museum, 2006. |
Saskia de Bodt, Een Zeeuwse idylle. Het beeld van Zeeland in prentenboeken 1900-1960. Arnhem, Terra, Zeeuwse bibliotheek, 2006. |
Marjan Groot, Vrouwen in de vormgeving in Nederland 1880-1940. Rotterdam, Uitgeverij 010, 2007. |
Bregje Hofstede, Modieuze heldinnen. Kleding in de illustraties van Berhardina Midderigh-Bokhorst. Scriptie in het kader van de onderzoekswerkgroep Saskia de Bodt en anderen, Amsterdam, 2008-2009. (collectie Koninklijke Bibliotheek). |
Saskia de Bodt, Kinderen van Holland. Harderwijk, Uitgeverij d'Jonge Hond, Koninklijke Bibliotheek, 2009. |
Margreet van Wijk-Sluyterman, Kent u dit plaatje? In: Helma van Lierop-Debrauwer en Toin Duijx (red.), Vensters op de canon. Bijdragen aan het symposium ‘Heden en verleden in (jeugd)literatuur en mensen’. Tilburg, Universiteit van Tilburg, 2010, blz.. 51-72. |
Peter van Dam, De art deco van Ella Riemersma 1903-1993; illustratrice en boekbandontwerpster. Eindhoven, [ZOO] producties, 2010. (Met tekstbijdragen van Jeff Clements en Margreet van Wijk-Sluyterman.) |
Ellen Boonstra-de Jong en Erika Verloop, ‘Twee handen aan éénzelfde tekening’, leven en werk van het kunstenaarsechtpaar Midderigh-Bokhorst. In: Historisch Jaarboek Vlaardingen 2012. Vlaardingen, Historische Vereniging Vlaardingen, 2012. (Met een lijst van geïllustreerde boeken) |
Opmerking
|
De illustratie in kleur uit Bennie's prentenboek (1914) en de afbeelding uit Van een kindje dat niet gewasschen wilde worden (1921) zijn afkomstig uit het stadsarchief van Vlaardingen. |
93 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 2013
|
|