de natuur immers openbaarde zich Gods hand en Gods orde. Zijn Katechismus is geschreven volgens de fysicotheologische opvatting dat God met elk ding en verschijnsel in de natuur een doel heeft. Met zijn boek wilde Martinet aantonen dat (natuur)wetenschap en bijbel niet met elkaar in strijd waren, zoals veel tijdgenoten vonden, maar met elkaar verzoend konden worden. De natuur is, naast de bijbel, het tweede boek van God.
Deze opvatting komt ook in het voorwoord van het boek tot uiting. Martinet droeg zijn Katechismus op aan de kinderen van stadhouder Willem V. De natuur immers, is naast het Evangelie, de meest geschikte plek om ‘Hen op te leiden tot den dienst van den groote Regeerder der Waereld’.
Opvallend aan het boek is de dialoogvorm, de ‘zaamenspraak’ tussen een leermeester, Martinet zelf, en ‘eenen braven, leergierigen, doch ongeoefenden Jongeling’. Ze wandelen samen buiten en komen zo vanzelf in situaties waarin de auteur alle kennis van zijn tijd tentoon kan spreiden, van ‘het uitspansel en de hemelsche lichamen’ tot en met ‘de bosschen en boomen onzes vaderlands’. Het boek is een encyclopedie van contemporaine kennis en opvattingen over biologie, natuurkunde, meteoreologie, filosofie, theologie en zedenleerpsychologie. Deze kennis is, althans in hedendaagse ogen, nu eens exact, dan weer neigend naar bijgeloof of moralisme. Een voorbeeld van het eerste is de vaststelling dat een waterdroppel die in damp verandert dertienduizend maal meer plaats beslaat dan voorheen. Een voorbeeld van het laatste de opmerking dat een uur voor en een uur na zonsop- of ondergang de lucht het ongezondst is. Soms ook maakt Martinet duidelijk dat we nog niet alles weten, bijvoorbeeld over onze ademhaling: ‘[-] lucht dringt in onze longen door en schudt, zo denkt men, daar het bloed, verkoelt deszelfs warmte, of verrigt er diensten die ons noch niet bekend zijn.’
In zijn streven de natuur toch vooral voor te stellen als volmaakt plan van God ten dienste en nut van de mensen goochelt Martinet nogal eens met oorzaak en gevolg. ‘Is U bekend’, vraagt hij bijvoorbeeld zijn jongeling, ‘dat de tanden agterblijven zo lang de tedere Moeder zoogt, om haar niet te pijnigen?’ En op de vraag waarom God wilde dat bijen honing en was verzamelen, luidt het antwoord dat ‘onze Handen niet fijn genoeg zijn om die dingen uit den kelk der Bloemen te halen’.
Al snel verscheen een afgeleide editie voor jongere kinderen, Kleine Katechismus der natuur (1779). Literatuurhistoricus Buijnsters noemt het een slap aftreksel van het grote werk. Waar in het laatste de dialogen nog enigszins natuurlijk zijn, zijn deze in de Kleine katechismus verworden tot een droog en schools vraag- en antwoordspel. De jongeling in De katechismus stelt nog regelmatig kritische vragen en biedt weerwoord (‘Duldt noch eene tegen-