| |
| |
| |
Jan Lutz
door Richard van Schoonderwoerd
Johannes Hermanus (Jan) Lutz werd op 11 november 1888 geboren in Rotterdam, als oudste zoon van Lucas Lutz en Elisabeth Visser. Voorouders van hem waren huursoldaten uit Zwitserland, die zich in de achttiende eeuw in Nederland hadden gevestigd. Op jeugdige leeftijd verhuisde Jan met zijn ouders naar Amsterdam, waar nog twee kinderen geboren werden, Dina en Peter. Hoewel hun ouders, de vader werkte als opzichter bij een constructiebedrijf, geenszins artistiek aangelegd waren, bleken zowel Jan als Peter over een tekentalent te beschikken.
Na de middelbare school ging Jan werken als ontwerper bij Van Leer & Co in Amsterdam. Al snel vertrok hij naar Düsseldorf, om zich daar aan de Academie verder te bekwamen. Vervolgens vestigde hij zich in Amsterdam als vrij tekenaar. Op 31 juli 1919 trouwde hij met Johanna Hendrika (Annie) van Dalen. Tot haar overlijden in 1951 bleef hij in Amsterdam wonen. Het echtpaar kreeg één zoon. In 1952 sloot Lutz een huwelijk met zijn jeugdvriendin Anna van Loo en verhuisde naar Laren. Daar stierf hij op 7 september 1957.
| |
Werk
Jan Lutz begon zijn loopbaan in de reclame, voor diverse bedrijven voerde hij reclameopdrachten uit, onder meer voor jamfabriek De Betuwe in Tiel. Naast reclametekenaar werd hij al snel ook tekenaar van karikaturen. Aanvankelijk maakte hij politieke prenten, hij stak onder meer de draak met de verdreven Duitse keizer. Zijn grote passie was echter de sport. Hij ontwikkelde zich tot de eerste grote sportkarikaturist van Nederland. Zijn grappige plaatjes verschenen in diverse sportbladen. In 1925 werden zijn tekeningen gebundeld in twee boekjes, die verspreid werden via de tabakshandel.
| |
| |
Uit De bokkenrijders van Terblijt van Rein Valkhoff
In die tijd werd hij door de uitgevers Valkhoff te Amersfoort en Bolle te Rotterdam gevraagd illustraties te gaan maken in sportieve en avontuurlijke jongensboeken. De periode van het maken van karikaturen werd hierna langzaam afgesloten. Hij richtte zich vanaf die tijd volledig op het illustreren van met name jongensboeken. Zo illustreerde hij onder andere De groote spelbreker (1927) van Barend Vérel en De lotgevallen van een voetbalschoen (1927) van George van Aalst. Gaandeweg ontwikkelde hij een meer realistische tekenstijl. Omstreeks 1930 was de ommezwaai voltooid. Om zijn inkomen enigszins veilig te stellen, trad hij in dienst bij Bührmann's Papiergroothandel te Amsterdam waar hij tientallen jaren voor halve dagen werkte als huisontwerper. Interesse in sport bleef Lutz zijn hele leven houden. Zijn grootste passie lag bij de wielersport; hij ontwierp voor vele wielerwedstrijden de programmaboekjes. Ook maakte hij de koptekening voor Ajax-nieuws, het blad van de Amsterdamse voetbalclub. Met uitzondering van de bezettingsjaren heeft het hem nooit aan illustratiewerk ontbroken. In de correspondentie met uitgevers is regelmatig zijn ‘klacht’ te lezen over de druk waaronder hij moest werken. Toch wees hij maar heel weinig opdrachten af.
Vanaf 1930 ging het snel met zijn tekencarrière. Hij begon te illustreren voor gerenommeerde uitgevers als Kluitman, Van Goor en Van Holkema en Warendorf. Bekende boeken die hij van illustraties voorzag zijn De bokkenrijders van Terblijt (1930) van Rein Valkhoff, Nieuwe avonturen van Pietje Bell (1932) van Chr. van Abkoude en In de staart van de komeet (1935) van Leonard Roggeveen. Verder illustreerde hij onder meer boeken van Guus Betlem, Jac. Berghuis, Jaap van Baren, Floris van den Aemstel en A.C.C. de Vletter. Hoewel hij in de eerste plaats illustrator van jongensboeken was, maakte hij ook sprookjesachtige illustraties. Onder andere bij de door Van Nelle uitgegeven boekjes De Brandneusjes verhuisd (1938) en Snuffeltje Snor op avontuur (1940), verhalen van Hans de la Rive Box met konijnen in de hoofdrol. Lutz kon zich hier uitleven in vrolijke tekeningen, meer gericht op jongere kinderen. Jarenlang verzorgde hij voor de uitgeverijen Callenbach te Nijkerk
| |
| |
Uit Nieuwe avonturen van Pietje Bell van Chr. van Abkoude
en Meinema te Delft de illustraties voor een flink aantal zogeheten zondagsschoolboekjes, die met kerst werden uitgereikt op zondagsscholen. Hij illustreerde in dit genre, naast tientallen andere, onder meer Hans in 't bos (1932) van W.G. van de Hulst, De stroper (1937) van Anne de Vries en Langs het donkere bos (1946) van Nel Verschoorvan der Vlis. Ook werkte hij voor en na de oorlog mee aan diverse tijdschriften, waaronder het jeugdblad Zonneschijn.
Vanwege de oorlog stopten in 1941 de opdrachten. Het was voor hem een moeilijke tijd, maar gelukkig kon hij zijn baan bij Bührmann behouden. Hij kwam in contact met de uitgever Rutgers uit Naarden, die vanaf 1940 een beperkt assortiment kinderboeken op de markt bracht en wiens sympathie bij de Duitsers lag. Het is niet te achterhalen hoe dit contact is ontstaan. Lutz illustreerde voor Rutgers een aantal sprookjes en sagen én kabouterverhalen van A.D. Hildebrand. Na de oorlog kwam zijn tekenloopbaan weer in een stroomversnelling. Hij illustreerde onder meer Wees blij en doe je plicht, Jong Nederland in vrijheid (1945), een van de eerste kinderboeken over de bezettingstijd. Het werd op alle scholen uitgereikt.
Lutz tekende, hoewel zelf katholiek, voor alle gezindten. Vele honderden tekeningen maakte hij voor het katho- | |
| |
lieke blad De Engelbewaarder en voor Eucharistische Jeugd. Daarnaast vervaardigde hij illustraties voor boeken van uitgeverij Malmberg te Den Bosch, waaronder Plicht gebood (1935) van A. Bevers, Guus (1936) van J. Cornelisz en De detective in de rimboe (1937) van Hans Lynch. Ook illustreerde hij voor de uitgeverij-drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis te Tilburg.
Voor uitgeverij Van Goor te Den Haag maakte hij de tekeningen voor de succesvolle Klaverwei-serie van Leonard Roggeveen. Het zijn typische voorbeelden van frisse, sfeervolle illustraties. Voor Cor Bruijn illustreerde hij onder meer De dijken breken (1938) en Greetje en Groetje (1940). Grappige dierentekeningen maakte hij voor De grote dierentrek (1949) en De grote vogeltrek (1951), beide geschreven door Corry Dommering en uitgegeven door Van Goor te Den Haag. Ook bekend zijn Lutz' illustraties bij de verhalen over Bobo, het Eskimojongetje (1956), uitgegeven door De Spaarnestad te Haarlem. Op iedere bladzij staan verschillende plaatjes, voor het merendeel in kleur. Met de dierentekeningen en zijn illustraties voor Bobo, het Eskimojongetje kwam het karikaturale terug in zijn werk. Ook werkte hij mee aan diverse sportboeken. Samen met zijn jongere broer Peter, die zich voornamelijk profileerde als reclametekenaar, illustreerde hij Winterboeken en Vacantieboeken van De Geïllustreerde Pers.
| |
Stijl
Jan Lutz ontwikkelde in de loop der tijd een heel eigen stijl; vlotte tekeningen die herkenbaar zijn aan de karakteristieke jongensfiguren en de expressieve uitdrukkingen op hun gezichten. Hij wist zijn personages in zowel de vrolijke als de treurige verhalen raak te typeren. In zijn vroege illustraties en ook in zijn karikaturen is de invloed speurbaar van de Duitse tekenmeesters A. Hengeler en Hermann Vogel, wiens albums met vaak guitige tekeningen aanwezig waren in het ouderlijk huis. Ook is hij als karikaturist beïnvloed door Wilhelm Busch en Jo Spier. Na 1930 werden Lutz' tekeningen realistischer en minder gedetailleerd. Hij blonk uit in karaktervolle illustraties. Boosheid, plezier, humor, angst of valsheid is af te lezen aan de houding en de gezichten van grote en kleine personages. Lutz tekende vaak ‘recht voor z'n raap’; hij hield niet van al te zoete plaatjes. Toch was hij een meester in het treffen van de juiste sfeer, of het nou ging om vechtersbazen, boerenknechten, spelende kinderen of verlaten landschappen.
| |
Waardering
Jan Lutz, door zijn omgeving omschreven als een sympathieke, gezellige man met veel humor, was beroepsillustrator. Dat hield in dat hij moest leven van zijn illustratiewerk. Hij nam praktisch alles aan: algemene kinderboeken, sterk evangeliserende lectuur, katholieke boeken, allerhande tijdschriften, maar ook pulp. Zo maakte hij meer dan honderd tekeningen
| |
| |
Uit De dijken breken van Cor Bruijn
voor de omslagen van het populaire blad Lord Lister. Zijn hele werkzame leven bleef hij bovendien reclameopdrachten aannemen, als daar tijd voor te vinden was. De uitgevers stonden in de rij om hun uitgaven door hem te laten illustreren. Uit correspondenties en recensies spreekt grote waardering voor zijn werk. Hij heeft hard moeten werken, maar er goed van kunnen leven. Zo bewoonde hij een chique huis in Amsterdam, reed in automobielen in dure cabriolet-uitvoering en ging, in die tijd nog een luxe, jaarlijks op vakantie in het buitenland. Na zijn dood werd hij vergeten, in de naslagwerken komt hij nauwelijks voor. Dit kan te maken hebben met het feit dat Jan Lutz, in tegenstelling tot enkele van zijn bekendere collega's, zich niet manifesteerde als vrij kunstenaar en ook weinig voor het onderwijs werkte.
| |
Bibliografie
Keuze uit de door Jan Lutz geïllustreerde boeken
|
Karel Brensa, Schetsen van de wielerbaan. Amsterdam, Moransard, 1924. |
P.J. Polak, Bram Bliek op kostschool. Amersfoort, Valkhoff, 1925. |
A. Trelker, Zwervers. Amersfoort, Valkhoff, 1926. |
Barend Vérel, De groote spelbreker. Amersfoort, Valkhoff, 1927. |
George van Aalst, De lotgevallen van een voetbalschoen. Amersfoort, Valkhoff, 1927. |
Floris van den Aemstel, Twee H.B.S.-ers als detective. Rotterdam, Bolle, 1927. |
A.C.C. de Vletter, De lange midvoor van T.T.T. Alkmaar, Kluitman, 1929. |
Rein Valkhoff, De bokkenrijders van Terblijt. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, 1930. |
H. Cramer en D.A. Cramer-Schaap, De H.B.S. in tenten. Den Haag, Van Goor, 1930. |
Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd. Alkmaar, Kluitman, 1931. |
Marijo, Het gezin van de chauffeur. Delft, Meinema, 1932. |
Chr. van Abkoude, Nieuwe avonturen van Pietje Bell. Alkmaar, Kluitman, 1932. |
W.G. van de Hulst, Hans in 't bos. Nijkerk, Callenbach, 1932. |
| |
| |
Jac. Berghuis, De zweefvliegclub. Alkmaar, Kluitman, 1933. |
Leonard Roggeveen, In de staart van de komeet. Den Haag, Van Goor, 1935. |
A. Bevers, Plicht gebood. Den Bosch, Malmberg, 1935. |
J. Cornelisz, Guus. Den Bosch, Malmberg, 1936. |
Hans Lynch, De detective in de rimboe. Den Bosch, Malmberg, 1937. |
Anne de Vries, De stroper. Nijkerk, Callenbach, 1937. |
Hans de la Rive Box, De Brandneusjes verhuisd. Rotterdam, Van Nelle, 1938. |
W.G. van de Hulst, Het plekje dat niemand wist. Nijkerk, Callenbach, 1938. |
Cor Bruijn, De dijken breken. Den Haag, Van Goor, 1938. |
Guus Betlem, Rond shelter en kampvuur. Alkmaar, Kluitman, 1939. |
Wieland Wouters, Het griezelgangetje. Delft, Meinema 1939. |
Cor Bruijn, Greetje en Groetje. Den Haag, Van Goor, 1940. |
Hans de la Rive Box, Snuffeltje Snor op avontuur. Rotterdam, Van Nelle, 1940. |
A.D. Hildebrand, De grote reis van kabouter Kaperton. Naarden, Rutgers, 1943. |
C.M. Matthijsse, Wees blij en doe je plicht. Alphen aan den Rijn, Samson, 1945. |
Nel Verschoor-van der Vlis, Langs het donkere bos. Nijkerk, Callenbach, 1946. |
J.P. Baljé, De voetbalclub van Ratje Verheul. Amsterdam, Het Holl. Uitgevershuis, 1947. |
Corry Dommering, De grote dierentrek. Den Haag, Van Goor, 1949. |
K. van der Geest, Brand op de bloeiende heide. Nijkerk, Callenbach, 1950. |
Corry Dommering, De grote vogeltrek. Den Haag, Van Goor, 1951. |
Mary Pos, Toen de zee over het land kwam. Den Haag, Voorhoeve, 1953. |
Carel Beke, Pim Pandoer, in het web van de rode spin. Den Bosch, Malmberg, 1954. |
B.J. Reith, Bobo, het Eskimojongetje. Haarlem, De Spaarnestad, 1956. |
Over Jan Lutz
|
Richard van Schoonderwoerd, Klein profiel van illustrator Jan Lutz. In: Ouwe Bram leeft nog!, nr. 1, november 1995. |
Elke C. van der Hoek, Jan Lutz, het vergeten portret van een kinderboekenillustrator. Doctoraalscriptie Kunstgeschiedenis. Universiteit Utrecht, augustus 1996. (Niet in de handel.) |
Richard van Schoonderwoerd, Jan Lutz en Peter Lutz, broeders in de tekenkunst. In: Boekenpost, jaargang 7 (1999), nr. 39. |
66 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 2004
|
|